Martine Tanghe mag volgens Grondelaers, Delarue, De Sutter, Permentier .. niet langer de taalnorm zijn, en zeker
niet op school. AN-campagnes waren volgen hen ook geen succes.
'Er bestaan immers geen slechte soorten Nederlands. Ludo Permentier, de taaladviseur van de krant De Standaert onderschrijft blijkbaar die
visie.
Een citaat vooraf: Tot het eind van de twintigste eeuw zagen Vlamingen, aangespoord door
onder meer het onderwijs en de openbare omroep, het Nederlands van
hoogopgeleide Nederlanders als norm. Maar het proces van standaardisering heeft
niet geleid tot volkomen eenheid. De vele
AN-campagnes waren precies zinloos.
Permentier: In het
laatste hoofdstuk van het boek kijken drie auteurs naar de gevolgen van dat
alles voor het taalonderwijs. Haast een halve eeuw heeft men geprobeerd de
Vlaming formeel Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) aan te leren als enige vorm
van het Nederlands. Dat heeft niet geleid tot een enthousiast gebruik van die
variëteit.
En nu blijkt het journaal-Nederlands van Martine Tanghe ook niet
haalbaar te zijn voor de meeste leerlingen en studenten. Veel hoogopgeleide
jonge Vlamingen willen het gewoonweg niet meer spreken omdat ze beseffen dat ze
hun Nederlands gebruiken in een heel andere context dan het tv-journaal.
Er bestaan geen
slechte soorten Nederlands, al spreekt het vanzelf dat niet elke soort in
elke situatie gepast is. Volgens de auteurs moet het onderwijs niet langer
proberen een onhaalbaar ideaal na te streven, maar vertrekken vanuit de
taalrealiteit. Ze volgen de Taalunie daarin, die al in 2003 waarschuwde voor taalnormen
die louter van boven werden opgelegd en pleitte voor verdraagzaamheid tegenover
niet-standaardtalige varianten en variëteiten.
Het belangrijkste is
dat leerlingen zich daarvan bewust zijn en variatie weten in te zetten om kleur
en persoonlijkheid aan te brengen in hun taalgebruik. En misschien nog het
interessantste op de lange termijn: dat ze trots zijn op hun taal.
Reacties van Leuvense prof. Geeraerts: uit onze studie blijkt dat AN en waardering van AN eerder toenemen dan afnemen. Grondelaers en co hebben ongelijk.
Reactie van Peter
Debrabandere, docent lerarenopleiding
Vives
op pleidooi van enkele neerlandici tegen de zgn.
hyperstandaardisering en tegen de zgn. ideologisering van het belang van de
standaardtaal in een bijdrage van Stefan Grondelaers, Steven Delarue en Gert De
Sutter in het boek De vele gezichten van
het Nederlands in Vlaanderen, Acco.
Ik citeer even de m.i. terechte kritiek van Peter
Debrabandere in Neerlandia, 2019, nr. 3, p. 45
Waarom moeten de
auteurs zo zwaar inhakken op de Vlaamse taalzorg van de 20ste eeuw? Waarom
wordt die taalzorg hyperstandaardisering genoemd?
De auteurs vervallen
in een terminologie die hun afkeer voor die taalzorg tot uitdrukking brengt :
een geforceerd proces van hyperstandaardisering, extreme propagandamaatregelen,
een heksenjacht op de dialecten, een fetisjistische propagering van één
standaardtaal.
Dat getuigt van weinig
respect voor de Vlamingen die Nederlands spreken dankzij de taalzorgactie van
de 20ste eeuw. ... Er is ook zware kritiek op de socialistische ministers van
Onderwijs (Frank Vandenbroucke en Pascal Smet) die met hun nota's het gebruik
van de Nederlandse standaardtaal bepleit hebben. (NvdR: en zich zorgen maakten
over de taalproblemen van anderstalige leerlingen).
Maar kan je niet ook
op de emancipatorische bedoelingen van die ministers wijzen, terwijl hun eigen
denkkader evenzeer in een ideologie is ingebed.
De geveinsde
de-ideologisering moet plaatsvinden in het kader van een andere ideologie, die
van de auteurs.
De auteurs stellen ook
steeds weer dat het Standaardnederlands een taal is die niemand spreekt. Een
zware overdrijving.
-----
Boekbespreking Vier misverstanden over het Nederlands in
Vlaanderen
Ludo Permentier (taaladviseur De Standaard) 30/11/2017
Veel hoeft er niet te gebeuren om in Vlaanderen een bits
debat over taal te ontketenen. Een verspreking, een grove tweet of een flater
in een advertentie volstaat soms. Taalkundigen halen meestal hun schouders op
als in de sociale media verwijten worden gelanceerd over taalnazisme of
gebrekkig onderwijs. Dikwijls speelt in die discussies immers meer emotie dan
kennis van zaken. Om het debat zinvoller te maken, schreven achttien
wetenschappers het boek De vele gezichten van het Nederlands in Vlaanderen. Wij
lichten er vier hardnekkige misverstanden uit voor u.
1. Vlaanderen spreekt Vlaams
Ja en nee. Het Nederlands is, naast het Frans en het Duits,
een officiële taal in België. Dat staat zo in de grondwet. De Vlaamse overheid
heeft daarbovenop in decreten vastgelegd waar het gebruikt moet worden.
Belangrijk is dat die decreten spreken van de Nederlandse taal, niet
bijvoorbeeld van het Vlaams. Die laatste term is wel van toepassing als het
gaat om de bestuurlijke indeling. We spreken bijvoorbeeld van de Vlaamse
Gemeenschap of het Vlaams Parlement. Maar als het om taal gaat, benadrukt de
terminologie de eenheid met Nederland.
Hét Nederlands
bestaat niet.
Tegelijk zeggen de deskundigen dat hét Nederlands niet
bestaat. Er is geen afgesloten verzameling woorden, grammaticale regels en
uitspraaknormen voor heel het taalgebied. Vlamingen horen bij het eerste woord
wanneer een Nederlander of Surinamer aan het spreken is, en dat geldt ook in de
andere richtingen. Er is dus variatie. Het Nederlands dat je in Vlaanderen en
in Brussel hoort, wordt doorgaans Belgisch-Nederlands genoemd. In de omgang
hoor je hiervoor ook weleens het woord Vlaams, maar meestal wordt daarmee een
dialect bedoeld, of de informele gesproken tussentaal, die je wel binnen
gezinnen of onder vrienden hoort, maar niet in het tv-journaal of in de kerk.
(zie de punten 3 en 4)
2. De gemiddelde Vlaming is te lui om taalnormen te volgen
Een samenleving kan alleen bestaan als mensen bereid zijn
normen te volgen. Dat zijn de (ongeschreven) regels die het sociale verkeer in
goede banen leiden. Dat je je tegenover vreemden anders gedraagt dan tegenover
je partner, je familie of je baas, leer je van voorbeelden die je imiteert.
Ook taal kent normen. Ze maken het mogelijk te communiceren
met anderen. Een overtreding van deze normen zal in gesprekken zelden tot
misverstanden leiden, omdat de gesprekspartners gauw signalen opvangen dat ze
elkaar niet begrijpen. In geschriften is dat anders en daarom is geschreven
standaardtaal strikter genormeerd. Zoals andere sociale normen, ontstaan de
normen van het Standaardnederlands vanzelf. Mensen imiteren de taal van anderen
die ze waarderen, bijvoorbeeld leraren, schrijvers, televisiemensen. Ook de
traditie speelt hierin een rol. Alleen de spelling wordt door de Taalunie
vastgelegd.
Het geschreven Nederlands van Vlaanderen ging tot het eind
van de twintigste eeuw steeds meer op dat van Nederland lijken, maar ging
daarna de andere kant uit.
Tot het eind van de twintigste eeuw zagen Vlamingen,
aangespoord door onder meer het onderwijs en de openbare omroep, het Nederlands
van hoogopgeleide Nederlanders als norm. Maar het proces van standaardisering
heeft niet geleid tot volkomen eenheid. Onderzoek wijst uit dat het geschreven
Nederlands van Vlaanderen tot het eind van de twintigste eeuw steeds meer op
dat van Nederland ging lijken, maar daarna de andere kant uitging. Dat heeft
niets met luiheid of onkunde te maken.
3. Belgisch-Nederlands is slecht Nederlands
Lange tijd was het streven naar één cultuurtaal voor Nederland
en Vlaanderen een cultuurpolitieke kwestie. Vlaanderen wilde, onder meer om
weerstand te bieden aan de invloed van het Frans, samen met Nederland een
stevig blok vormen. Veel verdedigers van het oude principe dat de taalnorm in
het Noorden werd gevormd, deden dat uit die overweging.
De voorbije decennia zijn de meeste Vlamingen zich gaan
richten op andere rolmodellen: vooraanstaande Vlaamse sprekers en schrijvers.
Belgisch-Nederlandse eigenaardigheden vinden ze sindsdien niet meer zo erg.
Intussen heeft de toegenomen mobiliteit het pad geëffend
voor een eigen Vlaamse spreektaal.
Factoren zoals de groeiende politieke autonomie van
Vlaanderen, de commercialisering van de omroep en het verminderde contact met
Nederlandse media hebben Vlamingen meer vertrouwen gegeven in hun eigen
taalvariëteit. Ze zijn minder bereid hun zelfbeeld op te hangen aan een
dominante identiteit, en al helemaal geen waar ze weinig contact mee hebben.
Woordenboeken hebben zich daaraan aangepast: ze nemen woorden op die algemeen zijn
in België, zonder die als foutief te bestempelen. Die behoren dus tot het
Nederlands, net zoals woorden die alleen in Nederland of in Suriname in gebruik
zijn.
De standaarduitspraak van Nederlanders en Vlamingen is
intussen de hele tijd langzaam uit elkaar gegroeid. Dat heeft meer te maken met
uitspraakveranderingen in Nederland dan in Vlaanderen. Intussen heeft de
toegenomen mobiliteit het pad geëffend voor een eigen Vlaamse spreektaal: een
vooral door Brabantse kenmerken getekende Vlaamse tussentaal (tussen dialect en
standaard). Een aparte taal is het niet en het is lang niet zeker of het ooit
zover komt. Ook wie de tussentaal spreekt heeft immers de standaardtaal nodig
om te schrijven.
4. Martine Tanghe is de norm (Matine Tanghe mag niet langer de norm zijn!)
In het laatste hoofdstuk van het boek kijken drie auteurs
naar de gevolgen van dat alles voor het taalonderwijs. Haast een halve eeuw
heeft men geprobeerd de Vlaming formeel Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) aan
te leren als enige vorm van het Nederlands. Dat heeft niet geleid tot een enthousiast
gebruik van die variëteit. De norm laten bepalen door Nederland, is onhoudbaar
gebleken. En nu blijkt het journaal-Nederlands van Martine Tanghe ook niet
haalbaar te zijn voor de meeste leerlingen en studenten. Veel hoogopgeleide
jonge Vlamingen willen het gewoonweg niet meer spreken omdat ze beseffen dat ze
hun Nederlands gebruiken in een heel andere context dan het tv-journaal.
Er bestaan geen slechte soorten Nederlands, al spreekt het
vanzelf dat niet elke soort in elke situatie gepast is.
Volgens de auteurs moet het onderwijs niet langer proberen
een onhaalbaar ideaal na te streven, maar vertrekken vanuit de taalrealiteit.
Ze volgen de Taalunie daarin, die al in 2003 waarschuwde voor taalnormen die
louter van boven werden opgelegd en pleitte voor verdraagzaamheid tegenover
niet-standaardtalige varianten en variëteiten.
Er bestaan geen slechte soorten Nederlands, al spreekt het
vanzelf dat niet elke soort in elke situatie gepast is. Het belangrijkste is
dat leerlingen zich daarvan bewust zijn en variatie weten in te zetten om kleur
en persoonlijkheid aan te brengen in hun taalgebruik. En misschien nog het
interessantste op de lange termijn: dat ze trots zijn op hun taal.
Gert De Sutter (red.): De vele gezichten van het
Nederlands in Vlaanderen. Een inleiding tot de variatietaalkunde. Uitgever:
Acco Leuven/Den Haag, 360 blz.,
|