Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
13-04-2011
FILM: Conan the Barbarian (John Milius) (USA, 1982)
CONAN THE BARBARIAN (John Milius) (USA, 1982)
(129)
Indertijd (1983?) noteerden wij over deze film: Hoe is het mogelijk dat John Milius die het scenario schreef voor Apocalypse Now nu zon wanstaltig en akelig vervelend produkt voortbrengt. Als toeschouwer ben je geen barst geïnteresseerd in heel die voorhistorische bodybuilderfiguur en vraag je je af: wat zit ik hier eigenlijk met mijn tijd te doen? Of erger nog: wat hebben de makers van die film met hun tijd gedaan. Zon verspilling! Quotering: 1.
Sword & Sorcery! Ergens in de oertijd. De jonge Conan ziet hoe zijn vader en moeder en de rest van de stam worden uitgemoord door de troepen van ene Thulsa Doom. Hij wordt gevankelijk meegevoerd en kweekt doorheen de jaren spieren omdat hij een tredmolen moet helpen draaiende houden. Vervolgens wordt hij, met groot succes, ingezet als gladiator en op een dag krijgt hij de vrijheid. Met de hulp van de zwervende dief Subotai, de koddige tovenaar Mako (die off-screen ook als verteller fungeert) en de amazone Valeria gaat hij dan wraak nemen op Thulsa Doom, die ondertussen plots de leider van een soort slangensekte is geworden. Die wraak lukt, al schiet Valeria (na een kortstondige romance met Conan) er wel het hachje bij in.
Arnold Schwarzenegger, die hier debuteert als acteur, is ondertussen een aantal jaren gouverneur van Californië geweest, en dat geeft deze prent een heel klein beetje een meerwaarde. Maar dan ook slechts een heel klein beetje, want het scenario van dit verfilmde stripverhaal is inderdaad om met tomaten naar te gooien. De mise-en-scène is echter vrij redelijk en de acteurs en actrices doen hun best. De soundtrack is zo cliché als maar kan zijn en de hier en daar rondgestrooide brave erotiek kan nog geen non shockeren. Twee opvallende dingetjes nog. Het gelaat van die Thulsa Doom (gespeeld door James Earl Jones) heeft inderdaad iets slangachtigs (ergens in de film verandert hij ook echt in een slang) en de actrices (de moeder van Conan, die prinses die in de ban is van Thulsa Doom en Valeria) hebben stuk voor stuk het seksappeal van een pot confituur, hoewel ze rondlopen in minimale oertijdoutfitjes. Geef ons dan maar Raquel Welch in One million years B.C.
Sven Van Hees: Gemini (1999) Sven Van Hees: Calypso (2002)
In de inleiding tot een interview met Sven Van Hees in Humo [nr. 3224, 18 juni 2002, pp. 168-171] schrijft Serge Simonart over Gemini en Calypso: Twee cds die wereldwijd gelden als echte lounge-klassiekers, ook al is de muziek te subtiel en te tijdloos om gegijzeld te worden door een trend.
Mooi. Maar wat is lounge? Dat leert ons Alfred Bos in zijn artikel Alsof the Beatles nooit zijn gebeurd. Lounge als muziek van de Nieuwe Wereldwanorde [in Oor, 13 juli 2002, pp. 26-29]: Lounge is een parapluterm die staat voor een vaag begrensde verzameling uiteenlopende muziekstijlen die een paar kenmerken gemeen hebben: grotendeels instrumentale mid- tot downtempo sfeermuziek die steunt op een geprononceerde groove, vaak gesyncopeerd (breakbeats). Kenmerkend voor lounge is ook het samengaan van digitale technieken en traditionele akoestische intrumenten. Als genre is lounge een muzikale cocktail van stijlen: je kunt er elementen uit hiphop, jazz, elektronica, dubreggae, filmmuziek, bossanova, alsmede Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse, Arabische of Indiase volksmuziek in terug horen in elke denkbare combinatie of mengverhouding. Het is een understatement om lounge eclectisch te noemen.
Sven Van Hees is een (anno 2002) 34-jarige Antwerpse dj en componist die zichzelf in het Humo-interview beschrijft als a Belgian guy with a Swedish name who looks like a black guy and plays sexy soulful deep house. Van Hees maakt in zijn huisstudio muziek aan de hand van ontelbare samples en remixes met als (prima) resultaat melodieuze, warme, relaxerende en zelfs serieus erotische muziek die moeiteloos een zwoele, sensuele en exotische sfeer oproept. Niet voor niets luidt de titelquote boven het interview met Simonart: Sven Van Hees: ik maak poepmuziek, en verder zegt hij naar aanleiding van Gemini in het interview zelf: Ik kreeg ook massas goeie reacties van mensen: Bedankt, want Germini was de soundtrack bij mijn zomer. Of geboortekaartjes: Onze dochter is gemaakt op de tonen van Tsunami. Ik had al gauw door dat mijn muziek poepmuziek is (lacht). Maar het mooiste was een vrouw die me zei: Meneer, ik doe onderwaterbevallingen, en wij gebruiken uw muziek altijd om de vrouwen te kalmeren. Als ik dat hoor, kan ik blèten van geluk. Daar doe je het toch voor?
De cd Calypso is een logische voortzetting van Gemini, al klinkt Calypso misschien een beetje meer funky en is Gemini nog net iets meer ontspannen en sexy. Er zijn niet echt nummers die er duidelijk uitspringen, het is de totaalsfeer die telt, al moet je toegegeven dit soort muziek ook niet al te lang achter elkaar blijven draaien. Maar met mondjesmaat gedegusteerd is dit heerlijke relaxmuziek die inderdaad ook kan dienen als soundtrack bij een hete-massage-en-meer. In een interview met Peter van Sparrentak [in Oor, 29 juni 2002, pp. 16-17] vertelde Van Hees nog over Gemini: Mijn CD Gemini was echt een strandalbum. Ik was daarvoor net op vakantie naar Miami geweest en had veel gedraaid in Spanje, Portugal en Griekenland. Soms plakte ik er dan drie weken aan vast om van de sfeer te genieten. Op dat album hoor je duidelijk dat vakantiegevoel terug. En naar verluidt is Calypso zo genoemd naar een nummer van John Denver, de favoriete plaat van Van Hees overleden moeder aan wie de cd ook opgedragen is.
Over zijn manier van werken zei Van Hees tegen Simonart: Het oudste instrument op Calypso is een Moog uit de jaren zestig: de eerste generatie die je hoort in al die blaxploitation-films. Dat, en de authentieke bossanova-percussie uit de jaren zestig. Maar het kan best dat ik een middeleeuwse luit heb gesampled zonder het te beseffen. Ik sta daar niet bij stil. Ik denk over muziek in termen van kleuren: een bas is rood, violen zijn geel Veel mensen hebben ook nog altijd niet door dat de sampler ondertussen zélf een instrument is geworden. Als je gewoon drie seconden van een riff van een song van Chic samplet en er een loop van maakt, dàt is pikken. Maar je kan een sampler ook veel creatiever gebruiken. ( ) Ik puzzel bijna alle nummers in mn hoofd bij elkaar voor ik ze opneem: vier seconden van het tweede nummer van die elpee van Jobim, en daar moet dan een Sade-achtige baslijn bij, en gele violen, en percussie zoals mijn afvoer klinkt als ik doortrek
Wij stonden tot voor kort een beetje huiverachtig tegenover al dat sample-gedoe en beschouwden het inderdaad een beetje heel erg als jatten. Maar Sven Van Hees heeft ons met deze twee pareltjes van cds overtuigd van het tegendeel.
Quotering: (2x) 4 (12/08/04)
In 2005 raakt overigens bekend dat de in tegenlicht gefotografeerde slanke schoonheid op de hoes van Calypso Sven Van Hees zélf is, in travestie. Hoe komt het dat wij ons nu een klein beetje bekocht voelen?
Ja, veertien nieuwe lounge-nummers van dj-componist Sven Van Hees, die ook opereert onder min of meer grappige schuilnamen als Manfred Mummenschwanz, Huge Hefner, Pricky Martin, Bad Pritt en (alleen verstaanbaar voor Antwerpenaars) Custmine Floyd. En nee hoor: een meesterwerk à la Dark Side of the Moon is het dus niét geworden. Het kabbelt weer voortdurend lekker voort en verder op een absoluut niet onaardige wijze, maar het lijkt allemaal op elkaar en nieuwe, verrassende dingen zijn ver te zoeken. Flauwe woordspelingen in de titels melden wel weer present, onder meer Chillin con carne [10], Ladysitter [11] en Shellfish demands [12]. In Humo [nr. 3603, 22 september 2009, pp. 164-165] krijgt onze Sven van Serge Simonart weer het obligate interviewtje cadeau, waaruit we alleen onthouden dat Van Hees dan eindelijk toch een nummer heeft geschreven voor een pornofilm (meer bepaald Hell is where the party is van regisseur Louis Xypher, het nummer begeleidt naar verluidt een lesbische scène met Silvia Saint, Luna Luxx en Angel Dark, en Van Hees werd ervoor betaald in natura: met de lingerie die Silvia Saint droeg in de film). Als soundtrack bij je eigen privé-pornofilm kan deze Maverick inderdaad goede diensten bewijzen, maar dat deden de vorige vier cds ook al, op even vlotte en functionele wijze. Keep it up, Sven!
FILM: A Serious Man (Joel & Ethan Coen) (USA, 2009)
A SERIOUS MAN (Joel & Ethan Coen) (USA, 2009)
(105)
Larry Gopnik is een brave, ietwat schlemielige Amerikaanse jood die fysica doceert aan de universiteit en op het punt staat promotie te maken. Hij krijgt echter te maken met een hele reeks tegenslagen, teleurstellingen en irritaties: zijn vrouw wil scheiden en drijft hem het huis uit zodat hij moet logeren in een motel, zijn zoon en dochter ontpoppen zich in hun puberteit tot onvervalste egocentrische etters, zijn inwonende broer Arthur (die last heeft van een etterende cyste) veroorzaakt voortdurend problemen, zijn buurman respecteert de grens tussen hun huizen niet, een gebuisde Koreaanse student probeert hem om te kopen, hij krijgt klachten van een postorderbedrijf omdat zijn zoon achter zijn rug lps heeft besteld en op de universiteit komen er anonieme brieven aan waarin hij belasterd wordt. De rabbis bij wie hij raad zoekt, kunnen hem niet verder helpen (één van hen, de oudste, wil hem zelfs niet ontvangen) en de advocaten die hij onder de arm moet nemen, kosten hem handenvol geld.
Een zekere overeenkomst met Job, de hoofdfiguur uit het gelijknamige bijbelboek, die naar aanleiding van een weddenschap tussen God en de duivel ook allerlei tegenslagen kent, lijkt bij dit alles onmiskenbaar. Nochtans zegt Ethan Coen in een (bijzonder interessant) interview met Erik Stockman [in Humo nr. 3619, 12 januari 2010, pp. 154-158]: Ik snap die analogie wel ze is zelfs overduidelijk. Maar neen: we hebben ons niét gebaseerd op het boek Job. Geen seconde. Zoals ook elders uit dit interview blijkt, schrikken de Coen-broertjes er vaak niet voor terug enigszins met de voeten van de interviewer (en van de kijker?) te rammelen. Wel is het zo dat het met Larry Gopnik helemaal anders lijkt af te lopen dan met Job, die omwille van zijn standvastige geloof door God rijkelijk beloond wordt. Als op het einde alles weer een beetje lijkt goed te komen (Sy Ableman, de minnaar van zijn vrouw, is verongelukt en zijn vrouw bakt opnieuw zoete broodjes, zijn zoon heeft zijn bar mitzvah gedaan, de promotie is binnen en Larry gebruikt het omkoopgeld van de Koreaan om zijn advocaat te betalen), krijgt Larry een telefoontje van zijn dokter: de uitslag van het onderzoek (uit het begin van de film) is binnen en de dokter wil Larry onmiddellijk onder vier ogen spreken. Geen goed nieuws dus, kunnen we vermoeden. Enkele minuten later eindigt de film met donkere tornadowolken die dreigend dichterbij komen. Als God in de bijbel tot Job spreekt, gebeurt dat ook in een storm [zie Het Boek Job 38: 1 = Nu nam Jahweh het woord, en sprak tot Job in de storm]. Als Erik Stockman vraagt wat die tornado in de film doet, zegt Joel: Wel Goeie vraag (giechelt). We wilden absoluut een tornado in onze film. Maar we wisten niet of we hem in het begin, in het midden, of op het eind moesten plaatsen. En Ethan: Een tornado is iets machtigs, iets bijbels, iets apocalyptisch. We hebben er in onze kindertijd heel veel zien rondrazen, op die grote weidse vlaktes.
Elders in het interview zegt Ethan: Het was ook niet de bedoeling grote statements over het leven te maken; we wilden gewoon een entertainend verhaal vertellen. Larry zit inderdaad in het hoekje waar de klappen vallen, maar het zou totaal verkeerd zijn om daaruit te besluiten dat Joel en ik zwartkijkers zijn. Dénk ik toch. En in verband met de ongeveer tien minuten durende, volledig in het Jiddisch gesproken proloog bij de film waarin een joods koppel (ergens in Oost-Europa, ergens rond 1900) bezoek krijgt van een oude man die wel eens een dybbuk, een soort duivel, zou kunnen zijn, zegt Ethan: We hebben een hoop lol gehad met het uitschrijven van die scènes, maar we hadden aanvankelijk geen flauw idee wat we ermee moesten aanvangen. Let op die aanvankelijk. Even later zegt Joel: Als we die proloog hadden weggelaten, zou je een totaal andere film zien. Het zou een nogal banaal drama zijn geworden over de Midwest, over Suburbia, en over een Joodse gemeenschap. Met die proloog erbij, word je vanaf het eerste frame in een haast surreëel universum gedropt.
Men zou uit deze antwoorden kunnen concluderen dat die Coen-broertjes maar wat raak lullen en misschien is dat niet eens zo ver naast de waarheid. Zoals gezegd: in interviews laten ze zelden het achterste van hun tong zien en aarzelen ze niet de interviewer een beetje voor joker te zetten. Er is echter ook nog de film zelf, en zonder nu te beweren dat deze het karakter heeft van een diepgravend filosofisch traktaat-in-beelden: A Serious Man heeft volgens ons toch wel iets te vertellen. Waarschijnlijk bekijkt men deze prent best als een satire. De satire is een genre [en wij citeren hier uit H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Leuven, 1991 (vijfde volledig herziene druk), p. 361] dat zich bedient van een vertekenende of karikaturale voorstellingswijze, waarbij de disproportie tussen voorstelling en feitelijkheid lachwekkend werkt. Daarmee beoogt satire geen louter komisch effect, maar wil ze kritiek uitbrengen en beleren: het behandelde thema wordt op een zodanige wijze voorgesteld dat het als verwerpelijk of minstens belachelijk overkomt.
Concreet: waarop wordt in A Serious Man kritiek geleverd? Ten eerste: op het gegeven dat men in het leven vaak geconfronteerd wordt met irritante mensen die je het leven op allerlei manieren zuur maken. Larrys vrouw is een harteloze bitch, zijn dochter denkt alleen maar aan uitgaan en haar haar doen, zijn zoon is een egoïstisch ettertje, zijn broer is een lastpost, zijn buurman is een bullebak, Sy Ableman is een hypocriete smeerlap (so important, Larry, so important , Sy blijkt uiteindelijk ook die anonieme brieven geschreven te hebben), zijn advocaat denkt alleen maar aan geld, de Koreaanse student is corrupt en onbetrouwbaar, Larrys collega Arlen spreekt met een gespleten tong. Ten tweede: de personen die je zouden kunnen helpen als je problemen hebt, blijken vaak oppervlakkige minkukels te zijn. Zie de eerste rabbi (look at the parking lot, Larry!), zie de tweede rabbi (met het góddelijke verhaal over de goys teeth), zie vooral ook de derde rabbi (die Danny na zijn bar mitzvah het geheim van de kosmos zou moeten vertellen, maar alleen wat wauwelt over Jefferson Airplane en zegt: be a good boy). Zie ook de o zo vriendelijke en meelevende advocaat die Larry eigenlijk alleen maar aan het lijntje houdt.
Een derde motief dat in de film een belangrijke rol speelt, is de onzekerheid van alles. Men kan dit zien als een kritiek op het leven en op de ongrijpbare instanties die het leven lijken te beheersen, en dus waarom niet? op Hashem, op God dus (zie de tornado op het einde). Larry brengt dit motief zelf aan wanneer hij aan een meertje een gesprek heeft met een vriendin over zijn nakende echtscheiding (ik zag het niet aankomen, de ene dag was het zus, de volgende dag zo, complete onzekerheid!). Dit motief wordt verder aangebracht via een aantal andere onderdeeltjes van de film: in de eerste plaats via de proloog (is die oude vent nu een dybbuk of is het er geen?), maar ook via de enige les (afgezien van de droomles) die we Larry zien geven over het experiment met Schrödingers cat (is de kat nu dood of niet). Men denke in dit verband ook aan de assistent van de advocaat die plots doodvalt, en aan de Mentaculus, de poging van Larrys broer om het universum te ontcijferen.
Een satire wil niet alleen bekritiseren, maar ook beleren en dat doen de Coen-broertjes in deze film zeker en vast eveneens. Wat is de remedie tegen al deze ellende en onzekerheid die een mens kan tegenkomen? De film begint met een motto van Rashi (een Joodse bijbelcommentator uit de 11de eeuw): Receive with simplicity everything that happens to you. Met andere woorden: neem de dingen niet te serieus, leer relativeren, zie het belang van humor in, want morgen kan het leven gedaan zijn (zie het telefoontje dat Larry krijgt van zijn dokter, net nadat hij de F van de Koreaanse student veranderd heeft in een C minus). En óók (so important, zou Sy Ableman zeggen): de liefde! Niet voor niets krijgen we tijdens de begin- én de eindgeneriek Somebody to love van de Jefferson Airplane te horen: dont you want somebody to love / dont you need somebody to love / wouldnt you love somebody to love / you better find somebody to love. Het is het hoofdthema van de film. En het is wat Larry radeloos zoekt: zie de droomsequens waarin hij met Mrs. Samsky epibreert, ook weer op de tonen van Somebody to love.
Deze (in wezen totaal niet hermetische maar integendeel zeer toegankelijke) boodschap die de Coen-broertjes hun publiek meegeven, is voor ons na 55 jaar in dit door Hashem geregeerde leven herkenbaar van a tot z, maar het is niet alleen dààrom dat wij vinden dat A Serious Man de beste film van 2010 is en één van de geweldigste films die wij ooit zagen. Er is immers nog zoveel meer dat van deze prent een perfect meesterwerk maakt. Er is de alomtegenwoordige, subtiele en bijzonder geslaagde humor, vanaf de proloog met de dybbuk en dat koddige Jiddisch (joa, vaz hazt du getän, Anna?) over de brabbelende rabbis tot en met het nog snel even veranderen van die C in een C minus op het einde. En dat tot in de kleinste details (wanneer Danny en een vriendje de laden van de schooldirecteur doorzoeken, héél even een glimp van een Playboy!). Er is de grandioze casting: allemaal onbekende acteurs, maar wat een geweldige koppen (die vrouw van Larry, die schoolmeester, die schooldirecteur, die oude rabbi), wat een mimiek (die Mrs. Samsky, die secretaresse van de ouwe rabbi!) en wat een acteertalent. De dialogen zijn magistraal, zonder uitzondering en weer tot in de kleinste details (als die Koreaanse vader bij Larry komt last verkopen, de buurman: does this man bother you?).
En dan is er natuurlijk nog het meesterlijk spelen met beeld en geluid. De manier waarop dat verhaal van de goys teeth wordt verfilmd: je ziet die tandarts spreken, maar je hoort de vertellende stem van de rabbi, behalve de laatste woorden, dan zie je plots weer de mond van de rabbi die het verhaal vertelt, en dan op de soundtrack de gitaar van Jimi Hendrix erbij. Of neem de bar mitzvah van Danny, met die aanwijsstok die tergend scherp over het tekstblad schraapt. Of neem Arthur die in zwembroek uit het meertje komt, in kikkerperspectief in beeld wordt genomen en donderend uitroept: if someone would bottle this air, he would make a million dollars! Of neem Ach, het volstaat om de film te bekijken en men beseft dat Joel en Ethan Coen werkelijk zeer begenadigde en getalenteerde filmregisseurs zijn.
Wat gezegd moest worden, is daarmee gezegd, maar om af te ronden nog snel even dit. Sommige bronnen (onder meer de internetsite van Time-magazine) noteren dat de film zich afspeelt in suburban Minneapolis in 1967. Nochtans krijgt Larry van de man van het postorderbedrijf te horen dat er reeds twee lps naar hem werden opgestuurd: Cosmos Factory van Creedence Clearwater Revival en Abraxas van Santana. Allebei albums uit 1970. Hoe kan de film zich dan afspelen in 1967?
Dit is de eerste plaat (en meteen een dubbel-lp) die Zappa bij zijn nieuwe platenfirma CBS uitbracht (althans buiten Amerika: in de States zelf worden zijn platen verdeeld door zijn eigen label). In de jaren zeventig had Zappa een aantal problemen gehad: hij brak enige knoken toen hij door een idioot van het podium werd geduwd, in Montreux ging zijn hele installatie in rook en vuur op (zie Smoke on the water van Deep Purple), hij had ruzie met alle toonaangevende Engelstalige muziektijdschriften, zijn manager lichtte hem op voor een behoorlijk bedrag en zijn laatste lps bij Warner Brothers werden slecht uitgebracht (afgrijselijke hoezen, inferieure geluidskwaliteit door slechte mastering, geen reclame enzovoort). Maar nu is de Zap er weer een beetje bovenop en er is zelfs sprake van dat hij rond Kerstmis 1979 een cassette met zomaar eventjes 9 (negen!) lps gaat uitbrengen. Toch niet te zot willen doen, Frank, kwantiteit gaat vaak ten koste van kwaliteit. Ondertussen kunnen we luisteren naar onderhavige dubbelaar waarvan de basistracks live werden opgenomen in Londen, New York en Berlijn waarna ze voorzien werden van een aardig aantal overdubs.
I have been in you [A1] is een parodie op al die slijmerige discoballades. De parodie zitm in de tekst: gewoonlijk gaan die discoballads over stupide onderwerpen als will you love me like I love you, maar den dezen gaat gewoon heel vulgair over neuken. Toch eigenlijk maar een slap begin (no pun intended). Flakes [A2] gaat over de Uitbuiters (garagisten die niets aan je wagen doen en daar dan hoge sommen voor vragen bijvoorbeeld). Middenin een prachtige parodie op Bob Dylan en zijn temerig nasaal gezang annex gepiep op mondharmonica door Adrian Belew. Natuurlijk is de humoristische tekst in nummers als deze het belangrijkst, maar toch komt de muziek an sich maar matjes over. Niet één van de hoogtepunten. Broken hearts are for assholes [A3] is dat wél! Na een lawaaierige intro een geniaal Zappiaans nummer over sociaal-mislukten en vuile seks. Prima muziek met commentaartjes van de backing vocalists. Heel grappig en heel goed. De A-kant wordt afgerond met Im so cute [A4]: een hitserig nummer, hikkerig gezongen door Terry Bozzio. Ook niet het beste van de plaat.
Jones Crusher [B1] is een rommelig nummer, en alweer over seks. Eigenlijk: indertijd (in de jaren zestig) was dat gevuilbek allemaal wel politiek onverantwoord, toen kon je er nog lekker een volksgroep mee kwetsen, maar tegenwoordig, nu niemand er nog veel aanstoot aan neemt, komt het een beetje gefrustreerd en puberachtig over. What ever happened to all the fun in the world [B2] is een grappig stukje dialoog tussendoor en Rat tomago [B3] is een instrumental, live opgenomen in Berlijn. Frank laat horen dat hij ook nog een gitarist is, hoewel het slechts één lange gitaarsolo is in één akkoord. Vijf minuten is wel wat lang voor zoiets en als het iets korter was geweest, zou het nummer niet gaan vervelen na een tijd. Uit een interview met Roberto Palombit in Oor ooit: In eerdere interviews vertelde hij (Zappa dus) dat hij eerst gitaar leerde spelen op één snaar en later overging op akkoorden en nog weer later zijn muziektheoretiese kennis bijspijkerde. De eerste muziek die hij hoorde was veelal van Arabiese makelij zijn vader is van Arabies/Italiaanse afkomst en die bestaat, evenals de oosterse muziek, vaak uit ritmiese melodielijnen over één akkoord. Als komponist gaat hij uiterst rationeel te werk, als gitarist gaat hij op zijn gevoel af en heeft hij de roots in de beginperiode liggen: Arabiese één akkoord-muziek met single string-gitaarwerk dus.
Weve got to get into something real [B4] is weer zon stukje dialoog en dan krijgen we een tweede absoluut hoogtepunt: Bobby Brown [B5]. Een parodie op de soulballads. Wat Zappa noemt: de verbinding van een element x met een element y. Tegenover een zoeterig muziekje een smerige tekst over een homo. Goddelijk, grappig en geweldig. Eén van onze all time-Zappa-favourites! Rubber shirt [B6] is een kort, maar bijzonder knap stukje jazzrock dat naar verluidt tot stand is gekomen via allerhande geknoei met tapes. The Sheik Yerbouti Tango [B7] is weer volledig live opgenomen, maar helaas teleurstellend en overbodig. De woordspeling (Sheik Yerbouti = shake your booty = schud je kont) heeft iedereen wel mee, zeker?
Kant 3 begint met nog een goddelijk hoogtepuntje: Baby Snakes [C1]. Een prima nummer met een knap vulgaire tekst (twee keer raden wat die baby snakes voorstellen). Met Tryin to grow a chin [C2] begint de Zap er serieus in te komen: alweer een uitstekend nummer, weer over een sociale mislukkeling. Sterk meezingrefrein ook. City of tiny lights [C3] is helaas een eerder mat nummer, te lang en helemaal niet zo sterk als de twee vorige. Dancin fool [C4] werd ook op single uitgebracht. Het is opnieuw een discoparodie en natuurlijk werd het géén hit. Toch ontzettend goed, hoor! En dat geldt zowaar nog meer voor het erbij aansluitende Jewish Princess [C5]. Een beetje racistisch, maar toch ook erg grappig.
Kant 4 dan. Wild love [D1] is weliswaar grappig en het gaat nog maar eens over seks, maar toch is het niet meer dan een middelmatige track. Yo mama [D2] heeft een grappige tekst, weer over een sociale mislukkeling, maar de te lange gitaarsolo stoort.
Wat is dat toch met die dubbel-lps? Raar of zelden dat je er eentje tegenkomt die van begin tot einde kan blijven boeien, en negen keer op tien zou het bijeenbrengen van de beste momenten op één plaat geleid hebben tot een uitstekend album. Terwijl nu de slechte momenten zorgen voor een niet meer dan middelmatig werkje met een aantal opvallende uitschieters. Zo ook deze Sheik Yerbouti: enkele prima nummers zitten geprangd tussen opvullers, te lange solos en middelmatig gedoe. De geëngageerde teksten en ingewikkelde muzikale structuren lijkt Zappa nu wel definitief achter zich te hebben gelaten. In plaats daarvan krijgen we nu in hoge mate grappige nummers met teksten over seks en freaks tegen een stevige rockachtergrond.
Nog even de Zap zelf in een oud interview: Mijn werk moet gezien worden als een muzikale collage. De woordfragmenten erin zijn even belangrijk als de muziek. Het gaat er bij die teksten niet eens in de eerste plaats om wat er gezegd wordt het is volkomen gecomponeerd als muziek, om hoe het klinkt. Het spreken beschouw ik net zo goed als een muzikale eenheid als de geluiden die je op straat hoort: vogels, verkeer, ongelukken, het geluid van een transistorradio.
Quotering: 3 (ergens begin jaren 80, hier en daar aangevuld in 2011)
Klassiekers: Broken hearts are for assholes, Bobby Brown, Rubber shirt, Baby Snakes, Tryin to grow a chin, Dancin fool, Jewish Princess.
Weer een nieuwe van de Zap, en weer een dubbelaar. Nu wekt dat meteen al wat argwaan op, want de vorige dubbelaar van Sir Frank was een hoogst ambigu product met naast een heleboel onmiskenbare bullshit ook enkele erg aardige nummers. Op de voorste barricaden van de progressieve rockmuziek staat de Frank al lang niet meer, hij is teruggevallen op de heavy maar toch goed verteerbare rock, gelardeerd met een saus van pikante teksten. Dat leidde tot een aantal zéér aangename luistermomenten (zie Apostrophe, The torture never stops op Zoot allures, enkele nummers van Sheik Yerbouti), maar echt verrassend of nieuw waren die niet meer en dat gegeilbek zal Zappa wel nooit meer afleren. Bon. Onderhavig album werd op verschillende plaatsen in Amerika en in Londen live opgenomen en steekt in een Sergeant Peppers-achtige hoes (maar dan veel lelijker) met een collage van allerlei figuurtjes die uit oude films lijken gegapt. Wat heeft Zappa nu weer voor ons in petto? Alles werd geschreven door hemzelf.
Fine girl [A1] is de enige studiotrack. Een bijzonder leuke binnenkomer met een bijzonder grappige en bijzonder geile tekst, zoals we dat onderhand gewoon zijn. Easy meat [A2] is eigenlijk maar een mat nummer, weliswaar met die typische klankkleur, een pikante tekst en een lange solo in het midden, maar groots kan men dit echt niet noemen. En For the young sophisticate [A3] behoort al evenmin tot het beste van Zappa. Love of my life [B1] (dat dateert uit 1965) is een stroperige ballad of hoogstwaarschijnlijk een parodie op stroperige ballads, dat wordt niet helemaal duidelijk of het moest zijn via dat akelig lang gekrijs van één van de zangers-met-erg-lange-adem. I aint got no heart [B2] (uit 1965 ook) is kort en weinig boeiend. Panty rap [B3] dan: tegen een gezellig reggae-deuntje doet Zappa een oproep aan de meisjes in het publiek om hun slipjes in te leveren. Hij gaat er een kilt van maken, really, trust me! Een koddig interludium. Tell me you love me [B4] (uit 1971) is weer zon typisch nummer dat zo bekend klinkt dat het vervelend wordt. Kant 2 eindigt met Now you see it now you dont [B5]: een instrumental met een vervelende gitaarsolo.
Dance contest [C1] is weer zon stukje dialoog met het publiek (audience participation!). Dit keer tracht Zappa met een aantal mensen danskoppeltjes te vormen. Een paar leuke opmerkingen, dat wel, maar toch ook een beetje vulsel. Het loopt vlekkeloos over in The blue light [C2]: best een leuk en grappig nummer, maar jammer genoeg een beetje onsamenhangend. Tinsel Town Rebellion [C3] is ook een aardige song, waarin Hollywood (Tinseltown) ervan langs krijgt. Pick me, Im clean [C4] is minder sterk met dat lawaaierige middenstuk.
Bamboozled by love [D1] is een heavy blues-nummer. Leuk maar verre van groots. Brown shoes dont make it [D2] kennen we al van Absolutely free (1967). Uit-stekende (!) kwaliteit, deze versie. Een nummer dat bestaat uit een collage van verschillende geslaagde fragmentjes en een kritiek vormt op de hypocrisie van de bourgeoisie. Peaches III [D3] stond al op Hot rats en op Live at the Fillmore en is ook bijzonder aardig.
Ondanks enkele aantrekkelijke momenten wordt dit dubbelalbum toch vooral gekenmerkt door een zekere matheid. Echt slecht is het niet, maar originele dingen moeten we van Zappa blijkbaar niet meer verwachten. Het borrelt allemaal maar verder op hetzelfde middelmatige niveau en voor iemand als Zappa is dat toch wat teleurstellend. Hij lijkt wel uitgepraat en beperkt zich nu tot het continueren van het oude succes en de bekende stijl. Voor Zappa blijft een album als dit beneden de verwachtingen.
Quotering: 3 (1981-82)
Klassiekers: Fine girl, Panty rap, The blue light, Tinsel Town Rebellion, Brown shoes dont make it, Peaches III.
Frank Zappa & The Mothers of Invention: The Grand Wazoo (1972)
Op de hoes wordt een knettergek en wazig verhaaltje gepresenteerd rond ene Cleetus Awreetus-Awrightus, maar veel belang lijkt dat niet hebben, want afgezien van For Calvin (and his next two hitch-hikers [2] gaat het hier om louter instrumentale nummers die zeer sterk aanleunen bij de jazzrock. Echt slecht is het allemaal niet, maar in feite kan alleen de laatste track, Blessed relief [5], een beetje bekoren, en ook dit nummer duurt nog een flink stuk te lang. De drie andere titels zijn The Grand Wazoo [1], Cletus Awreetus-Awrightus [3] en Eat that question [4]. Zappa toerde indertijd met een liveversie van deze muziek die uitgevoerd werd door een twintigkoppig orkest, maar daar is op dit album niets van te merken. Matig.
Frank Zappa & The Mothers of Invention: Freak Out! (1966)
In Barry Miles, Zappa. De biografie (Thomas Rap, Amsterdam, 2005, p. 109) lezen we: Freak Out! was de eerste rock dubbelelpee, het eerste rock conceptalbum en muzikaal gezien was het net zo vernieuwend als een rockalbum kon zijn zonder in de categorie van avant-gardejazz of moderne klassieke muziek te vallen. De plaat is jarenlang steevast gekozen in de top-100 van de beste elpees aller tijden en zelfs vandaag de dag is het niet gedateerd, ook al is de opnamekwaliteit misschien een beetje rauw. Nou moe. Wat wij hier anno 2011 nog steeds horen is een over de hele lijn uitermate zwakke plaat, met weliswaar hier en daar enkele korte fragmentjes die op betere tijden laten hopen. Maar Zappa wordt hier gebackt door een slechte groep en het hele album is bovendien erg slecht opgenomen. Niet echt iets dat wij nu nog regelmatig zouden willen draaien en beluisteren.
Het eerste soloalbum van John Fogerty, na de split van Creedence Clearwater Revival. Soloalbum in de meeste letterlijke zin, want John bespeelt hier zelf ieder instrument. De stijl herinnert nog sterk aan de oude Creedence (voornamelijk dankzij het zeer karakteristieke stemgeluid van Fogerty) hoewel het ingrediënt country kwantitatief toegenomen is ten nadele van het ingrediënt rock. Deze plaat bevat twaalf nieuwe versies van oude country & western-nummertjes, waarvan er twee op single verschenen en een hitje werden: Jambalaya [A4], een gematigd-swingende versie van het Hank Williams-nummer (hier met een erg aardige overgedubde gitaarsolo in het midden en als geheel het bescheiden hoogtepuntje van dit album), en Hearts of stone [B5], een prettig countrynummer maar met moeite een tweede topje op deze voor het overige nogal vlakke schijf.
Het openingsnummer Blue Ridge Mountain Blues [A1], een traditional verpakt in een vinnig C&W-arrangement met een korte maar leuke overgedubde vioolsolo, kan nog vlot bekoren, maar Somewhere listening (for my name) [A2], Youre the reason [A3] en She thinks I still care [A5] zijn niet meer dan onbetekenende mediumtempo-countryliedjes. De afsluiter van de A-kant, California Blues (Blue Yodel #4) [A6] is een nogal modale blues van Jimmie Rodgers.
Het eerste nummer van de B-kant, Workin on a building [B1], is weer een traditional en komt erg Creedence-achtig over, wat in deze context als een opluchtende vaststelling en als een compliment dient opgevat. Please help me, Im falling [B2] heeft een mooi steelgitaartje, maar voor de rest is dit niet meer dan een stroperige countryslow en dat geldt evenzeer voor Have thine own way, Lord [B3]. I aint never [B4] is weer mediumtempo en klinkt al iets beter, zonder grote hoogten te bereiken nochtans. Het slotnummer, Today I started loving you again [B6], is alweer zon weinig indrukwekkende countrysleperd.
John Fogerty zette met deze plaat een flink aantal schreden verder in de richting die hij met de laatste Creedence-lp Mardi Grass was ingeslagen en die een belangrijke toename van het element country en dus ook van de factor sentimentaliteit in zijn muziek impliceerde. Volgens ons een verandering die zijn reputatie van rauwe en ruige rockzanger geen goed deed, daarvoor smaakt dit album een beetje al te suikerachtig. Voor de rockles: van dit album hoef je alleen de twee hitjes te onthouden, dan is de leerkracht al lang tevreden. En John mag een bank achteruit, en géén zoen van de juffrouw.
CD: That's The Way It Should Be (Booker T. & The MG's) 1994
Booker T. & The MGs: Thats The Way It Should Be (1994)
De heerlijke eenvoud van het soulrecept van de haast legendarische Booker T. & The MGs: de warme hammondorgelklanken van Booker T. Jones, bijzonder efficiënt op- en aangevuld door de gitaar van Steve Cropper, en dat alles geserveerd op een stevig ritmebedje van basgitaar (Duck Dunn) en drums (Steve Jordan, en op tracks 4, 8 en 12 James Gadson). Het begint allemaal meteen zeer herkenbaar en zeer aantrekkelijk met twee eigen nummers (geschreven door Jones, Cropper en Jordan): Slip Slidin [1] en Mo Greens [2], beide mediumtempo en beide een streling voor het oor. De soulversie van het Bob Dylan-nummer Gotta Serve Somebody [3] swingt stevig op hetzelfde élan verder, terwijl Lets Wait Awhile [4], een verdienstelijke slow, het wat rustiger aan doet. Het titelnummer Thats The Way It Should Be [5] is weer een groepscompositie (Jones-Cropper-Dunn-Jordan): vlot en onweerstaanbaar voorthuppelend en bonkend, geknipt als single met beperkte toegevoegde zang (de tot meebrullen uitnodigende titel) en verfrissende mondharmonica. Just My Imagination (Running Away With Me) [6] is een meer dan verdienstelijke slow (om bij weg te dromen terwijl je tegen de fraaie boezem zo groot als je verbeelding van je danspartner plakt).
Vlak daarna swingt het opnieuw de pan uit met het eigen nummer Camel Ride [7]. Ook hier werd beperkte zang toegevoegd: het in groep gebrulde thats what it is, a camel hunt! Leuke wahwahgitaar van Cropper ook. Have A Heart [8] is een ijzersterk instrumentaal mediumtemponummer van het soort waar Booker T. & The MGs het patent op lijken te hebben. Met de eigen compositie Cruisin [9] is het rocken als de raven geblazen, waarna we met I Cant Stand The Rain [10] nog maar eens een ferm mediumtemponummer cadeau krijgen. Sarasota Sunset [11] (eigen compositie weer) is een aaibare dot van een slow en I Still Havent Found What Im Looking For [12] is een waardige mediumtempo-afsluiter.
Zwakke nummers staan er niet op dit album, alleen sterke en zeer sterke (onze favorietjes: 2, 5, 7, 8 en 11). Als instrumentale groep kennen Booker T. & The MGs na al die jaren nog steeds hun gelijken niet. Dat wordt nogmaals bewezen door deze uitstekende cd, die zodanig functioneel gestructureerd is dat je hem probleemloos talloze malen volledig kan beluisteren. En telkens opnieuw is het genieten van die ongelooflijk solide ritmesectie, snoepen van Croppers verfijnde gitaarlicks en meedrijven op die malse, mollige orgelklanken van Booker T. Zoals Neil Young in het begeleidende cd-boekje schrijft: The music of Booker T & The MGs will live forever. Deze heren hebben meer soul in hun kleine teen dan een buslading Afro-Amerikanen in hun verzamelde lijven en wij zijn hun onvoorwaardelijke fan.
Quotering: 4 (12/05/01)
Klassiekers: Mo Greens, Thats The Way It Should Be, Camel Ride, Have A Heart, Sarasota Sunset.
Een soloplaatje van Jónsi (voluit: Jón Thór Birgisson), de zanger van de Ijslandse groep Sigur Rós, met negen zelfgeschreven nummers waarbij nu eens het gebruik van elektronica opvalt en dan weer een orkestrale aanpak primeert. In Humo [nr. 3631, 6 april 2010, p. 166] schreef ene cv, nadat hij vermeld had dat de voertaal op deze cd niet Ijslands maar Engels is: We begrijpen er nog altijd geen snars van, maar dat geeft niet: toen de man nog in het Ijslands zong, was dat evenmin een gemis. En natuurlijk is er ook zijn uit de duizenden herkenbare stem hemels volgens de ene, kattengejank volgens de andere. Kattengejank dus volgens ons, en voor de rest slaagt dit Ijslands gezemel (nu eens bestaand uit hyperkinetisch gedram en dan weer uit lijzig gezeur) er telkens weer in om ongelooflijk op onze zenuwen te werken. Vergelijk dit gedoe eens met Sense of doubt uit Bowies Heroes en geef toe dat die Jónsi een ongetalenteerde stoethaspel is.
Duidelijk de voortzetting van het vorige album, Low: één kant tamelijk rechttoe rechtaan rocknummers, één kant experiment. Brian Eno zit er weer voor een heleboel tussen, en kijk: daar is Robert Fripp ook (hoewel hij geen nummers meeschreef). Nogmaals: het is een zusteralbum van Low, ook weer opgenomen in Berlijn, met dezelfde structuur en praktisch dezelfde muzikanten. Maar is het ook beter? Laat ons eens luisteren.
Beauty and the beast [A1] zou naar verluidt over Iggy Pop gaan, maar dat zien wij toch niet zo zitten. Volgens ons gaat het veeleer over Bowie zelf en zijn zoeken naar een nieuwe stijl en het onbegrip dat hij in het verleden (vooral bij de pers) ondervonden heeft (is dit Hineininterpretierung of is het er geen?). Weer stevige muziek trouwens, met drammende drums en veel synthesizer. Is op single verschenen (nà A3), maar heeft niks gedaan. Joe the Lion [A2] heeft een goeie ritmepartij, maar een rotmelodie. En waarover gaat het in hemelsnaam? Een zwakke schakel.
Nee, dan Heroes / Helden [A3]! Gelukkig hebben wij de Duitse persing (nog gekocht toen wij in het Militair Hospitaal in het Duitse Soest het westen mee hielpen beschermen tegen een mogelijke inval van de Russen) en daarop heeft dit nummer een stuk Duitse tekst, stukken beter dan de Engelse, nog afgezien van de sfeer die gepaard gaat met een Duitszingende Bowie in Berlijn Overigens het beste nummer van dit album, en alweer geschreven door Bowie én Eno (en een zekere Herr Maass). Naar verluidt ontstaan doordat Bowie vanuit de studio dagelijks een koppeltje zag daten vlakbij de Berlijnse muur, onder een wachttoren. We horen een hypnotiserende geluidsmuur van elektronische golven die over elkaar gelegd worden. Het was een succesvolle single en werd één van onze favoriete liefdesliedjes. Het is ook een positieve noot in al die droefenis en angst (zie kant B): samen zijn we sterk en laat dan de chaos buiten maar woeden! Sons of the silent age [A4] is helaas weer een zwakkere schakel, maar de afsluiter van kant A, Blackout [A5] is opnieuw tamelijk sterk.
En dan de experimentele B-kant, die aanvangt met V-2 Schneider [B1]. Hier begint het dus weer: David in Goliathland. Langsscherende raketten met dodelijke lading, dreigend militaristisch tromgeroffel. Dit is oorlogswaanzin en toch ongehoord prachtige muziek. Hoe kan dat nu? Volgt Sense of doubt [B2], net als B1 geschreven door Bowie alleen. Dames en heren, dit is het! Om zeer stil van te worden. Dit is echt groots. Met concrete muziekelementen (ruisen van de zee, wind, doodsreutel) toch ook abstracte muziek, maar dan weer niet zó abstract dat je er je fantasie niet mee kan voeden: unheimliche beelden van verwoeste gebombardeerde steden, langsrijdende legervrachtwagens, bleke ingevallen gezichten van stervenden onder het puin, hoopvolle beelden van de zee, en de wind die een legerhelm door de ruïnes voortblaast. Werd door ons in 1980 gebruikt als onderdeel van de soundtrack bij onze diamontage Atoomangst en is sindsdien een stuk van onszelf geworden.
Overscherende straaljagers en dan een soort Japans-experimentele muziek: Moss garden [B3], geschreven door Bowie én Eno. Zie de frase Im under japanese influence uit A5 (Bowie bespeelt hier de koto, een Japans instrument). Beelden van een ongeschonden Japans tuintje (na de atoombom?) tussen de vernieling en blaffende honden in de verte. Neuköln [B4] is ook weer van Bowie én Eno. Neuköln is de wijk in Berlijn waar de Turkse gastarbeiders in vaak mensonwaardige omstandigheden wonen (woonden?) en waar Bowie zelf een tijd verbleef. B1, B2 en B3 vormen samen een triptiekje dat duidelijk geïnspireerd is op de tweede wereldbrand, dit nummer staat een beetje op zichzelf. Bestaat uit rioolgeluiden en een schrijnende saxsolo. The secret life of Arabia [B5] ten slotte is op zich helemaal geen onaardige song, maar op deze plaats is het een jammerlijke sfeerbreker.
Ja, Heroes is beter dan Low, omwille van echt grandioze hoogtepunten als de titeltrack en het triptiekje op kant B. En neem B4 er ook maar bij. Overigens noemde Guy Mortier dit in Humo indertijd geen gemakkelijke plaat. Ach, typisch Humo zeker? Zo gauw er wat ritme wegvalt, zitten ze met hun handen in de haren. Wij blijven erbij: Bowies muziek is onalledaags, maar zeker niet ontoegankelijk.
Zou het overigens niet zo zijn dat goede vriendjes Eno en Fripp hun eigen stijlexperimenten een beetje aan Populaire Bowie verprostitueerd hebben? Zijzelf maakten betere muziek dan Bowie, maar Bowie werd meer aanvaard door de grote massa (als gevolg van zijn verleden natuurlijk). En die twee zullen gedacht hebben: via het succes van David kunnen wij (met onze minder toegankelijke experimenten) misschien iets meepikken van de koek. Want succes was iets waar Eno en vooral Fripp, die nog altijd een kater had van zijn King Crimson-periode, tot dan toe altijd al naast gegrepen hadden.
In de biografie van Jerry Hopkins (1986) vertelt Tony Visconti (medeproducer van Low en Heroes): Tijdens de opnames van Low was David gedeprimeerd als gevolg van zijn ruzies met Angela en twee ex-managers, en het was alleen het album, het maken van Low, dat hem nog enigszins kon opbeuren. Toen hij Heroes maakte, had hij die depressie overwonnen en voelde hij zich iedere minuut dat hij in de studio was een held. Hij zong zo hard in de microfoon als hij kon. Visconti noemt Heroes een erg positieve versie van Low, het was een erg positieve periode in zijn leven. Nou, dat is dan toch niet aan de B-kant af te horen, wat u?
Quotering: 4 (1977, met aanvullingen van 11/03/11)
Klassiekers: Heroes, V-2 Schneider, Sense of doubt, Moss garden, Neuköln.
Over dit uit 17 tracks bestaande dubbelalbum, dat live werd opgenomen in juli 1974 in Philadelphia, zegt producer Tony Visconti (geciteerd in Jerry Hopkins, David Bowie. Biografie, De Kern, Baarn, 1986, p. 109): Als je nu naar de opname luistert, zul je horen dat het een erg ijl geluid is, zonder diepgang, en dat er weinig klank in zit, als je bedenkt dat hij een stuk of twaalf musici op het toneel had. Maar het moest worden uitgebracht, dat was een contractuele kwestie. RCA schreeuwde om een nieuw album en toen hebben ze het maar uitgebracht. Het was een van de snelste en prulligste albums die ik ooit heb gedaan. Naar verluidt had Visconti die avond autopech en was hij niet op tijd aanwezig tijdens het concert, met als gevolg dat de microfoons van verscheidene instrumenten niet goed afgesteld waren. Wat niet helemaal kan kloppen, want Bowie gaf toen vijf opeenvolgende concerten in Phildadelphia en het album bestaat uit een collage van die concerten. Had hij dan elke avond autopech, of wat? Bovendien had Bowies stem te lijden onder vermoeidheid en een te veel aan cocaïne.
Hoe dat ook zij, erg opwindend klinkt dit dubbel live-album niet. In 2005 verscheen een cd-versie met vier extra nummers en een nieuwe stereomix van het geheel. Met andere woorden: met de hulp van een aantal moderne technieken is geprobeerd om het geluid wat zuiverder te doen klinken. Dat is gelukt, maar het maakt van deze plaat nog altijd geen onverbiddelijk meesterwerk, verre van zelfs.
Angelina Jolie speelt de rol van Christine Collins, alleenstaande moeder en werkzaam bij een telefoonbedrijf in Los Angeles anno 1928. Op een dag wordt zij plots opgeroepen voor het werk en haar zoontje Walter moet alleen thuis blijven. Als zij weer thuiskomt, is Walter verdwenen en hij komt niet meer opdagen. Enkele maanden later meldt de politie dat Walter teruggevonden is, maar al snel blijkt dat het een totaal ander jongetje is. Enkele corrupte hoge politiebonzen, bezorgd om het weinig schitterende imago van de LAPD, dwingen Christine echter min of meer om het knaapje toch in huis te nemen. Volgt dan Christines aangrijpende kruistocht, met de hulp van de presbyteriaanse pastor Gustav Brigleb (John Malkovich) en een niet-corrupte politieman, om haar zoontje toch weer te vinden. Tegen het systeem in, op zoek naar gerechtigheid. Ze wordt vernederd en gekleineerd, wordt opgenomen in een psychiatrische instelling maar uiteindelijk, als de moordenaar (Gordon Northcott, die - met de afgedwongen hulp van een ander jongetje dat als lokaas diende - een twintigtal jongetjes op gruwelijke wijze heeft vermoord) gevat is, veroordeeld en ten slotte opgehangen, worden ook de verantwoordelijke (eigenlijk onverantwoordelijke) politiemensen gestraft.
Ofschoon het moeilijk te geloven valt, is het een waargebeurd verhaal (gebaseerd op de Wineville Chicken Coop Murders), weliswaar met hier en daar kleine, onbelangrijke aanpassingen in het scenario. Dit laatste is door Eastwood en J. Michael Straczynski zeer clever opgebouwd: je wordt meegesleurd van de ene onverwachte wending naar de andere en tot op het einde blijf je in onzekerheid verkeren of Walter nu vermoord werd of niet. Enkele jongetjes konden immers ontsnappen van de afgelegen boerderij van de moordenaar (zoals pas jaren later blijkt als één van die jongetjes weer opduikt), maar het is zeer onzeker of Walter nog in leven is. Het laatste woord van de film, uitgesproken door Christine, is dan ook: hoop. (De jongen is in werkelijkheid echter nooit meer opgedaagd, dus )
Changeling (de titel verwijst naar het sprookjesmotief waarbij een fee een kind vervangt door een ander kind) bevat enkele bijzonder pregnante scènes (het medeplichtige knaapje dat de beenderen van de vermoorde jongens moet opgraven, de terechtstelling van Northcott ), verveelt geen moment, is spannend en ontroerend. Met andere woorden: ouwe knar Eastwood heeft (alwéér) een héél sterke film gemaakt. Bovendien: alle slechte dingen die we eerder over Angelina Jolie hebben gezegd naar aanleiding van onder meer The Tourist, trekken we terug, mét uitgebreide excuses. In deze Changeling bewijst ze overduidelijk dat ze een geweldige actrice is met een talent om respectvol U tegen te zeggen. Ze kreeg voor deze rol dan ook terecht een oscarnominatie.
Beklijvend beeld: het einde van de film, waar Christine wegwandelt, de camera omhoog travelt en we minutenlang een met de computer getruceerd beeld krijgen van een kruispunt in Los Angeles anno jaren dertig, waar de autos, trams en mensen komen en gaan. Na alles wat we daarvoor gezien en meegemaakt hebben, een moment om even te bezinnen.
BOEK: Roman de la Rose (Guillaume de Lorris & Jean de Meun) ca. 1230/ca. 1270
Li Romans de la Rose
(Guillaume de Lorris & Jean de Meun) ca. 1230 / ca. 1270
[Teksteditie: Daniel Poirion (ed.), Guillaume de Lorris et Jean de Meun: Le Roman de la Rose. Garnier-Flammarion, Parijs, 1974 = Roman de la Rose ed. 1974]
[Modern-Nederlandse vertaling: Ernst van Altena (vert.), Guillaume de Lorris / Jean de Meung: De roman van de roos. Ambo-klassiek, Ambo, Baarn, 1991 = Roman van de roos ed. 1991]
Auteur
Rond 1230 schreef Guillaume de Lorris het eerste deel van deze tekst (ruim 4.000 verzen). Over deze persoon is verder niets met zekerheid bekend. Lorris is een Frans stadje zon 50 kilometer ten oosten van Orléans. Guillaume stierf vóór hij zijn werk kon voltooien.
Rond 1270 voltooide Jean de Meun de tekst door er nog een kleine 18.000 verzen aan toe te voegen (het aantal verzen is niet in alle handschriften hetzelfde). Jean werd geboren in Meun-sur-Loire, zon 30 kilometer ten westen van Orléans (wanneer weten we niet precies). Hij moet ongetwijfeld een belezen clericus en poeta doctus geweest zijn die in Parijs gestudeerd had en de graad van magister had. Verder staat enkel vast dat hij in 1305 overleed en dat zijn bijnaam Jean Clopinel (Mankpoot) was. [Ott 1980: 15/16/78/93/97/161] Waarschijnlijk was hij doctor in de theologie [Louis 1974: 85].
Onzeker maar boeiend is de identificatie van de auteur van het tweede deel van de Roman met een in Meun-sur-Loire geboren Jean de Meun die tussen 1265 en 1269 aan de universiteit van Bologna studeerde en van 1270 tot 1303 archidiaken van Beauce was [Louis 1974: 88].
Genre
Talloze malen werd in het verleden reeds gewezen op het verschillende karakter van de twee gedeelten van de Roman de la Rose. Het gedeelte dat Guillaume schreef, behoort tot de hoofs-allegorische epiek en sluit met zijn verfijnde, doorzichtige allegoriek nog nauw aan bij de adellijke wereld van de finamors. Het gedeelte van Jean is eerder een berijmde satirische encyclopedie die met zijn lange uitweidingen en zijn directe erotische symboliek duidelijk de burgerlijk-didactische geest van de laatmiddeleeuwse stadscultuur aankondigt. De roman, die door Huizinga het bijbelboek der erotische cultuur werd genoemd, is gegoten in de vorm van een droomallegorie en bevat volgens de inleiding alle liefdeskunst.
Situering / datering
Het gedeelte van Guillaume werd geschreven rond 1230, het gedeelte van Jean rond 1270: na 1268 en vóór 1285 [Ott 1980: 14-15]. Meer dan 300 handschriften bleven van de Franse tekst bewaard, enkele dateren van rond 1500. Tussen 1481 en 1538 verschenen van het werk meerdere drukken, meer bepaald drie verschillende versies in 21 edities. De eerste versie werd voor het eerst gedrukt in Lyon in 1481. Van deze versie verschenen tot 1528 14 edities. Een tweede versie (in proza) werd bezorgd door Jean Molinet en door hem voorzien van moraliserende toevoegingen. Deze versie werd gedrukt in 1500, 1503 en 1521. Een derde versie werd bezorgd door Clément Marot in 1526 en werd vier maal gedrukt. Rekenen we de nadrukken erbij, dan bereiken we een getal van 38 edities tussen 1481 en 1538. In het laatmiddeleeuwse Frankrijk was de Roman dus bepaald populair. [Ott 1980: 18-19]
Al snel werd het werk in verschillende talen vertaald, onder meer in het Engels (door Chaucer) en in het Middelnederlands (zelfs twee keer, vergelijk Die Rose ed. 1976 en De Tweede Rose ed. 1958).
Inhoud
Als hij twintig jaar oud is, droomt de ik-verteller dat hij in de maand mei ontwaakt en gaat wandelen. Hij komt aan een ommuurde tuin en op de muur zijn portretten afgebeeld van de (allegorisch voorgestelde) zaken die uit de tuin geweerd worden: Haat, Trouwbreuk, Onbehoorlijkheid, Inhaligheid, Gierigheid, Afgunst, Droefenis, Ouderdom, Schijnheiligheid en Armoede. De ik loopt verder rond de muur en vindt een klein poortje waar hij aanklopt. Hij wordt in de tuin binnengelaten door Vrouw Ledigheid [Dame Oiseuse] en verneemt van haar dat de tuin toebehoort aan Heer Vermaak. In een wei is deze met zijn gezellen aan het feesten en dansen, terwijl Vrouw Jubel een lied zingt. Vrouw Hoffelijkheid nodigt de ik uit om mee te feesten. Verder zijn aanwezig de liefdegod Amor, diens vriend Zachte Blik en vlak bij hen Vrouw Schoonheid, Vrouw Rijkdom en haar vriend, Vrouw Gulheid en haar vriend (een Ronde Tafel-ridder), Vrouw Rondborstigheid en haar vriend, Vrouw Hoffelijkheid en haar ridder, Vrouw Ledigheid, en de twaalfjarige Jeugd en haar vriendje.
De ik bezoekt de tuin en ontdekt de Bron van Narcissus, een liefdesbron waarin de hele tuin weerspiegeld wordt. De ik ziet onder meer een rozenstruik en wordt meteen verliefd op één van de rozenknopjes, mede door toedoen van de pijlen die Amor op de ik afschiet. De pijlen heten Schoonheid, Eenvoud, Hoffelijkheid, Gezel en Goed Onthaal. De ik wordt nu de vazal van Amor en deze laatste geeft de ik een snelcursus in de leer van de hoofse liefde. Goed Onthaal (een personage, niet één van de pijlen) nodigt de ik uit om door de haag te dringen die de rozenstruik omgeeft, maar deze haag wordt bewaakt door Gevaar, Kwadetong, Schaamte en Vrees. Gevaar jaagt de ik weg van de rozenstruik en Goed Onthaal verdwijnt.
Vrouw Rede komt vervolgens praten met de ik en houdt een betoog dat tégen de dwaze, lichtzinnige liefde is gericht. Daarna krijgt de ik goede raad van Vriend, die hem aanraadt met Gevaar te gaan praten om deze milder te stemmen. Dat lukt, maar Gevaar blijft de ik verbieden in de buurt van de rozenknop te komen. Vrouw Rondborstigheid en Vrouw Medelijden komen op hun beurt Gevaar bepraten en brengen Goed Onthaal terug naar de ik. Uit schrik voor Kuisheid wiegert Goed Onthaal de ik de rozenknop te laten zoenen, maar nadat Vrouw Venus Goed Onthaal is komen bepraten, mag dat wel. De ik ontsteelt de rozenknop een kus. Door toedoen van Kwadetong, Schaamte, Afgunst en Vrees wordt echter rond de rozenstruik een sterke burcht gebouwd met in het midden een toren, waarin Goed Onthaal opgesloten wordt. De ik blijft troosteloos achter.
Hier eindigt het gedeelte van Guillaume de Lorris en begint het gedeelte van Jean de Meun. Dit eerste gedeelte van ongeveer 4.000 verzen is een allegorische hoofse roman die redelijk vlot leest, zonder een al te grote indruk na te laten.
VROUW REDE komt de bedroefde ik toespreken en houdt opnieuw een pleidooi tégen de dwaze, aardse liefde. Dit pleidooi is zon 3.000 verzen lang en komt door zijn slordige structuur en talloze uitweidingen bijzonder langdradig over. Een groot deel van het pleidooi wordt in beslag genomen door een beschrijving van en waarschuwing tegen de wisselvalligheden van Fortuna. Uiteindelijk vraagt Vrouw Rede aan de ik om Amor en Fortuna te vergeten, en om hààr in de plaats te beminnen. De ik weigert echter, omdat hij de vazal is van Amor en ook omdat Vrouw Rede het woord kloten gebruikt heeft in haar betoog. Nadat Rede het gebruik van deze term verdedigd heeft, verdwijnt zij.
Dan daagt plots VRIEND op. Ook deze houdt weer een lange (en niet altijd even boeiende) monoloog (bijna 3.000 verzen weer), waarin hij de ik allerlei adviezen geeft omtrent het winnen van de geliefde (de rozenknop). Het komt erop neer dat men de vrouwen moet paaien met geschenkjes, maar geen te dure want dat leidt tot armoede en minachting. In de Gouden Eeuw leefde iedereen harmonieus en vreedzaam met elkaar, maar liefde en dwingelandij gaan niet samen, zoals blijkt uit huwelijken waarin de man zijn vrouw voortdurend bestraft en aan banden legt. Vriend laat de bazige echtgenoot beweren dat vrouwen van eer tegenwoordig zeldzaam zijn en dat ze veel te gemakkelijk toegeven aan hebzucht en geilheid. Vrouwen gedragen zich volgens Vriend anders vóór het huwelijk dan erna, maar ook mannen bezondigen zich hieraan. Vroeger in de oertijd leefde iedereen vreedzaam en gelukkig, maar toen deden mét het ontstaan van vorstendom en privébezit alle zonden en ondeugden hun intrede in de wereld. Wie zijn geliefde op ontrouw betrapt, moet ze niet bestraffen, maar doen alsof er niets aan de hand is, want een vrouw wil haar vrijheid hebben, net als een kat. Als je zelf ontrouw bent, geef dat dan nooit toe aan je geliefde, dan voorkom je veel ellende. Kortom: vrouwen moet men in de liefde naar de mond praten, men moet steeds hun schoonheid prijzen zelfs al zijn ze lelijk, en je moet hen altijd hun wil laten doen, dan worden ze nooit kwaad.
De ik wandelt verder door de tuin en ontmoet VROUW RIJKDOM, die een weggetje bewaakt. De ik vraagt de weg naar Teveel Schenken en Rijkdom zegt dat dat het weggetje is dat zij bewaakt. Langs daar raken jonge mannen en vrouwen aan het feesten en genieten tot zij vervallen in armoede. De ik wordt echter de toegang tot het pad geweigerd, omdat hij Rijkdom nooit gediend heeft.
De ik ontmoet dan AMOR die vaststelt dat, ondanks enkele twijfelmomenten, de ik nog steeds zijn trouwe dienaar is. Nadat de ik de tien geboden van Amor feiloos heeft opgesomd, roept Amor zijn baronnen samen om uit te zoeken hoe de door Afgunst opgetrokken minneburcht kan veroverd worden. De baronnen beraadslagen, Rijkdom trekt zich terug omdat zij de ik haat (hij heeft haar naar verluidt nooit willen dienen) en er wordt beslist de burcht langs verschillende kanten aan te vallen, op voorwaarde dat Venus, de moeder van Amor, meehelpt. Amor wil echter zijn moeder niet te hulp roepen en houdt aansluitend een pleidooi tégen gearrangeerde huwelijken (de zogenaamde Venushandel). Bovendien zal hij zich wreken op Rijkdom door rijken zoveel mogelijk verliefd te laten worden op sletjes die hen hun geld doen verliezen.
Amors baronnen dringen aan dat hij VALSE SCHIJN, de vriend van Gedwongen Celibaat, in zijn gevolg zou opnemen. Eerst onwillig, stemt Amor vervolgens toe en Valse Schijn moet zich aan de anderen voorstellen. Hij vertelt dat hij een ploert en een bedrieger is en dat hij overal voorkomt, maar vooral onder de slechte kloosterlingen. Gaandeweg blijkt dat Valse Schijn allegorisch verwijst naar de bedelmonniken en dat De Meun via deze figuur genadeloze kritiek geeft op de hebzucht, het bedrog en de kuiperijen van de dertiende-eeuwse dominicanen en franciscanen.
Na de rede van Valse Schijn vallen Amors baronnen de door Afgunst opgetrokken minneburcht aan. Valse Schijn en Gedwongen Celibaat gaan naar de poort waar Kwadetong zit en bepraten deze zo lang tot hij wil biechten. In plaats daarvan wordt zijn tong echter afgesneden en hijzelf wordt in de slotgracht verdronken. Kwadetongs soldaten, die binnen de muren dronken liggen te slapen, worden door Valse Schijn en Gedwongen Celibaat ook gedood. Verder loopt daar nog een oude vrouw rond die Goed Onthaal moet bewaken. Zij kan door Valse Schijn en Gedwongen Celibaat overhaald worden om een bloemenkrans naar Goed Onthaal te brengen in naam van de ik. Als een rasechte koppelaarster weet de OUDE VROUW Goed Onthaal (weliswaar een man, maar allegorisch verwijzend naar de beschikbaarheid van de vrouw)ervan te overtuigen om de ik te ontvangen. Maar eerst houdt zij nog een lange rede.
Zij was in vroeger tijden heel mooi en succesvol in de liefde, maar is in de liefde nooit geschoold geweest, zij heeft alles geleerd uit de praktijk. Zij zal alles wat ze weet nu aan Goed Onthaal leren, want zelf is ze oud en lelijk geworden en de mannen zien haar niet meer staan. Op de tien geboden van Amor gaat ze niet meer dieper in, behalve op de laatste twee: vrijgevig zijn en maar één partner hebben in de liefde. Die zijn ten zeerste af te raden. De vrouw moet verscheidene (rijke) mannen beminnen en hen daarbij zoveel mogelijk pluimen en van hen profiteren. De vrouw mag gerust meerdere minnaars hebben, want alle mannen zijn zelf toch ook bedriegers. Vrouwen moeten zichzelf mooi maken, door middel van make-up, kleding en allerhande trucjes (zoals bijvoorbeeld een sjerp onder hangborsten dragen om hen omhoog te duwen), en zij moeten goede manieren hebben. De jonge vrouwen moeten zoveel mogelijk de liefde bedrijven en jagen op alle mannen om er zeker één te kunnen vangen. Natura heeft ervoor gezorgd dat vrouwen van hun vrijheid houden en daarom is het huwelijk, wat neerkomt op een band met één partner, onnatuurlijk. Bij elke vrouw is de natuur krachtiger dan de opvoeding. Zoals een vogel in een kooi naar het bos verlangt, zoals een monnik in zijn klooster zich gevangen voelt als een vis in een fuik, zoals een kat muizen wil vangen en zoals alle mannelijke paarden en dieren een vrouwtje willen en omgekeerd, zo wil ook elke vrouw genieten van seks. Een vrouw mag ten slotte niet mild zijn en alles geven aan één man die zij liefheeft, want dat leidt tot armoede, zoals bij de Oude Vrouw zelf is gebeurd.
Na de monoloog van de Oude Vrouw wordt de ik-verteller door Zachte Blik naar Goed Onthaal geleid. Goed Onthaal bedankt de ik voor de bloemenkrans, maar Afgunst, Schaamte en Vrees jagen de ik weer weg. Waarna een gevecht ontstaat tussen Afgunst, Schaamte en Vrees en de baronnen van Amor. De auteur (Jean de Meun) onderbreekt zijn verhaal om zich te excuseren bij wie hij met zijn tekst zou geïrriteerd hebben, maar hij beweert recht in zijn schoenen te staan. Het gevecht tussen de aanhangers en de tegenstanders van Amor wordt dan verder uitvoerig beschreven. Omdat de aanhangers van Amor het pleit niet kunnen winnen, wordt de hulp van Venus, Amors moeder, ingeroepen. Venus en Amor zweren een eed dat zij altijd zullen strijden tegen Kuisheid.
Dan volgt een uitweiding over NATUUR. Zij zorgt ervoor dat alle levende soorten blijven bestaan zodat de Dood ze niet uit kan roeien. De Kunst probeert Natuur te imiteren, maar kan daar nooit volledig in slagen. De Kunst maakt soms gebruik van alchemie, maar onder haar beoefenaars bevinden zich zowel meesters als kwakzalvers. De Natuur is het mooiste wat God maakte en haar portret is niet te schetsen.
Natuur is blij met de eed van Venus en Amor, maar zij heeft spijt van een fout die zij ooit begaan heeft (welke fout wordt nog niet meegedeeld). Verdrietig gaat zij naar haar biechtvader, Genius. Die troost haar door uitgebreid te stellen dat geen enkele vrouw betrouwbaar is, zij kunnen geen geheimen bewaren, maar Natuur vormt hierop de uitzondering die de regel bevestigt. Daarop begint Natuur haar biecht te spreken.
God benoemde Natuur tot zijn kamenier, rentmeester en kapelaan. Haar taak is ervoor te zorgen dat Gods schepping blijft voortbestaan. Alles en iedereen volgt haar bevelen, behalve één schepsel. Volgt dan een astronomische uitweiding over de hemellichamen. Vervolgens krijgen we een omvangrijke uitweiding over de predestinatie en de vrije wil: het komt erop neer dat God alles weet, maar dat de mens toch een vrije wil heeft. Zij heeft niet willen zwijgen over de vrije wil, omdat dat de mens (haar vijand) te goed van pas zou zijn gekomen. Vervolgens praat Natura over de invloed van de planeten op het weer, over de leer van de optiek en spiegels, over waanvoorstellingen, visioenen en dromen, over kometen, over het feit dat geestesadel belangrijker is dan erfelijke adel en over sterren. Natuur klaagt niet over de elementen, de planten en de dieren: alleen de mens gehoorzaamt niet aan haar bevelen. De mens is schuldig aan allerlei zonden en ondeugden waarvoor hij in de hel gestraft wordt. Zij dicteert ten slotte aan Genius haar klacht en vraagt hem die aan Amor over te brengen. Na haar biecht krijgt zij van Genius als penitentie dat zij verder moet werken in haar smidse zoals ze altijd al deed.
GENIUS bereikt al snel de legertros van Amor en begint aan een lang betoog. In naam van Natura veroordeelt Genius al degenen die niet genoeg met seks bezig zijn. Via seks plant de mens zich immers voort en kan hij via zijn nageslacht de dood overwinnen. Clotho en Lachesis ondersteunen het leven, maar hun zuster Atropos probeert alles te doen sterven en de doden voedert zij aan Cerberus, de hellehond. Mannen en vrouwen moeten elkaar daarom beminnen en God (Naturas baas) vereren. Als men zo handelt, dan zal men zonder twijfel de hemelse weide mogen betreden. Hoewel Jupiter ooit zijn vader castreerde (en een man castreren is een doodzonde), worden toch de regels die Jupiter ooit opstelde, gegeven. Deze komen erop neer dat iedereen recht heeft op plezier en wellust, maar tegelijk deden arbeid en hebzucht hun intrede in de wereld. De mens werd steeds slechter en na het gouden tijdperk, volgden het zilveren, het bronzen en het ijzeren tijdperk. Wie toch goed is, komt echter terecht in de Weide van de Herder en het Lam. Vervolgens verklaart Genius de figuren op de buitenmuur van de tuin: zij stellen de duivels, de zonden en de wereld voor. Wat zich binnen in de tuin bevindt, zijn vergankelijke, weinig waardevolle spelletjes. Genius vergelijkt de bron van Narcissus met de hemelse bron: de eerste doet levenden sterven, de tweede brengt de doden tot leven.
Amor, Venus en hun baronnen zijn heel verheugd met deze preek van Genius en ze besluiten de burcht van Afgunst opnieuw aan te vallen. Venus richt haar pijlen op een klein schietgat (met een relikwie erin) dat tussen twee zuiltjes staat met daarbovenop een beeld dat een tors voorstelt (waarmee metaforisch het vrouwenlichaam en de vagina bedoeld worden, vergelijk Louis 1974: 129-130). We krijgen dan een uitweiding over Pygmalion die verliefd werd op een beeld en over diens kleinzoon Cinyras die zonder het te beseffen zijn dochter Myrrha ontmaagde (waaruit Adonis geboren werd). Vervolgens wordt de burcht veroverd, dankzij een vuurpijl van Venus. Vrouw Hoffelijkheid bevrijdt haar zoon Goed Onthaal en deze geeft de ik de toestemming om de roos te plukken. De ik uit eerst nog zijn tevredenheid over de wapens waarmee Natura hem bedeeld heeft en verklaart dat oude vrouwen liefhebben tot rijkdom kan leiden. De meesten kiezen echter voor jonge vrouwen, maar zij krijgen de raad om er meer dan één uit te proberen, alvorens definitief te kiezen. De ik gaat dan uiteindelijk over tot het plukken van de roos, een passage die overladen is met erotische metaforen. Ten slotte dankt hij Venus en Amor, maar Rede, Rijkdom en Afgunst vervloekt hij. Dan wordt het dag en ontwaakt hij.
Een kortere samenvatting zou als volgt kunnen luiden:
In het gedeelte dat Guillaume de Lorris schreef, droomt de ik-verteller dat hij op een meimorgen gaat wandelen en terechtkomt in een liefdesprieel waar hij allerlei allegorische personages ontmoet, zoals Ledigheid, Blijheid, Vermaak, enzovoort. In het prieel merkt hij een rozenknop op, waarop hij meteen verliefd wordt en die hij dolgraag wil plukken. Bel-Accueil (Goed Onthaal, een jongeman!) wil hem daarbij helpen, maar Danger (Gevaar), Male-Bouche (Vuilbek of in de vertaling van Van Altena: Kwadetong), Peur (Angst) en Honte (Schaamte), dienaars van Vrouw Jalousie (Afgunst), zitten hem dwars: omheen de rozenstruik wordt een sterke burcht gebouwd en Bel-Accueil wordt opgesloten in een toren.
Daarmee eindigt het werk van De Lorris. Meermaals onderbroken door vaak zeer lange parentheses (waarvan echter recent is gebleken dat ze toch functioneel zijn), verhaalt Jean de Meun dan hoe de ik-verteller met de hulp van Venus en Amor de Minneburcht bestormt en verovert, zodat uiteindelijk de roos kan geplukt worden. Wat niet meer of niet minder betekent dan dat de minnaar vleselijke gemeenschap kan hebben met zijn geliefde.
Ondertussen heeft de lezer kennis gemaakt met enkele uitgebreide monologen (van onder meer Rede, Amor, Vriend, de Oude Vrouw en Natuur), waarbij een als het ware encyclopedisch overzicht gegeven wordt, niet alleen van de verschillende middeleeuwse standpunten aangaande liefde en seksualiteit, maar ook van allerlei zaken die voor de middeleeuwse lezer interessant waren, zoals de Gouden Eeuw, astronomie, alchemie, de vermeende verdorvenheid van de vrouw, enzovoort.
Een nog kortere samenvatting zou kunnen luiden:
Een jongeling wenst een roos te plukken. Een aantal krachten willen hem hierbij helpen. Een aantal krachten werken hem tegen. Het geheel wordt gesitueerd in de fictie van een droom. [Verhuyck 1988: 145]
Thematiek
Het gedeelte van Guillaume de Lorris schildert een hoofse wereld die uiteindelijk beheerst wordt door geld en rijkdom, wat wijst op toenemende invloed van de burgerij in de dertiende eeuw. Het deel van Guillaume is daarom een werk das die höfische Welt in bürgerlicher Idealisierung schildert [Ott 1980: 160]. We mogen aannemen dat De Meun vaak opvattingen weergeeft die in het dertiende-eeuwse stadsmilieu leefden. Die stonden wel erg ver af van de ideeën over hoofse liefde die Guillaume de Lorris onder woorden had gebracht [Roman van de Roos ed. 1991: 12].
Het onderwerp bij Guillaume draait rond een geletterde jongeman van ongeveer 20 jaar die een mooi, rijk meisje van ongeveer 15 voor zich probeert te winnen. Door middel van allegorieën worden de fysieke schoonheid, de charme, de zielstoestanden en de levenswijze van het jonge meisje beschreven. Haar innerlijke wereld wordt gsymboliseerd door de tuin van Déduit (Vermaak). De andere rozenknoppen symboliseren niet andere vrouwen, maar wel andere charmes van hetzelfde meisje. Dé rozenknop is haar plus intime attrait (vagina). Het gaat duidelijk om een jong meisje en niet om een gehuwde vrouw. [Louis 1974: 11-12 / 33-34]
De allegorische personages behandelen voor een deel dezelfde themas, bevestigen elkaar, maar spreken elkaar ook dikwijls tegen. Daardoor is het bijzonder moeilijk te bepalen, wat nu eigenlijk de les is van het geheel. ( ) Vooral voor het gedeelte van Jean de Meun is het bijzonder moeilijk uit te maken welk personage als de spreekbuis van de auteur beschouwd moet worden, en juist die keuze is cruciaal voor de interpretatie van de tekst. ( ) De interpretatie wordt nog bemoeilijkt doordat de tekst een flinke dosis ironie bevat, waarbij echter moeilijk uit te maken is wat wel en wat niet ironisch bedoeld is. [Van der Poel 1994: 101-102]
Die wahre Ueberzeugung des Autors und den wesentlichen lehrhaften Gehalt des Romans hat man nun, wie wir sahen, in der Geschichte der Rosenromankritik seit ihrem Anfang bis zum heutigen Tag stets den Reden von NATURE und GENIUS entnehmen wollen. [Ott 1980: 129]
De beschrijving van Natuur als de stadhoudster van God, haar biecht aan Genius, haar klacht over de mens den sie am meisten gesegnet hat und der sich doch als einziges Geschöpf der von Gott geschaffenen kosmischen Ordnung widersetzt, das alles kan gewiss als der Höhepunkt des Romans angesehen werden und beeindruckt, nach der Reaktion der Kritik zu schliessen, den modernen Leser offenbar nicht weniger als den mittelalterlichen. [Ott 1980: 132]
Zeer opvallend is de scherpe uithaal van Jean de Meun naar de bedelorden [Ott 1980: 76-77]. Nochtans legeerde hij na zijn dood een huis in Parijs aan de jacobijnen aldaar. Wellicht wordt dit verklaard doordat De Meun op het einde van zijn leven spijt had van zijn vroegere uithaal naar de bedelorden, wat bevestigd wordt door Jean Gerson. [Louis 1974: 86]
Uiteindelijk lijkt Jean de Meun zich aan te sluiten bij de filosofie van Natuur die inhoudt dat seksualiteit heilig is omdat zij in dienst staat van de voortplanting en de continuïteit van het ras. De lange redevoering van Natuur bevindt zich op het einde van de roman, vlak vóór het moment waarop na vele tegenslagen en tegenwerking Goed Onthaal bevrijd wordt en de minnaar de roos kan plukken. [Ott 1980: 112-113] De Liefdesgod treedt terug ten behoeve van Venus die op haar beurt Natuur prijst en bezingt. Genius tenslotte brengt de definitieve uitspraak: de zin van de liefde is de voortplanting, die God zelf gewild heeft [Verhuyck 1988: 149]. Jean de Meun sluit hier nauw aan bij Alanus ab Insulis De planctu naturae, een werk dat hij nergens bij name noemt maar waardoor hij wel het sterkst beïnvloed werd [Louis 1974: 120, Ott 1980: 120/122]. In dit verband is het overigens nauwelijks te begrijpen dat in de Middelnederlandse Die Rose de hele passage met Natuur en Genius simpelweg is weggelaten [Van der Poel 1994: 106].
Ott signaleert dat in de recente studies de vraag naar de samenhang van beide delen opnieuw opgeworpen wordt [Ott 1980: 163]. Jean de Meung levert in het tweede deel kritiek op Guillaumes idealisering van de hoofse liefde: Natuur is in liefdeszaken de beste leermeesteres, de liefde en seksualiteit staan in dienst van het goddelijke scheppingsplan en alle liefdeskunst is in feite een vorm van ongehoorzaamheid tegen het goddelijke gebod tot voortplanting. Het einde van het verhaal houdt de overwinning van Natuur over Rede in. Tegenover de hortus deliciarum van Guillaume, waarin ijdele vreugde heerst (maar alleen voor de jongen en rijken), plaatst Jean een hemels paradijs waarin de bron van Gods genade eeuwig stroomt. [Louis 1974: 128, Ott 1980: 134 / 167-168 / 170]
In het eerste deel is de ik-verteller een naïeve, dwaze en verliefde jongeman, in het tweede deel is hij een geblaseerde man van ervaring. Opvallend is ook dat in het tweede deel Dame Oiseuse, die in het eerste deel de sleutels van de tuin bezat, compleet naar de achtergrond is verdwenen. [Louis 1974: 95]
De roos is zowel voor Guillaume als voor Jean het te veroveren meisje. Maar voor Guillaume symboliseert de roos een geïdealiseerde, verfijnde en aristocratische liefde, bron van een humanistische levenswijze en van alle hoofse deugden, terwijl zij voor Jean het seksuele instinct vertegenwoordigt dat als doel de voortplanting heeft, en dat alles binnen één groot kosmisch plan. [Louis 1974: 18]
Receptie
De Roman de la Rose is één van de belangrijkste en invloedrijkste teksten uit de West-Europese literatuur van de middeleeuwen. Hij heeft invloed uitgeoefend op de Franse, Engelse, Nederlandse, Italiaanse en zelfs de laatmiddeleeuwse Latijnse literatuur [Ott 1980: 23-25].
Het geïntendeerde publiek en de opdrachtgevers van Jean de Meun waren waarschijnlijk vorstelijke persoonlijkheden [Ott 1980: 17]. De eerste handschriftbezitters behoorden tot de hoge adel en clerus. Hoe jonger de handschriften, hoe kostbaarder en mooier ze werden, waaruit blijkt dat ook de laatmiddeleeuwse handschriften niet voor gewone mensen bestemd waren. [Ott 1980: 22]
In Frankrijk was er tussen 1401 en 1404 de querelle du Roman de la Rose waaraan Pierre Col (domheer van Parijs en Doornik), Christine de Pisan en Jean Gerson deelnamen (de eerste als voorstander, de laatste twee als tegenstanders). Alle deelnemers behoorden tot de adel of de hoge clerus. Wat Pierre Col schreef, is te beschouwen als de eerste analyse van de Roman, en bovendien een zeer scherpzinnige. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat wanneer de jaloerse echtgenoot alle vrouwen hoeren noemt, dit moet beschouwd worden als een uitdrukking van zijn jaloezie, en niét als de mening van de auteur (Jean de Meun) zelf. [Ott 1980: 34-38]
In de eerste helft van de zestiende eeuw stond de Roman nog volop in de belangstelling, zoals onder meer blijkt uit de prozaversie die Jean Molinet circa 1500 voor Philips van Kleef vervaardigde [Ott 1980: 40].
Verdere lectuur:
- Louis 1974 = René Louis, Le Roman de la Rose. Essai dinterprétation de lallégorisme érotique. Nouvelle Bibliothèque du Moyen Age n° 1, Editions Honoré Champion, Parijs, 1974.
- Ott 1980 = Karl August Ott, Der Rosenroman. Erträge der Forschung Band 145, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1980.
- Verhuyck 1988 = P.E.R. Verhuyck, Rondom de Roos. De allegorische en didactische traditie, in: R.E.V. Stuip (red.), Franse literatuur van de middeleeuwen. Dick Coutinho, Muiderberg, 1988, pp. 140-154.
- Stuip 1992 = R.E.V. Stuip, De tuinen in de Roman de la Rose. Paradijs of tuin der lusten?, in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Tuinen in de middeleeuwen. Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek deel 11, Verloren, Hilversum, 1992, pp. 143-153.
- Van der Poel 1994 = Dieuwke E. Van der Poel, Moderne en middeleeuwse lezers van de Roman van de Roos, in: J. Reynaert e.a., Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen deel IX, Prometheus, Amsterdam, 1994, pp. 101-115.
[zomer 2008 / zomer 2009]
Persoonlijke aantekeningen: de Roman de la Rose en Bosch
Ofschoon de Roman de la Rose een dertiende-eeuwse tekst is en het oeuvre van Bosch dateert van rond 1500, is er wel degelijk een link tussen beide. Omstreeks 1490-1500 liet graaf Engelbrecht II van Nassau, die in de Bosch-literatuur bekend staat als mogelijke opdrachtgever van de Tuin der Lusten, door het Brugse atelier van de Gebedenboekmeester een met prachtige miniaturen verlucht handschrift van de Roman de la Rose vervaardigen. Het handschrift bevindt zich tegenwoordig in de British Library te Londen (Harley Ms. 4425) [vergelijk Cat. Antwerpen 1997: 34 en Smeyers 1998b: 447 en afbeelding 37 op p. 445 = overigens twee maal dezelfde tekst]. Bovendien bevat dit handschrift minstens één miniatuur waarvan Bosch hoogstwaarschijnlijk invloed heeft ondergaan: de musicerende groep bovenop de hooiwagen in de Hooiwagen-triptiek vertoont namelijk een opvallende gelijkenis met een musicerend groepje in de miniatuur op folio 12v van het handschrift [vergelijk De Bruyn 2001a: 76, met kleurenafbeelding]. Na het overlijden van Engelbrecht werd het handschrift geërfd door diens neef Hendrik III van Nassau, die in 1517 in het bezit was van de Tuin der Lusten. Dringend zouden de miniaturen in dit handschrift verder moeten onderzocht worden op verwantschappen met Bosch. Men notere overigens dat het hier gaat om een Franstalig manuscript. De vraag die we hier echter willen stellen is: zijn er in de tekst van de Roman de la Rose (en in de Middelnederlandse vertalingen ervan) parallellen met of invloeden op Bosch te ontdekken?
Vandenbroeck 1990: 118-120, wijst op de tegenstelling tussen de vergankelijke tuin van Déduit en het eeuwige parc van de Goede Herder in de Roman en formuleert de thematiek van de tekst als volgt: de voortplanting bezit een goddelijk aspect, continuer les espieces betekent zoveel als continuer lestre divin, daarom is de lust, de geslachtsdrift, het hoogste goed. Tegen deze wonderlijke versmelting van orthodoxe en obscene elementen hadden moralisten en theologen zoals Jean Gerson bezwaar.
Vandenbroeck stelt vervolgens dat we bij Bosch in de Tuin het tegendeel aantreffen van dit pantheïserend vitalisme: bij Bosch is de versmelting van seksueel geladen en religieuze elementen niet positief, maar negatief bedoeld, hij neemt afstand van het uitgebeelde. In miniaturen uit handschriften van de Roman is de positieve vermenging van religieuze en profane elementen echter wel terug te vinden.
Op pagina 125 noteert hij nog: Toch is de natuur in haar verschijning als natuurwet niet geassocieerd met blinde drift doch met Ratio, zowel bij Alanus de Insulis, Chaucer als Langland. Laatstgenoemde wijst er evenwel op dat slechts de mens (na de zondeval) blind is voor de wet van Natuur en Rede. [Vandenbroeck vergeet hier te vermelden dat Natuur in de Roman daar óók op wijst.] ( ) Bosch evenwel schijnt het tegendeel aan te nemen: Natuur als blinde geslachtelijkheid en negatie van de distantiërende rede.
Duitse (Berlijnse) groep met als kernfiguur Konstantin Gropper die in 2008 zijn debuutplaat Rest Now, Weary Head! You Will Get Well Soon uitbracht. Naar verluidt is dit folkrock, maar wij horen alleen maar bombastisch gedonderjaag en vervelend gezemel, ondanks de soms leuke titeltjes à la Senecas Silence [2], A Voice in the Louvre [7] en Werner Herzog gets shot [8]. De single is Angry Young Man [13]. Te arty-farty voor onze smaak, deze 14 tracks, en het klinkt allemaal te weinig veelbelovend om het nog meer luisterkansen te geven.
Van dit album verschenen in 2010 een Special- én een Deluxe-editie. Naar aanleiding hiervan noemde Serge Simonart in Humo [nr. 3656, 28 september 2010, p. 168] Station to Station een meesterwerk. Het nummer Stay [B2] noemde hij een killer groove. Geen idee wat dat juist betekent, maar het klinkt in elk geval té positief voor een nummer dat weliswaar begint met een bijzonder aardige riff, maar vervolgens verzandt in middelmatigheid en ten slotte ontaardt in lawaai. Een meesterwerk? Mmm.
Het in januari 1976 op de markt gegooide Station to Station begint met het geluid van een trein, waarna het meer dan tien minuten durende titelnummer [A1] volgt. Een degelijke song (waarin Bowie een nieuwe rol voor zichzelf introduceert: die van de Thin White Duke), maar meesterlijk? Als locomotief voor het album fungeerde in november 1975 het disconummer Golden years [A2], een verdienstelijke hit, maar toch ook weer geen onverbiddelijke pottenbreker. Het b-kantje van de single was Can you hear me (niet op deze plaat). In april 1976 verscheen een tweede single, het doenbare TVC15 [B1] met een onbegrijpelijke tekst (Bowie had naar verluidt William Burroughs knip-techniek toegepast, een techniek waarbij de schrijver tekstfragmenten in een willekeurige volgorde zet. B- kantje was We are the dead (niet op dit album). In augustus 1976 volgde dan nog een derde single, het hierboven al genoemde Stay, ook een disconummer, met op de b-kant de Nina Simone-cover Wild is the wind [B3], het enige niet door Bowie zelf geschreven nummer op Station to Station. B3 sluit het album af, en is even melig-middelmatig als Word on a wing [A3] dat de A-kant afsluit.
Verkopen deden dit album en de singles best wel in 1976, de concerten waren uitverkocht, in mei 1976 werd nog een verzamelaar uitgebracht (Changes One Bowie) en Bowie bleef in de running. Wie echter goed luisterde, hoorde dat David langzaam maar zeker aan het wegzakken was in de middelmaat. Dat hij dat zelf ook doorhad, bewijst het volgende album (Low).
In april 2007, weer twee jaar verder, verscheen dan Gabriel Rios derde en dit plaatje kon rekenen op flink wat positieve belangstelling in de vakpers. Het is nu december 2007 en nog regelmatig worden op de radio tracks uit dit album gespeeld. Angelhead klinkt als geheel duidelijk minder speels en zonnig dan zijn twee voorgangers, maar onze latin boy weet in diverse interviews dan ook te melden dat hij een moeilijke periode achter de rug heeft (met als oorzaak: ldvd). Bovendien heeft Jo Bogaert de nummers niet alleen samen met Rios geproducet, maar voor een groot deel ook geschreven, omdat Gabriel zelf alleen wat random shit om handen had. Het gevolg hiervan is dat deze verzameling nieuwe nummers niet alleen erg afwisselend, maar ook een beetje brokkelig klinkt. In een interview met Jurgen Beckers [Humo, nr. 3475, 10 april 2007, pp. 176-177] zegt Gabriel het zelf: Jo heeft me geholpen om uit die chaos in mijn hoofd een coherente plaat te distilleren. En dan nog vind ik dat er veel bits and pieces op staan.
Angelhead gaat van start met twee eerder matige uptempo-nummertjes: het over een op school gepest jongetje handelende The boy outside [1] en de naar ons gevoelen toch wat flauwe single Angelhead [2]. Eigenlijk twee overbodige tracks, want voor ons had het album veel beter kunnen beginnen met het mediumtempo Baby lone star [3], een uitstekende song die moeiteloos het niveau van En vivo haalt. Common cold [4] heeft een opvallend hoog Bryan Ferry-gehalte, maar is toch goed, dit in tegenstelling tot het veel mindere Mighty be one [5], een uptempo-song die gebukt gaat onder een te hoog rapgehalte (iets wat op Ghostboy ook al gold voor Carlito en Badman). De latin boy in Rios komt weer volop aan bod in het Spaans gezongen Las calaveras [6], en hier hebben we opnieuw op en top dat zonnige, vrolijke sfeertje van de vorige albums.
Het tweede deel van Angelhead schiet uit de blokken met wat in onze oren het prijsbeest van de plaat is: het mediumtempo, met die typische hese knikjes in de stem gezongen Im gonna die tonight [7]. Dit had logischerwijze de eerste single moeten zijn. Tu no me quieres [8] kenden we al van En vivo. Het is een prima latijns nummertje, maar aan de oude versie wordt hier niets nieuws toegevoegd. Volgen dan drie songs met veel naar de eighties lonkende synthesizers: het matige For the wolves [9], het prima The fall [10] (met een hoog disco à la Michael Jackson-gehalte) en het weer wat mindere Stay [11]. Het rustige, degelijke mediumtempo-nummer Wish [12] sluit het album af.
In de gespecialeerde pers werd bij verschijnen over deze plaat gezegd dat ze Rios vorige met gemak overtrof. Het is inderdaad geen slecht album en het is zeker niet meer van steeds maar hetzelfde, doch ons lijkt het dat sommigen deze Angelhead een beetje hebben overschat. Gabriel heeft vast nog meer voor ons in petto, en zijn meesterwerk is dit zeker niet. In de eindejaarslijstjes van 2007 is van Angelhead dan ook niet veel terug te vinden.
Quotering: 3,5 (24/12/07)
Klassiekers: Im gonna die tonight, Baby lone star, Las calaveras, The fall.
Twee jaar na Ghostboy verschijnt En vivo, zo genoemd omdat de tien nummers live zijn opgenomen. Eerste merkwaardigheid: nergens is een spoor van een levend publiek te ontdekken. Tweede merkwaardigheid: deze cd bevat niet minder dan zes nummers van Ghostboy, naast vier nieuwe composities, maar storen doet dit niet, aangezien om een of andere reden de geluidskwaliteit hier veel beter is en de oude nummers een nog aantrekkelijker relaxed salsa-sfeertje in zich dragen dan op Ghostboy al het geval was.
Als locomotief voor het nieuwe album fungeerde de aanstekelijke single Tu no me quieres [8], maar de andere drie nieuwelingen bieden even veel kwaliteit: de prima binnenkomer Papo [1], de slow Burn [6] en de akoestische afsluiter I wanna be like you [10]. Daartussen zitten nog drie oude singles, Broad daylight [3] (hier niet met een kinderkoor, maar met een even leuk meisjeskoortje), Bones Bugalù [4] en Ghostboy [5], plus drie Ghostboy-tracks: Let it go [2], Santera [7] en Unrock [9]. Alleen jammer dat de oude single Catastrofe er ook niet op staat, maar voor het overige: een nog sympathieker plaatje dan Ghostboy reeds was, al is er van vernieuwing of grenzen verleggen totaal geen sprake.
Quotering: 4 (12/01/07)
Klassiekers: Bones Bugalù, Broad daylight, Santera, Papo, Tu no me quieres (maar in feite is heel de cd permanent hoog van niveau).