Vanavond zendt BBC 'Testament of Youth' uit. Deze film uit 2014 van James Kent met de Zweedse Alicia Vikander in de hoofdrol is de derde verfilming op rij van het eerste deel van de memoires van Vera Brittain ((1893-1970) die bij hun verschijnen in 1933 voor behoorlijk wat ophef zorgden. Het illustreerde hoe de Engelse generatie van 'Jeunesse dorée' in de Grote Oorlog ten onder ging. Brittain engageerde zich vrijwillig als frontverpleegster en zowel haar broer Edward als haar verloofde Roland Leighton sneuvelden. Leighton die onder meer bij Ieper had gevochten, bleef beroemd door zijn ontroerende gedicht 'Violets from Plugstreet Wood' dat hij voor Vera had geschreven. Een beklijvend portret van hoe idealisme en romantiek ongenadig sneuvelden in de oorlog die alle oorlogen moest beëindigen...
Wil u zien hoe de laatste illusies van een generatie werden kapotgeschoten ? BBC 2 om 22.00 u.
De laatste maanden besteed ik op deze blog in de rubriek 'They shall grow not old' heel wat aandacht aan de minderjarige militairen die met misdadig medeweten van de Britse regering de dood werden ingestuurd. Volgende documentaire van Channel Four uit 2004 geeft een verbijsterend beeld over dit veel te lang verzwegen drama. Sterk aangeraden:
Het volgende anonieme gedicht vond ik toen ik in het onlangs verschenen en erg interessante boek 'Menin Gate North: In Memory and in Mourning' (Pen & Sword) van Paul Chapman aan het bladeren was.
'What are you guarding, Man-at-Arms ? / Why do you watch and wait ?" / "I guard the graves", said the Man-at-Arms / "I guard the graves by Flanders Farms / Where the dead will rise at my call tot arms / And march to the Menin Gate" /
"When do they march then, Man-at-Arms ? Cold is the hour and late "/ "They march tonight', said the Man-at-Arms / "With the moon on the Menin Gate' / They march when the midnight bids them to go / With their rifles slung and their pipes aglow / Along the roads - the roads they know / The roads to the Menin Gate. /
"What are the singing, Man-at-Arms ? / As they march tot the Mening Gate ?" / " The marching songs", said the Man-at-Arms / "That let them laugh at Fate, / No more will the night be cold for them / For the last tattoo has rolled for them / And their souls will sing as old, for them / As they marcht to the Menin Gate."
Op 27 april 1915 had op de Ieperse stadswallen bij de Menenpoort een monument ter ere van de Gurkha's moeten onthuld worden, maar de aardbeving die twee dagen eerder Nepal trof stak daar een stokje voor. Op 16 juli 2015 werd het beeldje door de Nepalese ambassadeur Rammani Pokhamel onthuld. Het is een brons naar een ontwerp van de Nepalese beeldhouwer Pancharatna Dangol die werd gemonteerd op een hardstenen sokkel. Dit bescheiden gedenkteken brengt hulde aan de inzet van de Gurkha's in de sector Ieper tijdens de Grote Oorlog. Vooral tijdens de zgn. 'Tweede slag om Ieper', bij de gevechten op 27 april '15 op en rond Pilkem Ridge hadden de 1e en 4e Bataljons Gurkha Rifles zich bijzonder onderscheiden door hun inzet, moed en opoffering.
Opnieuw even uw aandacht voor een veel te jong leven dat verloren ging in de Grote Oorlog. John 'Jack' Machin was net 17 jaar geworden toen hij op 13 september 1915 sneuvelde in de omgeving van Ploegsteert Wood. Deze knaap uit Windsor Road in Willesden / London diende als rifleman in het 7e Bataljon van het Rifle Corps. Hij ligt nu begraven op Rifle House Military Cemetery in het bos van Ploegsteert in graf II A 2. Let ook even op zijn epitaaf 'A Better Country that is an Heavenly'....
Op 12 januari was het precies honderd jaar geleden dat de zoveelste militair uit de Noorderkempen het leven liet aan het IJzerfront. Jozef Karel Backx was in 1893 in Merksplas-Kolonie geboren in het gezin van Louis Backx en Anna Catharina Clymans. Vader Backx was er bewaker / opzichter in de Rijksweldadigheidskolonie. Jozef kende wellicht een onbekommerde jeugd in de bosrijke omgeving van de Kolonie, die met haar eigen schooltje en buurtleven in feite een wereld op zich was in de Kempen van kort na de eeuwwisseling. Hij behoorde tot de militieklas van 1912 en had zich datzelfde jaar als beroepsvrijwilliger geëngageerd in het 9e Linieregiment. Met deze eenheid diende hij in de eerste oorlogsmaanden. Op ouderjaarsdag 1914 werd hij naar een militair hospitaal in Noord-Frankrijk geëvacueerd maar het is niet duidelijk of dit omwille van een verwonding, dan wel ziekte was. Hij bleef in ieder geval tot begin mei '15 gehospitaliseerd. Na een tijdlang in het depot van het 9e Linie te hebben verbleven muteerde hij in 1916 naar het 5e Linieregiment om uiteindelijk als korporaal in de 7e compagnie van het 15e Linieregiment te gaan dienen. Op 12 januari '17 werd hij dodelijk getroffen in een verbindingsloopgracht bij Noordschote. Hij werd oorspronkelijk begraven op de kleine militaire begraafplaats Molenhoek in Reninge. Na de ruiming van deze site werd Jozef Backx in 1968 herbegraven op de BMB Westvleteren in graf 879 bis.
Vandaag het gedicht 'Gefangen' van de hand de Duitse Hauptmann Ernst du Vinage (1890-1960). Hij was een ervaringsdeskundige want hij werd in 1917, tijdens de Derde Slag om Ieper door de Britten krijgsgevangen gemaakt. In 1935 verscheen zijn bundel 'Kameraden - Neue Gedichte aus dem Weltkrieg', maar hij hield zich het liefst bezig met vertalingen van Shakespeare's sonetten.
'Wir schreiten durch die tote Stadt / In Feindesland, zu Tode matt / Vom Kampf in Schlamm und Regen / Da plötzlich raucht es um den Berg / Und siehlt in morsches Mauerwerk / Deutsche Granaten fegen.
Zehn Stunden schwiegen Mann und Rohr /Jetzt brüllt ein wilde Rachechor / Ein prächtig Lenzgewitter / Wir starren ostw¨rts unverwandt / Und manche lehmgebräunte Hand / Ergreift die heissen Splinter /
Sie stammen aus der Heimat her / Dorthin ist keine Wiederkerhr / Die Wehr is uns entwunden / Wir tappen weiter Fuss bei Fuss / O träfe und der Todesgruus / Wir hätten heimgefunden.'
In onze rubriek 'Verdwenen Duitse begraafplaatsen' vandaag twee foto's van de militaire begraafplaats in Leffinge, nu een deelgemeente van Middelkerke. Deze begraafplaats aan de Dorpsstraat werd begin 1915 opgestart door het Marinekorps Flandern. Ze bleef heel de oorlog in gebruik. In 1957-'58, toen tientallen Duitse begraafplaatsen in de Westhoek werden geruim, werden alle Duitse gesneuvelden in Leffinge ontgraven en overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats van Vladslo. Op de eerste foto ziet u mannen van de Marine-Nahkampfgruppe Mariakerke op de begraafplaats. De tweede foto toont het Duitse Mausoleum op deze site. Dit bouwwerk uit 1915, naar een ontwerp van ene hauptmann Lowenstein, is vandaag de dag het enige wat hier nog herinnert aan deze begraafplaats. Dit mooie stukje funerair erfgoed werd in 2002 als monument beschermd.
Ik geef grif toe dat ik niet bepaald een fan ben van Hugo Claus. Ik meen zelfs dat ik hem ooit, in een onbewaakt ogenblik, de pedante Paus der Dietsche letterkakkers heb genoemd... Voor de liefhebbers breng ik vandaag zijn hoogstpersoonlijke interpretatie van een poëtische klassieker
IN FLANDERS FIELDS
De grond is hier het vetst. Zelfs na al die jaren zonder mest zou je hier een dodenprei kunnen kweken die alle markten tart.
De wankele Engelse veteranen worden schaars. Elk jaar wijzen zij aan hun schaarsere vrienden: Hill Sixty, Hill Sixty One, Poelkapelle.
In Flanders Fields rijden de maaldorsers steeds dichtere kringen rond de kronkelgangen van verharde zandzakken, de darmen van de dood.
Een paar winterse impressies van een interessante CWGC-site in Frans-Vlaanderen. De stemmig aangelegde begraafplaats van Pont-du-Hem ligt in La Gorgue aan de weg van La Bassée naar Estaires. Ze werd in juli 1915 opgestart in de omgeving van een paar verbandposten en bleef quasi onafgebroken in gebruik tot april 1918 toen dit gebied tijdens het grote Lente-offensief in Duitse handen viel. Ook zij begroeven hier hun gesneuvelden. Ooit lagen hier 539 Duitsers begraven maar daarvan resteren er vandaag nog 113 graven.. In totaal worden hier 1.818 doden herdacht waarvan er 1.006 niet meer geïdentificeerd konden worden. Op Pont-du-Hem liggen 1.583 Britten begraven, 24 Canadezen, 39 Australiërs, 40 Nieuw-Zeelanders, 25 Indiërs en 1 Amerikaan. Ooit lagen hier ook meer dan 30 Portugezen, maar deze werden kort na de Wapenstilstand herbegraven op de Portugese militaire begraafplaats van Richebourg. Op de laatste foto het graf van Luitenant-Kolonel George Brenton Laurie (1867-1915) in blok VL, rij I, graf 15. Hij was geboren in Halifax, Canada. Als zoon van luitenant-generaal John Wimburn Laurie was hij voorbestemd voor een militaire carrière en als 17-jarige nam hij dan ook dienst in het Regiment Royal Irish Rifles. Hij onderscheidde zich tijdens de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika. In 1914 nam hij deel aan de zgn. 'Eerste slag bij Ieper' waar zijn bataljon zware verliezen leed. Op 10 maart '15 bestormde hij aan het hoofd van zijn eenheid Neuve-Chapelle. De Royal Irish Rifles waren de eersten die het dorp bereikten en hij was de eerste officier in het dorp. Op vrijdagavond 12 maart werd een nieuwe aanval bevolen. De Ieren moesten samen met de Rifle Brigade, een hinderlijke stelling met machinegeweren bij een brugje over de Layes uitschakelen. Laurie verzamelde zijn uitgeputte mannen, schreeuwde: 'Volg mij ! Ik zal jullie leiden !', sprong uit de loopgracht en werd meteen dodelijk getroffen door een kogel in het hoofd. G.B. Laurie werd tijdens WO I tweemaal op de Britse legerdagorders vermeld. Hij was gehuwd met Florence Clementina Vere Skeffington en liet 3 kleine kinderen achter. Deze erg vakbekwame officier publiceerde net voor het uitbreken van de oorlog in Londen een erg leesbare 'History or the Royal Irish Rifles'. Ook zijn erg interessante brieven van het front werden kort na zijn dood gepubliceerd.
Een paar weken geleden was het precies een eeuw geleden dat in Canada de Antwerpse oorlogsvrijwilliger Georges Cuperus overleed. Georges Cuperus was op 7 januari 1886 in Antwerpen - Zurenborg geboren als vierde kind in het gezin van Theodoor Cuperus (1848-1903) en Maria Langhetee (1851-1932). De familie was vooral bekend door de bloeiende thee- en koffiehandel die grootvader Johannes Hendrik Cuperus (1807-1881) aan de Suikerrui had opgestart. In 1916 verbleef Georges Cuperus in Calgary, de grootste stad van de Canadese provincie Alberta. Hij was er ingeschreven op het adres van de Belgische consul en als beroep stond er op zijn inlichtingenfiche 'motor mecanic'. Georges meldde zich op 8 november 1916 aan voor legerdienst bij de Canadian Expeditionary Force. Wellicht maakte men daar een schrijffout want in zijn militaire dossier kreeg private Cuperus met stamnummer 5102 de voornaam Jurien. Zijn legerdienst als soldaat bij het Canadian Army Service Corps was echter van erg korte duur. Nog geen maand later overleed hij in Winnipeg, in Division 11 hospital aan een gesprongen appendicitis. Hij werd twee dagen later begraven op Brookside Cemetery in Winnipeg. Het is bijzonder dat zijn stoffelijke resten na de oorlog naar Antwerpen werden gerepatrieerd want in principe repatrieerde Canada geen in dienst omgekomen militairen. Wellicht heeft zijn oom, Nicolaas Cuperus (1842-1928) enige druk uitgeoefend op de Canadese autoriteiten. Nicolaas Cuperus was een bekende figuur in het Antwerpse maatschappelijke leven. Hij was niet alleen een belangrijk promotor van de turnbeweging en een vooraanstaande vrijmetselaar. Voor de oorlog was hij jarenlang gemeenteraadslid geweest en van 1919 tot 1921 zetelde hij voor de liberale partij in de Senaat. Zijn neef werd bijgezet in het familiegraf op het Kielkerkhof maar na de sluiting van deze begraafplaats werd het familiegraf verplaatst naar het Schoonselhof, perk Y, rij 24, graf nr. 3915. Dit familiegraf bevindt zich vandaag de dag niet echt in een goede staat. Uit niets blijkt dat dit de laatste rustplaats van een oorlogsslachtoffer is. In het register van de Commonwealth War Graves Commission (CWGC) dat bij de militaire perken op het Schoonselhof behoort staat Cuperus in een apart lemma vermeld, maar tot op de dag van vandaag ontbreekt de klassieke CWGC-zerk in witte Portlandsteen op deze plek... Misschien wordt het tijd dat de CWGC zich over dit unieke graf ontfermt.
Gisteren op het internet zitten struinen op zoek naar filmpjes over de herdenking van 100 Jaar Slag aan de Somme, kom ik toch wel deze driedubbele mafkees tegen... Ik heb bijna 40 jaar ervaring met 'battlefield archeology' en heb in de loop van al die jaren alleen maar meer en meer geleerd erg voorzichtig te zijn. Zelfs bij professionele 'digs' bv. van het Franse leger bij Les Eparges en het Bois d'Ailly heb ik te vaak gemerkt dat er altijd wel iets mis kan gaan, zelfs met de kleinste, o zo onschuldig lijkende projectielen. Voor wat deze idioot tijdens zijn slageldwandeling aan de Somme uithaalt bestaan er geen woorden alleen één conclusie: DIT IS EEN EXTREEM GEVAARLIJKE ZOT ! Ongelofelijk dat hij zijn strapatsen zelfs op You-tube zet... Absoluut NIET voor herhaling vatbaar.... Oordeel zelf maar...
Bij wijze van nieuwjaarskadootje, een viertal foto's uit de oude doos van één van de meest omstreden dorpen uit de Grote Oorlog, nl. Zonnebeke. Deze Duitse opnames dateren meestal uit 1916, een jaar voor de grote verwoesting van dit Westvlaams dorp aan de zoom van Ieper.
Op 18 december was het precies 50 jaar geleden dat de populaire Hoogstraatse geneesheer Dr. Hendrik Versmissen overleed. Overmorgen, vrijdag 23 december wordt in de St. Catharinakerk in Hoogstraten een tentoonstelling geopend over het leven en werk van deze merkwaardige Hoogstratenaar. Hieronder volgt een tekst die ik ooit schreef over Dr. Versmissen als geëngageerde frontarts tijdens de 'Grote Oorlog':
Hoe akelig
het leven in de loopgrachten! Zonder toekomstdroom: zonder zekerheid voor den
dag van morgen, immer dreigend boven het hoofd de ogenblikkelijke vernietiging! Dit is een citaat uit de roman Blond Germanje die de Hoogstraatse
huisarts en heimatschrijver Hendrik Versmissen in 1929 bij drukker/uitgever
Jos Haseldonckx te Hoogstraten liet verschijnen. Het was vreemd genoeg- het
énige werk dat dokter Versmissen publiceerde met herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog;
het énige oorlogsboekboek uit een omvangrijk oeuvre van eenentwintig
dichtbundels en prozawerken. Zijn afgrijzen over deze nutteloze slachtpartij en
zijn ongetwijfeld gruwelijke persoonlijke ervaringen, lagen wellicht aan
dit feit ten grondslag. Dit bleek trouwens uit een gesprek dat de hoogbejaarde
dokter nog een paar maanden voor zijn dood had met de Hoogstraatse eredeken
Z.E.H. Jozef Lauwerys. Toen deze laatste hem vroeg waarom hij nooit meer had
geschreven over zijn avonturen tijdens de eerste wereldoorlog, antwoordde de
dokter: Ja, daarover zou ik boeken
kunnen vullen, maar die oorlogsherinneringen zijn té erg en té droevig
Hendrik
Versmissen werd op 18 januari 1879 te Hoogstraten geboren. Hij was het oudste
kind uit het tweede huwelijk van onderwijzer Frans Versmissen met Maria
Catharina Bolckmans uit Wortel. De boreling werd naar zijn grootvader genoemd,
die een boerderij had in Castelré. In 1897 studeerde de begaafde leerling af
aan het Klein Seminarie van zijn geboortestadje. In de retorica behaalde hij
overigens twee grote prijzen van uitmuntendheid, niet toevallig in
geschiedenis en Nederlands opstel. Na zijn humaniora trok Hendrik naar de
Leuvense universiteit, waar hij in juli 1903 promoveerde tot dokter in de
geneeskunde. Na een korte tijd een praktijk als huisarts te hebben uitgeoefend
in Westerlo, vestigde hij zich in het Brabantse Ganshoren.
Bij
het uitbreken van de oorlog werd de reservist Versmissen op 4 augustus 1914
opgeroepen als legerarts. Hij behoorde trouwens tot een van de oudst opgeroepen
militieklassen, namelijk die van 1899. Tijdens een kort oponthoud in de centrale
verzamelplaats, de voormalige Sint-Bernardusabdij te Hemiksem, kreeg hij een
jonge arts uit Keerbergen, dokter Vermeylen, toegewezen als adjunct. Ze werden
ingedeeld bij een veldhospitaal van de Ie Legerdivisie. Deze
infanteriedivisie kreeg haar vuurproef tijdens de ongemeen felle gevechten in
de streek van Tienen, vooral dan bij Sint-Margriete-Houtem en Grimde, waar de 2e,
22e en 3e Linieregimenten bloedige verliezen leden. Ook
tijdens de twee Belgische uitvallen uit de vesting Antwerpen, volgde dokter
Versmissen de troepen. Na de val van de verdedigingslinies voor Antwerpen
maakte hij, tijdens de nacht van 6 op 7 oktober, in uiterst moeilijke
omstandigheden de terugtocht van het leger mee. Hij trok met zijn
ambulancecolonne over een geïmproviseerde voetbrug bij Burcht over de Schelde. In
Zwijndrecht belandde zijn eenheid in de copmplete chaos en raakte ze al een
deel van hun materiala kwijt. Omdat ze in het Waasland dreigden omsingeld te
geraken, trok Versmissen vanuit Sint-Niklaas met een veldambulance de Nederlandse
grens over. Ze werden als niet-combattante militairen ongemoeid gelaten door de
Nederlandse grenstroepen en mochten verdertrekken. Uitgeput bereikten
Versmissen en Vermeylen het Zeeuwse stadje Hulst, dat krioelde van de gevluchte
Belgische soldaten. Na wat aandringen slaagden ze erin bij een plaatselijke
dokter een bed voor de nacht te bemachtigen. Om aan internering in het
neutrale- Nederland te ontsnappen, reisden ze al de volgende dag per trein
verder naar Terneuzen. Amper een paar uur later scheepten ze in teVlissingen, met bestemming Engeland.
In
Londen aangekomen kreeg Hendrik Versmissen vrijwel onmiddellijk een nieuwe
taak. Op initiatief van de Brusselse advocaat Verbaten werd hij toegewezen aan
een medische keuringscommissie. Bijna anderhalf jaar lang zou hij met zijn
adjunct in opdracht van het Belgische ministerie van Landsverdediging in
deze commissie zetelen. Een interessante anecdote is wel dat één van diegenen
die hij voor legerdienst heeft goedgekeurd, de Hoogstraatse oorlogsvrijwilliger
Frans Schrijvers was, de latere patron van hotel HetZwanenhof. Het rustige leventje in
Londen bleek echter van korte duur. Een Waalse kapitein-commandant nam immers
Versmissens taak in de commissie over en degradeerde hem tot een soort
loopjongen.
Beseffend
dat hij dichterbij het front nuttiger werk kon verichtten, vroeg en bekwam
Hendrik Versmissen, medio 1916 zijn overplaatsing naar het vasteland. Hij werd
er gedetacheerd bij de medische staf van het Belgische militaire hospitaal
Porte de Gravelines te Calais. Dit was een groot hospitaal dat bestond uit 36
barakken en plaats bood aan 1.500 patiënten. Versmissen zou er echter niet lang
blijven. Omwille van zijn beginselvast katholicisme en zijn Vlaamsgezindheid
kwam hij er immers al snel in conflict met de vrijzinnige militaire
directeur/geneesheer van het hospitaal. Deze verbood aan het onder hem
resorterende officierenkorps om aan eucharistievieringen deel te nemen. Hendrik
Versmissen was de enige van de ruim 30 officieren die dit bevel laconiek negeerde.
Het zou dan ook niet lang duren voor hij werd overgeplaatst naar het IJzerfront,
waar hij opnieuw terecht kwam in de Ie Legerafdeling. Deze mutatatie
moet in het laatste kwartaal van 1916 hebben plaatsgevonden want op 30 juni
1917 werd dokter Versmissen bij K.B. bevorderd van adjunct-geneesheer tot
bataljonsgeneesheer van 2e klasse. Voor de rest van de oorlog zou
hij aan het Ijzerfront dienen in de zgn. eerste-hulpposten, vlak achter de
eerste linie. Vaak betekende dit werken in levensgevaarlijke omstandigheden,
onder rechtstreeks vijandelijk vuur.
Tijdens
deze periode kwam hij in contact met prof. dr. Frans Daels, een erg bekwame en
moedige legerarts, die één van de leiders was van de illegale Frontbeweging.
Daels, die ook was ingedeeld bij de Ie L.A., betrok zijn collega
bij de Vlaamse actie aan het front. Dokter Versmissen, hield er zich ondermeer
bezig met de werking van het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (SKVH) en steunde Heldenhulde.
Werk, dat medio augustus 16 was opgericht door dokter Gravez en Cyriel
Verschaeve, de kapelaan van Alveringem, met de bedoeling de graven van
gesneuvelde Vlamingen te voorzien van Nederlandstalige opschriften. Tot op
dat ogenblik stond er immers op al die graven het officiële Mort pour la patrie. Soldaat/kunstenaar
Joe English ontwierp een eigen zerkje, naar het model van een Iers Keltisch
kruis, waarop een opwiekende blauwvoet en de leuze Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus werd afgebeeld.
Dankzij Heldenhulde, en de inzet
van tientallen vrijwillige medewerkers waaronder Hendrik Versmissen, werden
op menig soldatenkerkhof deze zerkjes geplaatst.
Tijdens
de grootscheepse uitbraak van het veldleger in najaar van 18 volgde Versmissen
zijn eenheid die was ingedeeld bij de noordergroepering, onder bevel van de
beruchte generaal Bernheim - bij de bloedige offensieve gevechten in wat er
restte van het Bos van Houthulst en rond de sterke Duitse bunkerlinie bij
Klerken. Niet zonder gevaar trouwens want tijdens de eerste twee dagen van het
offensief sneuvelden twee van zijn collegas in de legerafdeling, bataljonsarts
Andries Nouille en hulpgeneesheer Jozef De Cuyper. Deze laatste was een korte
tijd Versmissens collega in het bataljon geweest.
In Blond Germanje schreef hij zijn
impressies over het eindoffensief neer: Het
was de opperste aanval. Tegen den gemeenen vijand stonden de legers aller
landen in het gelid. Of hemel en aarde verging, bulderde het geschut aller
werelddeelen vuur en vlammen op de Duitsche voorposten. In de schemering
van den morgen, akelig als een bleeken droom, worden eensklaps de opeengehoopte
strijdkrachten voortgezweept op den krater-doorwoelde verdediging van den
vijand Versuft, verbijsterd, onweerbaar werden de krijgsgevangen in heele
horden opgeleid. In duizelingwekkende vaart ging het onophoudelijk verder.
Enkel één punt weerstond. Het vormde een scherpen inham in het front der
zegevierende legers Versmissen schetst hierop de aanval op de
versterking De molen van Klerken
een ruïne, uitgebouwd tot een geduchte bunker in de Flandern II-stelling,
strategisch gelegen op een heuveltop. De
dood zeisde de gelederen neder, even sekuur als een maaier de grashalmen
wanneer dan uiteindelijk, na veel bloedvergieten de stelling veroverd werd,
troffen de overwinnaars het volgende tafereel aan: Abominato desolationis!
Niets dan grijsgekleurde mensenlijven, even onbezield als de ruwe, in wanorde
opgehoopte muurpanelen.
Na de
wapenstilstand die Versmissen in Maldegem meemaakte - trok hij met het
Belgische bezettingsleger naar Duitsland. Na een kort verblijf als militair
geneesheer te Rheinberg (Landeskreis Wesel), werd hij op het einde van april
19 met onbepaald verlof gestuurd. Waarschijnlijk was hij tijdens deze periode
ooggetuige van incidenten tussen Duitse Spartakisten (revolutionaire
communistische arbeidrsraden) en Belgische bezettingstroepen in het Rijnland,
want in Blond Germanje zou hij hierover uitgebreid schrijven.
Het
zou nog tien jaar duren voor bataljonsgeneesheer Hendrik Versmissen, ridder in
de Leopoldsorde, drager van het oorlogskruis met palm en zege- en
herinneringsmedaille, zijn oorlogsherinneringen, in de vorm van de roman Blond Germanje aan het papier zou toevertrouwen.
Dit boek stond haaks op de sfeer van hoerapatriotisme die op dat ogenblik
de toon aangaf. Het werd daarentegen een loflied op de universele broederliefde
onder de volkeren, en bevatte overduidelijk een aantal autobiografische elementen.
In de zachtmoedige en idealistische figuur van luitenant Ivo Verpoel, geboren
in Oerduinen, een groene oase in de
heiden van het Kempenland vond de door de oorlogsgruwel getekende dokter
Versmissen een dankbare protagonist voor zijn pacifistische ideeëngoed. In
schrille tegenstelling tot de revanchistische Belgische oorlogsliteratuur van
die periode staat bijvoorbeeld Verpoels genuanceerde visie op het Duitse volk:
Waarom hadden ze ook België, dit gastvrije
land overrompeld? Uit taktiek? Een overmoedige taktiek, die een volk van zeven
miljoen zielen als onbeduidend in het vijandelijke kamp drijft, en bovendien de
Engelse tegenstrever in het zadel tilt als de schoone ridder van t goede recht
der kleine staten. Niet het Duitsche volk was de schuldige. Wel torste het op
zijn reuzenschouders, het ontzaglijke juk. Zijn pharizeërs en schriftgeleerden
zweepten het, blindgemaakt op, naar den zogenaamden Thabor. Maar het was niet
de berg der verheffing. Het werd Calvarie met het schandehout der verplettering
Zelfs
wanneer Ivo Verpoel tijdens de Rijnbezetting - na een konfrontatie met
Spartakistische arbeiders, aan het hoofd wordt verwond, blijft hij geloven in
zijn Duitse vrienden en broeders.
De Spartakisten zijn in zijn ogen : bleke,
uitgemergelde wezens! Mijnwerkers, doorwroetend de schat der aarde, hun leven
lang onbekend met de heerlijkheid van het daglicht. Fabriekwerkers verengd,
verdord, onder den schroeienden adem der smeltovens. Verworpelingen, onterfden
der maatschapij, wier herten, boordevol van lijden en ontbering nu beefden van
haat en verbittering. O! Dat dit tot bedaren kwam, zonder bloedvergieten !
Nog
scherper werd Versmissen, wanneer hij in dit werk, de naoorlogse verdwazing van
Belgisch hoerapatriotisme en blind franskiljonisme meedogenloos aan de kaak
stelde. De fronter Versmissen, greep dan ook Blond Germanje aan om, zij het op een bedekte manier de Aktivisten
te verdedigen.
Ter illustratie, en tegelijkertijd als
afsluiting van deze bijdrage dit sleutelfragment uit Blond Germanje, waarin de Vlaamsvoelende Ivo Verpoel, na de
wapenstilstand, ten huize van zijn geliefde, zijn rivaal Jehan Le Cygne, een
franskiljonse beunhaas ontmoet. Jehan nodigt het gezelschap uit op een
avondje theater.
-Ik vrees dit achtbaar gezelschap te
hinderen, juichte hij, maar ik kwam met de blijde boodschap!
-Met de blijde boodschap? herhaalde
aanmoedigend de meesteres van den huize.
-Ik kwam om mij eerbiedig ter
beschikking dier dames te stellen, om hen naar het theater te begeleiden. Maar
peins eens! Vanavond, voor de eerste maal na den orlog, doet een Parijzer troep
ons de eer aan in de Scheldestad te komen spelen. Ik wil er bij zijn om ze toe
te juichen ! Ik wil heesch zijn morgen van te jubelen: Vive la France!
-Vive la France! klonk de
goedkeuring der beide vrouwen.
-Daar is plaats in onze loge. Ik bid
u luitenant, wil ons vergezellen om hen te bewonderen.
-Is het niet voldoende dat ik
ze, vier jaar lang als strijdbroeders op het grootsche oorlogstoneel
bewonderde?
-En
wat speelen ze? vroeg
belangstellend mevrouw.
-O, een dolle revue! Maar wat doet
dat? Ik had bij mezelf gezegd: mevrouw en juffer Larchange zijn van Luiker
bloede. Haar beider vaderstad is de voorburcht der Fransche beschaving. Zij
voelen mede met onze roemvollen bondgenoot. Ik wil luchten mijn liefde voor
Frankrijk, mijn haat voor den overweldiger! Zeg, luitenant, u die zoolang in
het vuur gestaan hebt, moet wel vreeselijk haten!
-Haten? Ik heb nooit haat
gekoesterd! bekende kalm de verharde strijder.
-Niet haten? Ik vraag mij af hoe men
zonder den verdrukker van zijn land te haten, hetzelve kan liefhebben!
De luitenant haalde zijn schouders op.
Dit lag op zijn lippen: Ik bestatig dat de haat toch niet de machtigste
drijfveer is om zelf het pantser te schoeien! En liefde voor het land? Daar
wordt heden zooveel mee geschermd door lieden die hun woorden niet in daden
omzetten! Hij was edelmoediger.
-Kom, kom, besloot hij, de
overwinning is Goddank aan ons! Vrede nu aan de menschen en de volken die van
goeden wil zijn!
-Vrede? Neen, geen mededogen! Noch
voor den vijand, noch voor zijn handlangers! Hoe vindt u die lieve heertjes,
die hier te lande met vijandelijke hulp hun taaldoeleinden nastreefden?
-Ik voel mij niet bevoegd in dat
brandende vraagstuk een oordeel te vellen!
-Het
verontwaardigde volk heeft hunne huizen doen opgaan in de vlammen. Jammer dat
de vogelen zelf uit vliegen waren!
-De uitoefening van het recht behoort
niet der menigte. Daarbij de zalvende hand bouwt op sterker grondvesten als die
welke kastijdt. Aangenomen zelfs dat die lieden faalden, streden er in de
rangen der bondgenooten ook geen enkelingen tegen het bestaande gezag in hun
land die, omdat ze wonnen, op arduinen voetstukken vereeuwigd staan als de
verlossers van hun volk?
-Maar dat is onvaderlandsch
gesproken.
-Onvaderlandsch? Wat bedoelt u door
onvaderlandsch?
Ivo
stond recht. Indrukwekkend hoog boven die rijke, oppervlakkige menschen '
Bij het schrijven van een artikel over de Belgische militaire begraafplaatsen in de Westhoek viel het me plotseling op dat de BMB van Oeren een 'speciaal geval' is. In tegenstelling tot de andere bekende BMB's uit de regio zoals Adinkerke, De Panne, Steenkerke, Houthulst of Hoogstade is de BMB van Oeren geen eigendom van de Belgische staat. Alle voornoemde begraafplaatsen werden nog tijdens of kort na de Grote Oorlog verworven of geschonken door of aan het ministerie van Landsverdediging of de staat. De groiden rond de St. Apolloniakerk in Oeren werden echter begin 1917 door de toenmalige kerkfabriek voor een periode van 99 jaar in erfpacht gegeven aan de staat. Periode, die binnen een paar weken afloopt... Ik ben alvast benieuwd of deze overeenkomst intussen, al dan niet stilzwijgend, werd verlengd. Indien dit nog niet zou gebeurd zijn wordt het alvast hoog tijd...
Je hebt er maandenlang naar uitgekeken en eindelijk daar is ie dan: de Heldenhulde-webstek die door het ADVN werd opgezet op vraag van Onroerend Erfgoed Vlaanderen. Een webstek waaraan ikzelf een - bescheiden - bijdrage mocht leveren. Je kan hier via een simpel te bedienen zoekmachine gericht op zoek gaan naar gesneuvelden die een laatste rustplaats kregen onder een heldenhuldezerk op naam maar ook op locatie en begraafplaats. Deze site is naar mijn mening een waardevolle nieuwe bijdrage in de recente, verdienstelijke pogingen om dit unieke stukje erfgoed voor verder verval te behoeden...
Sinds een paar dagen staat ons huis te koop - wij emigreren binnenkort naar Zuidoost Azië - en bijgevolg zijn we al het een en ander aan het opruimen en inpakken. Bij deze werkzaamheden vond ik afgelopen weekend ergens onderin een doos, een dichtbundel zonder naam van de dichter, maar ik vermoed dat deze van de hand van mijn ouwe makker Gust Peeters is. Omdat het intussen - door dezelfde drukke bezigheden - een paar weken geleden is dat ik op deze blog nog een 'Zondag Frontpoëziedag' heb gebracht, geef ik vandaag graag even het gedicht 'Mijlpaal' uit deze bundel:
'De hoeksteen van dit land / ligt ver weg in een weide, / ligt langs de waterkant: / de steile oevers beide
waar ooit de weermuur was, / het schermschot van water / dat elke dood genas. / In alle stilte staat er
een toren nu van weemoed, / herdenken, en heel zacht / de trage stroom die meedoet / en jaarlijks op mij wacht...
In mijn vorige blog verwees ik naar het overlijden van de Rijkevorselse soldaat Alfons Nees. Hij was niet de enige militair uit onze regio die in deze periode aan ziekte bezweek. Op 22 september 1916 bezweek in een ziekenboeg in het opleidingskamp van Ruchard Jan Pieter Dekkers, een soldaat bij de vervoerstroepen van de VIe Legerdivisie aan longtuberculose. Hij was een geboren en getogen Merksplassenaar (°1890) maar in 1909 na zijn huwelijk met Hortensia Bottel had hij dienst genomen bij het 1e Regiment Gidsen en was het jonge gezin verhuisd naar Schaarbeek. Jan Pieter Dekkers kreeg een laatste rustplaats op het kleine Belgische militaire ereperk van Avon-les-Roches.
Honderd jaar geleden, op 3 november 1916 om precies te zijn, overleed Alfons Jan Baptist Nees. Deze soldaat / oorlogsvrijwilliger in het 13e Linieregiment uit Rijkevorsel bezweek in het hospitaal nr. 19 van het Belgische opleidingskamp in het Franse Coutances aan longtuberculose. Nees woonde bij het uitbreken van de oorlog in Sint Jozef en was er steenbakker. Zijn beide ouders Jan Baptist Nees en Theresia Moens waren in 1914 al overleden. In het begin van 1915 was hij de grens overgestoken en zich aangemeld als vrijwilliger. Eén dag na zijn overlijden werd hij op de begraafplaats van Coutances begraven maar na de oorlog werden zijn stoffelijke resten gerepatrieerd naar buurdorp Beerse.