Sinds een paar dagen staat ons huis te koop - wij emigreren binnenkort naar Zuidoost Azië - en bijgevolg zijn we al het een en ander aan het opruimen en inpakken. Bij deze werkzaamheden vond ik afgelopen weekend ergens onderin een doos, een dichtbundel zonder naam van de dichter, maar ik vermoed dat deze van de hand van mijn ouwe makker Gust Peeters is. Omdat het intussen - door dezelfde drukke bezigheden - een paar weken geleden is dat ik op deze blog nog een 'Zondag Frontpoëziedag' heb gebracht, geef ik vandaag graag even het gedicht 'Mijlpaal' uit deze bundel:
'De hoeksteen van dit land / ligt ver weg in een weide, / ligt langs de waterkant: / de steile oevers beide
waar ooit de weermuur was, / het schermschot van water / dat elke dood genas. / In alle stilte staat er
een toren nu van weemoed, / herdenken, en heel zacht / de trage stroom die meedoet / en jaarlijks op mij wacht...
In mijn vorige blog verwees ik naar het overlijden van de Rijkevorselse soldaat Alfons Nees. Hij was niet de enige militair uit onze regio die in deze periode aan ziekte bezweek. Op 22 september 1916 bezweek in een ziekenboeg in het opleidingskamp van Ruchard Jan Pieter Dekkers, een soldaat bij de vervoerstroepen van de VIe Legerdivisie aan longtuberculose. Hij was een geboren en getogen Merksplassenaar (°1890) maar in 1909 na zijn huwelijk met Hortensia Bottel had hij dienst genomen bij het 1e Regiment Gidsen en was het jonge gezin verhuisd naar Schaarbeek. Jan Pieter Dekkers kreeg een laatste rustplaats op het kleine Belgische militaire ereperk van Avon-les-Roches.
Honderd jaar geleden, op 3 november 1916 om precies te zijn, overleed Alfons Jan Baptist Nees. Deze soldaat / oorlogsvrijwilliger in het 13e Linieregiment uit Rijkevorsel bezweek in het hospitaal nr. 19 van het Belgische opleidingskamp in het Franse Coutances aan longtuberculose. Nees woonde bij het uitbreken van de oorlog in Sint Jozef en was er steenbakker. Zijn beide ouders Jan Baptist Nees en Theresia Moens waren in 1914 al overleden. In het begin van 1915 was hij de grens overgestoken en zich aangemeld als vrijwilliger. Eén dag na zijn overlijden werd hij op de begraafplaats van Coutances begraven maar na de oorlog werden zijn stoffelijke resten gerepatrieerd naar buurdorp Beerse.
Tijd voor een herfstimpressie. Als locatie koos ik gisteren het Franse militaire ereperk op het kerkhof van Woesten, één van de minder bekende WO I-spots uit de regio. Op deze site vonden 282 militairen een laatste rustplaats. Ruim de helft van hen kwam om tijdens de Tweede Slag om Ieper (april - mei '15) maar er zijn ook behoorlijk wat slachtoffers uit 1914 terug te vinden op deze kleine, bijna intimistisch aandoende begraafplaats.
Vanochtend werd in de Paterskerk in Roeselare het project rond Heldenhulde en het boek 'Onsterfelijk in uw steen' officieel voorgesteld. Onder de sprekers ook Vlaams minister-president Geert Bourgeois die de nodige kredieten had vrijgemaakt om dit project in goede banen te leiden en die meteen de boeiende tentoonstelling 'Soldatengraven, Heldenhulde en de Groote Oorlog' met werk van Sam Vanoverschelde kon openen en bezoeken. Op de foto v.l.n.r. Prof. Dirk Rochtus, voorzitter ADVN, Minister-president Geert Bourgeois en burgemeester Declercq van Roeselare
11 November, Wapenstilstandsdag met vlaggengezwaai, tromgeroffel en huldes door de 'gestelde lichamen' geeft telkens weer redenen tot reflectie. Vandaag breng ik het bittere gedicht 'Le Poilu Inconnu - Gelegenheidsvers voor Zondagsscholen' van de Antwerpse expressionistische dichter Victor J. Brunclair (1899-1944) waarin hij op scherpe wijze de recuperatie van de gesneuvelden voor eigen doeleinden aan de kaak stelde. Het gedicht verscheen voor het eerst in maart 1922 in het uitgesproken Vlaamsgezinde jongerenijdschrift 'De Goedendag':
O Goede Vrijdag zonder Paschen / Kristus is in elk die gesneuvelde gestorven / ay, Uw doornenkroon was maar van prikkeldraad / gij, die 't gruwzaam Golgotha hebt door zworven / heroiese smartsoldaat
Onkennelijk in uw wezen / nergens wordt gij dus vermist / en hoogste roem; gij stierft zo anoniem / dies zij de lauwer U op deze koude kist / 't Eervertoon is gratis, verder kost ge geen centiem
Nu komen de hoeren nu komt de grootfinans / met bleke bloemen en kartonnen krans / o schennis van Uw lijf diep gebenedijd / op gummi heen en weer 't is tof / en zijn feestfanfaren er os lege lof / Uw zerk is 't heiligdom door elk ontwijd
Eenklank was Uw koortspols met de kannonade / Toen stond gij manlik toen een schaduw kwam / verminking van Uw beeltenis, en lichtombaden / Uw aanschijn naar de goede God meenam
Tans zal Uw heenvaart allen heugen / in nagenot van dronken teugen / Nu solt men plechtig met Uw lijk / Uw goor gebeente in de groef is brij / die licht al reine relikwie te kijk, /aanvaard de tremolos frazenfraai op rotternij
De stortkar over U heen / Rust heerlike held onsterfelik in Uw steen.
9 November 2016 is niet alleen de dag waarop de politiek correcte kaste wereldwijd met een keiharde klap terug op de grond is beland maar ook en vooral de dag waarop deze blog precies twee jaar bestaat... Toen ik twee jaar geleden met 'In Vlaanderens velden' begon kon ik niet vermoeden dat dit initiatief zo zou worden gesmaakt. Intussen staat de teller op bijna 140.000 'hits' en werden er bijna 15.000 individuele bezoekers uit een 40-tal landen geregistreerd... Het verheugt mij bijzonder dat intussen ook een aantal universiteiten en hogescholen in Vlaanderen, Nederland, Frankrijk en Duitsland de weg naar deze site hebben gevonden. Als dank voor de trouwe bezoekers van mijn blog breng ik vandaag als verjaardagscadeautje drie zeldzame foto's uit de oude doos. Zanvoorde, nu een deelgemeente van Zonnebeke, vormde in de laatste week van oktober 1914 de inzet van zware gevechten waarin de Britse Household Cavalry Brigade - ondanks de felle weerstand - uiteindelijk het onderspit zou delven. Tot wat er nog van het dorp restte, op 28 september 1918 bevrijd werd, lag het in de tweede Duitse lijn en werd de infrastructuur langzaam maar zeker door de geallieerde artillerie vernietigd. Omdat Zandvoorde nooit dezelfde reputatie kreeg als bv. Zonnebeke; Zillebeke, Langemark of Passendale bestaan er relatief weinig goede oorlogsfoto's van dit dorp. Daarom deel il graag met u deze kersen op onze verjaardagstaart...
Vandaag het gedicht 'Ruins - Ypres 1917'. Het is van de hand van George Herbert Clarke (1873-1953) en verscheen voor het eerst in de door hem in 1917 uitgegeven bundel met verzamelde oorlogsgedichten 'A Treasury of War Poetry'.
Ruins of trees whos woeful arms / Vainly invoke the sombre sky, - / Stripped, twisted boughs and tortured boles / Like lost souls - / How green they grew on the little farms !
Ruins of stricken wall ans spire / Stretched mile on desolate mile along / Ghosts of a life of sweet intent / Riven and rent / By frantic shell and searching fire
Ruins of soldiers torn and slain / English bodies broken for you / Burned in their hearts the batle-cry / Forspent they lie / Clay crumbling slow to clay again
Bij een beschieting van Belgische stellingen in Pervijze geraakte vandaag precies honderd jaar geleden, Karel Jan Versteylen bekneld onder het puin van een ingestorte schuilplaats. Inderhaast toegesnelde makkers groeven hem uit maar alle hulp kwam te laat. Hij werd nog naar het militair hospitaal Cabour in Adinkerke gebracht maar hij bezweek er om 16.30 u., kort na zijn aankomst. Vier dagen later werden zijn stoffelijke resten bijgezet op de BMB van Adinkerke. Na de Wapenstilstand, in de herfst van 1921 om precies te zijn, werd hij bijgezet op de stedelijke begraafplaats in zijn woonplaats Turnhout. Versteylen was oorlogsvrijwilliger en diende als artillerist met het stamnummer 154/4231 in de 68e Batterij in de 3e Groepering van het 4e Regiment Artillerie. Versteylen was geboren en getogen in Meer waar zijn vader Antoon Theodoor Versteylen notaris en burgemeester was. In 1910 verhuisde het gezin naar Turnhout. De in Hoogstraten geboren katholieke volksvertegenwoordiger Alfons Versteylen was zijn oom. Vreemd genoeg komt de naam van deze militair die het grootste gedeelte van zijn korte leven in Meer doorbracht, niet voor op het monument van de gesneuvelden in deze Hoogstraatse deelgemeente...
THEY SHALL GROW NOT OLD - VICTOR LEO HEPWORTH (17)
Van de 3.592 gesneuvelden uit het Britse Gemenebest die op de CWGC-site 'Cement House' in Langemark een laatste rustplaats kregen of er herdacht worden is de amper 17-jarige Victor Leo Hepworth de jongste. Hepworth, de tweede zoon in het gezin van Victor Ernest Hepworth en Lucy Theresia Harman was geboren en getogen in het Australische North Adelaide. Hij was nog geen 16 jaar oud toen hij zich als oorlogsvrijwilliger meldde. Volgens zijn militaire dossier was hij bij zijn inlijving werkzaam als arbeider en rooms-katholiek. Victor Hepworth werd infanterist en ingedeeld in de rangen van het 50e Australische Infanterie Bataljon. Na een korte opleiding vertrok hij met de 9e lichting aanvullingstroepen op 10 februari '17 aan boord van de 'Seang Bee' naar het westelijke front. Hij nam tussen 7 en 14 juni '17 deel aan de succesvolle aanval op de heuvelrug van Mesen en overleefde eind september, begin oktober, de loodzware en mensenlevens verslindende gevechten bij en in Polygon Wood. Maar zijn geluk was van korte duur want een paar dagen later trof het noodlot hem . Hij sneuvelde op 18 oktober '17 in de omgeving van het felomstreden Broodseinde. Hij werd begraven in plot XVI, rij B graf nr. 48 in Cement House Cemetery
Nu Allerheiligen en Allerzielen weer met rasse schreden naderen en de begraafplaats die aan mijn woning paalt in ras tempo volgroeit met vergankelijke bloemenweelde, lijkt mij een gedicht, opgedragen aan de doden op zijn plaats. Daarom breng ik u vandaag het uitgesproken en militante pacifistiche gedicht 'Slachtveld' van de hand van de Nederlandse sociaal-democraat Abraham Van Collem (1858-1933). Het werd voor het eerst in 1919 gepubliceerd in zijn bundel 'Opstandige liederen', die in Bussum bij Van Dishoeck van de persen rolde.
Slachtveld
De heengelegde lijken der soldaten Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim véél, de wijn uit déze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Eén hunner ligt verdwaasd omhoog te turen, Een ster staat op zijn blauw glazuren oog, Het zou wel eeuwigheden kunnen duren, Voordat dit open turend oog bewoog.
Zijn makker is gevallen fel voorover, Hij schijnt te slapen en zijn bloed loopt uit, Zijn linkeroog bleef half geopend over Daar kijkt hij nu stil uit, die looze guit.
In zoete vreugde liggen jonge dooden, Zij toeven in een ongestoord geluk, Mocht uit de gele hel losbarsten looden Kogelregen, hun deert scherf noch stuk.
Zij zijn als zelfbeheerschten dichtgesloten, Zij zijn tevreden met wat hun gewerd, Eén hunner zijn de oogen uitgeschoten, Daarom heeft hij zijn mond opengesperd.
Een ander lacht, hij had zich vastgegrepen ' Bij het voorovervallen aan wat gras, Hij werd een kind, hij hield het dichtgenepen, Hij dacht, dat het de hand van moeder was.
Bij bundels liggen dooden uitgegleden, De ransels om, den stormhoed op het hoofd, Zij worden door mortieren overreden, Dat was toch niet, wat hun werd toebeloofd.
Zij trokken uit, ik zag ze door de straten, Het was bij avond, in de Seine-stad, Of was het in Berlijn, of hoorde ik praten Londensch, in de straat, die ik vergat?
Ik weet het niet, ik weet niet de kleedijen, Die zij zich kleurig hadden omgedaan, Ik weet het rythme niet meer hunner rijen, Noch de muziek die klinkend ging vooraan,
Ik weet alleen maar Jongens, de gelaten Van Prachtigen, Menschwezens, schrijdend voort, Vermomd in apenpakjes van soldaten, Niet wetende het land waarheen of oord.
Zij droegen aan de schouders de geweren, En in den loop een kleine veldboeket, l Voordat zij traden aan, te gaan marcheeren, Hadden de bruiden die daarin gezet.
Het zou de liefste groet zijn van het leven, Het laatste afscheid en het wellekom; O hand van mij, waarom gaat gij nu beven, O mond van mij, waarom wordt gij nu stom?
* * *
De heengelegde lijken der soldaten, Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim veel, de wijn uit deze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Staat op, staat alle' op, mijn vroege Dooden, Herleeft, gekruisigden langs weg en veld, Doorschotenen, voorover in de Zoden, - Herkrijg' uw stem' haar vroegere Geweld.
Rijst langzaam uit, vloeie over uw trekken, Het beven van een nieuwen Dageraad, Moge mijn Roep U tot nieuw leven wekken. Herleeft, herleeft, gesneuvelde soldaat.
Grijpt uw geweren in de doode handen, Werpt uit den zadel hem die u beval Dat uwe makkers waren uw vijanden, Verbroedert U, soldaten, overal!
Blaast een signaal, gestorven menschenmonden, Dat Aarde beve en doodsvreeze kom Over de heerschers die U hadden uitgezonden, Voor Vaderland, Bezit en Christendom.
Dood aan dit drie-tal en de menschheid leve, En alle heerschappije ga te niet; - Vertelt wie U den dood heeft ingedreven, Rijst op, soldaten, zingt uw Doodenlied.
Op de foto de woning in Alveringem waar meester Emile Selschotter tijdens de Grote Oorlog met zijn gezin verbleef en waar hij nauwgezet zijn bijzonder interessante oorlogsdagboek bijhield. Dagboek, dat 60 jaar later door kleindochter Lut Ureel becommentarieerd werd uitgegeven bij Lannoo als 'De Kleine Mens in de Grote Oorlog - Getuigenissen van twee generaties dorpsonderwijzers uit de frontstreek'. De Selschotters behoorden tot de intimi van kapelaan Cyriel Verschaeve. De 20 - jarige Joseph Selschotter was in de herfst van '16 naast Verschaeve en dokter Van Houtte, één van de drie leden van het uitvoerend Comité van Heldenhulde. Het was in de woning Selschotter dat in het grootste deel van de ophefmakende 'Open brief aan de koning' die de Frontbeweging op 11 juli '17 bij wijze van stunt op het front verspreidde, werd gestencild. Morgen, vrijdag 28 oktober vindt om 20.00 u. in de Openbare Bibliotheek van Alveringem een lezing plaats over deze merkwaardige familie door de Nieuwpoortse stadsgids en getigen Alveringemnaar Guido Demerre . Warm aanbevolen...!
Naar aanleiding van het verschijnen van het boek 'Onsterfelijk in uw steen - Soldatengraven, Heldenhulde en de Groote Oorlog' breng ik vandaag in de rubriek 'Zondag Frontpoëziedag' het gedicht 'Waarom ?' van de Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans. Hij schreef het in het begin van maart 1918 als een reactie op de schending van heldenhuldezerken op de BMB van Oeren en het kerkhof van Alveringem een paar weken daarvoor. Oorspronkelijk wilde hij het in de soldatenkrant 'Ons Vaderland' publiceren, maar daar stak de Belgische militaire censuur een stokje voor. Het werd pas na de oorlog, in zijn bundel 'Gedichten van liefde en strijd' voor het eerst afgedrukt...
WAAROM ?
Vlaamsch van lijve, Vlaamsch van harte / Vlaamsch in woord en Vlaamsch in daad / Zoo leefde hij in lief en smarte / Trotsch en fier op eigen aard.
Tot hij viel in 't naakte velde / Van z'n eigen Vlaamsche grond /Maar wat 't zwarte kruis vermeldde / Was iets, dat ik niet verstond.
Vreemde tale, vreemde woorden / Stonden wit op 't zwart in 't kruis ! / Vreemde prate, vreemde kronen / Doemden 't eigen schoon tot gruis.
Uit de novelle 'Longinus' van oorlogsvrijwilliger Franz De Backer (1891-1961): 'De hulppost was een kleine hoeve langs de weg, een halfuur van de eerste lijn. Schrapnels knalden gestadig in de omtrek, de loden balletjes knetterden op de dakpannen. een ambulancewagen, vertrekkens gereed, werd geraakt en sommige gekwetsten gedood. De afgrijselijke geur van bloed, zweet en vuilnis, en de kleur van bloed op witte verbanden, vlamrood eerst, dan als van verflenste pioenen... En dit beeld: Een soldaat was naar de hulppost gekomen, ziek, zei hij, en werd teruggestuurd. En dan een knal, een kreet en een ogenblik later staggerde hij kermend binnen met een zwartgebrande, ontvleesde hand. de opstekende beendertjes waren rood als een bloem van ontzetting. Een verband. Een stuk papier op de borst van de zwijmende man: 'mutilation volontaire'. Dokters waren koel.
En al die doden, al die vreemd-stille of grijnzende, afschuwelijk verminkte, bloederige, modderige, gele doden ! En altijd aan het gegier van zwarte granaten, het geratel van geweren, het snerpende gehamer van mitrailleurs. Een stilte soms, en de angstige zekerheid dat alles opnieuw begon. En daar was het weer, titanisch, hels. De waanzin sloeg me naar 't hoofd. Terug naar de vuurlijn, weer met een gekwetste terug, tot mijn muil openstond van afmatting...'
De kleine CWGC-begraafplaats Calvaire (Essex) Military Cemetery aan de Witteweg in Komen / Ploegsteert is in meerdere opzichten bijzonder. Alle 218 gesneuvelden die hier een laatste rustplaats kregen konden worden geïdentificeerd, wat hoogst uitzonderlijk is voor een militaire begraafplaats in het Ieperse. Bijna de helft van deze gesneuvelden behoorden tot het 2e bataljon van het Essex Regiment of het 2e bataljon van het Monmoutshire Regiment. Twee eenheden, die vanaf november 1914 op deze plaats hun doden begonnen te begraven. Een ander opvallend gegeven is dat op deze site minstens 8 militairen ter aarde werden besteld die jonger dan 18 waren toen ze tussen Ploegsteert en Waasten sneuvelden...Verhoudingsgewijs een ongewoon hoog aantal voor zo'n kleine begraafplaats. Eén van hen was H. Shaw, een private in het 2e bataljon van het Monmouthshire Regiment die amper 16 jaar oud was toen hij op 12 maart '15 in deze sector sneuvelde...Hij ligt nu begraven in vak I, rij J, graf 3 tussen 44 andere gesneuvelden van zijn regiment.
'I love the smell of printing-ink in the morning...' In mijn blogbericht van 1 oktober kondigde ik het verschijnen van 'Onsterfelijk in uw steen' aan. Met een lichte vertraging rolde het intussen van de persen en kan ik nu - met enige voldoening - aankondigen dat het beschikbaar is. Op de foto de net in het Archief en Documentatiecentrum van Vlaams - Nationalisme (ADVN) in Antwerpen afgeleverde exemplaren... Ik heb mij intussen laten vertellen dat de bij het 'Heldenhulde'-project horende webstek op 17 november e.k. officieel zal worden voorgesteld. Ik ben alvast ééééérg benieuwd naar het resultaat...
Het melancholische gedicht 'Wildgänse rauschen durch die Nacht' van Walter Flex (1887-1917) kreeg in Duitsland zowat dezelfde status als John MacCrea's 'In Flanders Fields'. De stek nationalistisch gëoriënteerde Germanist en dichter Walter Flex had bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vrijwillig dient genomen in het Niederschlesischen Infanterie-Regiment nr. 50 waarmee hij aan de campagne tegen Frankrijk deelnam en waarin hij al snel tot luitenant werd bevorderd. Nadat hij in 1915 naar het Oostfront verkaste raakte hij bevriend met de idealistische oud-theologiestudent Ernst Wurche die over de oorlog, opoffering en Deutschtum dezelfde verheven opvattingen koesterde als Walter Flex. Nadat Wurche een paar maanden later sneuvelde, publiceerde een fel aangeslagen Flex in oktober '16 Der Wanderer zwischen beiden Welten', een boek dat één van de opmerkelijkste literaire erfenissen van de Eerste Wereldoorlog zou worden en dat razend populair werd onder de Duitse jeugd. Deze populariteit werd wellicht mede veroorzaakt door het feit dat Flex zelf op 16 oktober 1917 sneuvelde bij het Estse Poide / Peude tijdens de aanval van zijn eenheid op het eiland Saarema / Ösel. Klik op de onderstaande link voor een gedragen versie van zijn meest populaire gedicht;
Vandaag
geen Zondag Frontpoëziedag maar een
uitgebreide bijdrage over het meest
tragische incident dat zich in de Noorderkempen aan de dodendraad afspeelde of
tenminste de zaak waarover men in onze regio nog vele jaren zou verhalen.
Vandaag precies 100 jaar geleden op 9 oktober 1916 stierven in De Beemden te
Wortel de Castelse zusters Sjowke
en Towke Verheyen. Hun
ouders, Frans Verheyen en Pauline Hapers, hadden één van de achttien
toenmalige cafés aan de Schooreindseweg te Castelré. Sjowke, of Joanna
Catharina werd op 18 augustus 1879 te Minderhout geboren. Haar zus, Towke of
Maria Catharina, werd vijf jaar later, op 12 april 1884 te Baarle-Nassau geboren.
Vanaf haar zestiende was Sjowke dienstmeid bij het kroostrijke gezin van de
Antwerpse gerechtsdeurwaarder Matthieu te Minderhout. Ook Towke werd
dienstmeid, te Antwerpen, maar door de oorlogsomstandigheden verbleef ze vanaf
oktober '14 terug bij haar ouders in Castelré. Vanaf het voorjaar van '15
werden beide zusters door de versperringen voorgoed van elkaar gescheiden.
Toch hielden ze, zoals vele grensbewoners, contact met elkaar aan de draad. De
laatste nieuwtjes werden uitgewisseld en vaak werden ook kleine pakketjes over
de draden gegooid, tenminste als de -al dan niet van steekpenningen voorziene-
Duitse grenswacht een oogje dichtkneep.
Zo
hadden ze een afspraak gemaakt voor maandag 9 oktober 1916, rond half twaalf
aan de Lange Beemden te Wortel,
een verlaten stuk beemd dat aan de Nederlandse Schransbeemden grensde, helemaal in de uiterste noordhoek van
Wortel. In dit troosteloze gebied, begrensd door de Mark en de Hollandse Loop
liep de draad dwars door de Lange
Beemden heen, om dan af te buigen naar waar nu de Markbrug ligt.
Towke
verliet haar ouderlijke huis, kort na elf uur. In haar hand droeg zij een
kannetje petroleum voor de familie Matthieu. Vanuit de herberg ging ze via de
modderige Schooreindseweg naar de Hoogstraatsebaan. Zij stak deze baan over,
de Bremstraat in, waar zij langs de huisjes liep die nu de nummers 35 en 37
dragen op de Schootsenhoek.
Vanaf hier werd ze vergezeld door Marieke Schuurmans, een vriendin, die wel
vaker met haar naar de grens was getrokken. Achter deze huisjes namen de twee
meisjes een onooglijk zandpad, de zgn. Pad
van den Lange Beemd, dat na
ongeveer 200 meter
bij de Hollandse Loop uitkwam. Over een geïmproviseerd bruggetje bereikten ze
vrijwel onmiddellijk hierna de draadversperring.
Aan
de andere kant verscheen een paar minuten later haar oudere zus Sjowke,
vergezeld door Tow Michielsen. Sjowke was vanuit de woning van Matthieu, langs
het kapelletje van O.L.Vrouw in den - Akker, via het Withof naar de
watermolen gegaan. Iets verder, aan de wegkruising, ging ze in de richting van
de Bosuil. Na amper 150 meter sloeg ze een -
tot op de dag van vandaag nog bestaand- wegeltje links in dat rechtstreeks
leidde naar de Lange Beemden.
Sjowke droeg een pakje met medicijnen voor haar zieke moeder en een pak klompen,
voor een aantal Castelrénaren. In Castelré woonde immers geen klompenmaker.
Tow Michielsen - Broes, die een agente was van de Britse inlichtingendienst G.H.Q., had een pakje brieven bij, die Towke Verheyen later zou
wegbrengen naar de Belgische postdienst in Baarle - Hertog.
In
de onmiddellijke omgeving liep een Beiers soldaat de wacht die in de volksmond
"den dikke Sjarel"
werd genoemd. Gewoonlijk kneep hij een oogje dicht bij transacties aan de
draad. Zeker wanneer hij, zoals nu het geval was, van zwijggeld was voorzien.
Om beter de meegebrachte zaken te kunnen uitwisselen was Sjowke, onder de
buitenste veiligheidsdraden doorgekropen. Omdat Sjowke en Towke Michielsen het
pak klompen niet over de draad konden krijgen werden de klompen één voor één
over de draad geworpen. Eén klomp raakte de onder stroom staande middenleiding
en viel er net achter. Sjowke deed een poging om deze op te rapen, maar door de
sterke wind waaiden haar haren en rok tegen de elektrische hoogspanningslijnen.
Ze werd volgens ooggetuige Tow Michielsen vrijwel op slag gedood. Haar ogen
stonden open als uitgepuild en uit haar mond stak een geheel zwarte tong. Ook
haar handen en vingers waren zwart geschroeid. Niet denkend aan het gevaar was
Towke ogenblikkelijk haar zus ter hulp gesneld. Ze probeerde het hoofd van het
ongelukkige meisje terug te duwen, maar werd hierbij zelf geëlektrocuteerd.
Machteloos en gillend van angst zagen de twee meegekomen vrouwen hoe ook zij
stierf. Marieke Schuurmans, die aanstalten maakte om het lichaam van Towke van
de draad weg te trekken werd dit nog net op tijd verhinderd door de in allerijl
toegesnelde landsturmmann
Karl, die zijn geweer op haar richtte en haar verbood de nasmeulende lijken aan
te raken.
De
Duitsers in de bewakingspost op het Withof waren - gealarmeerd door de in
paniek weggelopen Tow Michielsen - in een mum van tijd ter plaatse. Nadat ze
met horten en stoten haar verhaal had verteld werd ze in shock naar huis
gestuurd. In 1980 verhaalde de dochter van Tow Mischielsen aan Marcel Leunen
wat ze die dag als 17-jarige meemaakte: "Veel later dan gewoonlijk zagen we moeder door 't veld komen, en we
zagen aan haar houding en aan haar trage gang dat het niet normaal gegaan was.
Wit als 'n laken kwam ze thuis binnen. Haar eerste woorden waren: "Ik kan
't niet vertellen."Waarop ze in
tranen uitbarstte. Toen ze wat kalmer geworden was, kwam het eruit: "Tow
en Sjow, ze zijn alle twee dood... En nu zullen ze mij ook wel komen halen..."
Een
Duitse officier, die ondertussen ter plekke was gekomen, stuurde een soldaat
naar de schakelkast te Wortel, om er de stroom in het bewuste vak uit te
schakelen. Het lichaam van Towke werd daarop onder de hoogspanningsleidingen
doorgetrokken, en beide vrouwen werden naast elkaar gelegd op wat musterds.
Leon Michielsen ("Leike van den oliemolen";
echtgenoot van Tow Broes) werd hierna door de Duitsers opgevorderd om de twee
lijken op te pikken. Met zijn schichtig, jong paard durfde hij echter niet
door de drassige beemden. Hierop ging de Wortelse veldwachter Karel Donckers
(die door de Duitsers gelast werd, als Belgisch gerechtelijk ambtenaar, de
officiële vaststellingen te doen) naar Jef Vermeiren op de boerderij bij het
Withof om hem op te eisen. Deze ging 's avonds in de maneschijn, met zijn drie
zonen Peer, Jaak en Frans op weg, met de lijkbaar uit de kerk van Minderhout,
om zijn lugubere taak uit te voeren. Na afloop zou hij het volgende gezegd
hebben tegen de Wortelse garde: "Dat
doe ik nooit meer, voor niets of niemand..." Ze droegen niet zonder
moeilijkheden de lichamen door de modderige Beemden naar de weg. Hier werden ze
op een kar gelegd. Frans herinnerde zich decennia later nog de zwart
geblakerde handen en armen. Het gruwelijke transport ging toen via het Withof
en de Molenstraat naar het washuis van de familie Matthieu, waar de twee
vrouwen werden opgebaard. Drie uur na de tragische gebeurtenis werd officieel
ten overstaan van de Wortelse burgemeester, aangifte gedaan van het overlijden,
door de veldwachter en landbouwer Louis Meyvis. Vader Verheyen mocht hoogst
uitzonderlijk drie dagen later over de rijksgrens om de begrafenis van zijn
twee dochters bij te wonen...
Hoe
het met Tow Michielsen afliep, vertelde haar dochter later aan Marcel Leunen: "'s Avonds werd er op de deur geklopt.
Moeder zei tegen ons: "Ze komen mij halen... en dan?" Maar groot was
haar opluchting toen het die "goeie soldaat" bleek te zijn, die tegen
smeergeld dikwijls een andere kant uitkeek. Hij kwam een paar pakskes terugbrengen,
die bij de lijken gevonden waren. In dankbaarheid maakten wij de pakskes
seffens open, om er de soldaat ook wat van te geven: eetwaar, zeep of zoiets.
Maar er bleken ook brieven in te zitten. Toen de soldaat dat zag, leek hij
ineens door den duivel bezeten. Hij vloog naar buiten, de nacht in..."
Volgens
verschillende bronnen werd deze Dikke
Sjarel later - omdat hij ook daar heel wat door de vingers zag- in Arendonk
gearresteerd. De overlevering wil dat hij in Brussel gefusilleerd werd op
bevel van de Duitse militaire gerechtelijke instanties. Onderzoek in Duitse
archieven heeft echter geen bewijsmateriaal opgeleverd om dit verhaal te
staven. Verschillende auteurs bevestigen echter wel dat Duitse militairen die
hand- en spandiensten leverden bij de smokkel, in het beste geval een
strafmutatie naar het front kregen en dat er inderdaad enkele Duitsers
standrechtelijk zouden zijn terechtgesteld. Omstreeks de jaarwisseling zouden
er trouwens nieuwe instructies worden gegeven aan het hoogspanningscommando, om
te verhinderen dat Duitse grenswachters afspraken zouden maken met smokkelaars.
Geen enkele soldaat mocht voortaan zijn wachtpost verlaten zonder
uitdrukkelijke toestemming van de hoofdwachter. Om te bepalen welke soldaten de
wacht waar moesten optrekken werd er voortaan per wachtronde geloot. Het was
ten strengste verboden om de lotnummers of de opdrachten te verwisselen. De
uitslagen van de lotingen werden net als de geringste afwijking op de regels in
het dagelijkse wachtverslag genoteerd.
Leike
Michielsen en zijn vrouw ontsnapten net als de Duitse grenswachter- ook
nietaan de dans, want ze werden later
opgepakt voor smokkel en zouden elk drie maanden in de gevangenis doorbrengen.
Vandaag precies honderd jaar geleden werd in Turnhout op de stedelijke begraafplaats aan de Kwakkelstraat de 40-jarige Mechelaar Jan Van Thuerenhout ter aarde besteld. Hij was op 5 oktober in niet geheel duidelijke omstandigheden om het leven gekomen op de Baarleheide bij een poging om de rijksgrens te overschrijden. Volgens de ene bron werd hij doodgeschoten door een alerte Duitse grenswacht, terwijl andere bronnen vermeldden dat hij werd geëlektrocuteerd aan de zgn. 'Dodendraaad', de levensgevaarlijke, onder hoogspanning staande grensafsluiting. Het staat in elk geval vast dat Van Thuerenhout als brievensmokkelaar in 'bevolen dienst' het leven liet. Hij kreeg na de oorlog, namens de regering, postuum de Leopoldsorde met gulden baar als erkenning voor 'zijn diensten aan het land bewezen en voor zijn toewijding tijdens de oorlog'. Zijn stoffelijke resten werden overigens na de oorlog ontgraven en bijgezet onder een Belgische militaire standaardzerk op het Belgische militaire ereperk op de stedelijke begraafplaats in Mechelen. Deze geboren en getogen Maneblusser was gehuwd met Joanna Maria Schippers en vader van een zoon, Frans Jan.
In het verleden heb ik al een paar keer de aandacht gevestigd op de kind-soldaten die tijdens de Grote Oorlog het leven lieten in Vlaanderens velden. Tijdens mijn recente omzwervingen door de Westhoek werd getroffen door het grote aantal gesneuvelden, jonger dan 18 jaar, die hier een laatste rustplaats kregen. Op Kemmel Chateau Military Cemetery liggen er bv. minstens 13 min-18 jarigen begraven. Vanaf vandaag start ik een nieuwe rubriek 'They shall grow not old' waarin ik ga proberen om deze jonge oorlogsslachtoffers een gezicht te geven. Als eerste sta ik graag even stil bij de 15-jarige Robert Barnett die werd begraven in graf nr. IV E 10 in Rifle House Cemetery in Ploegsteert. Barnett werd op 25 juni 1899 geboren in Hackney als Raphael Glitzenstein, zoon van Philip en Esther Bloomberg, twee Joodse emigranten uit Oost-Europa. Dit gezin woonde in 1914 in Belgrave Road 95, Newington Green in Middlesex bij Londen. Hij zou na een familieruzie zich in Stratford onder het pseudoniem Robert Barnett hebben aangemeld voor de dienst in het 1e Bataljon van de Rifle Brigade. Ondanks het feit dat op dat ogenblik de Britse wetgeving militaire inzet onder de 19 jaar in overzeese gebieden verbood, staat het vast dat Barnett zich al op 5 november '14 met zijn bataljon in Frankrijk bevond. In het raam van de operaties van de 11e Infanteriebrigade (IVe Britse Divisie) nam het 1e Bataljon van de Rifle Brigade op zaterdag 19 december '14 vanuit het Bos van Ploegsteert - Plugstreet voor de Britten - deel aan een aanval op een hinderlijke Duitse versterking die omwille van de dikke prikkeldraadversterkingen later de naam van 'The Birdcage' zou ktrijgen. Deze aanval werd een fiasco: de aanvallers liepen vast in de modder en werden ongenadig neergemaaid door de Duitse machinegeweren. Tot overmaat van ramp was het Britse ondersteunende artillerievuur niet goed gericht en vielen er slachtoffers in eigen rangen. Zonder dat er sprake was van noemenswaardige vorderingen diende de aanval te worden afgebroken. De Britse verliezen waren hoog. Het 1e Bataljon van de Rifle Brigade telde 3 gedode officieren en 66 uitgeschakelde manschappen waaronder de 15-jarige Riffleman Robert Barnett....