Gisteren op het internet zitten struinen op zoek naar filmpjes over de herdenking van 100 Jaar Slag aan de Somme, kom ik toch wel deze driedubbele mafkees tegen... Ik heb bijna 40 jaar ervaring met 'battlefield archeology' en heb in de loop van al die jaren alleen maar meer en meer geleerd erg voorzichtig te zijn. Zelfs bij professionele 'digs' bv. van het Franse leger bij Les Eparges en het Bois d'Ailly heb ik te vaak gemerkt dat er altijd wel iets mis kan gaan, zelfs met de kleinste, o zo onschuldig lijkende projectielen. Voor wat deze idioot tijdens zijn slageldwandeling aan de Somme uithaalt bestaan er geen woorden alleen één conclusie: DIT IS EEN EXTREEM GEVAARLIJKE ZOT ! Ongelofelijk dat hij zijn strapatsen zelfs op You-tube zet... Absoluut NIET voor herhaling vatbaar.... Oordeel zelf maar...
Bij wijze van nieuwjaarskadootje, een viertal foto's uit de oude doos van één van de meest omstreden dorpen uit de Grote Oorlog, nl. Zonnebeke. Deze Duitse opnames dateren meestal uit 1916, een jaar voor de grote verwoesting van dit Westvlaams dorp aan de zoom van Ieper.
Op 18 december was het precies 50 jaar geleden dat de populaire Hoogstraatse geneesheer Dr. Hendrik Versmissen overleed. Overmorgen, vrijdag 23 december wordt in de St. Catharinakerk in Hoogstraten een tentoonstelling geopend over het leven en werk van deze merkwaardige Hoogstratenaar. Hieronder volgt een tekst die ik ooit schreef over Dr. Versmissen als geëngageerde frontarts tijdens de 'Grote Oorlog':
Hoe akelig
het leven in de loopgrachten! Zonder toekomstdroom: zonder zekerheid voor den
dag van morgen, immer dreigend boven het hoofd de ogenblikkelijke vernietiging! Dit is een citaat uit de roman Blond Germanje die de Hoogstraatse
huisarts en heimatschrijver Hendrik Versmissen in 1929 bij drukker/uitgever
Jos Haseldonckx te Hoogstraten liet verschijnen. Het was vreemd genoeg- het
énige werk dat dokter Versmissen publiceerde met herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog;
het énige oorlogsboekboek uit een omvangrijk oeuvre van eenentwintig
dichtbundels en prozawerken. Zijn afgrijzen over deze nutteloze slachtpartij en
zijn ongetwijfeld gruwelijke persoonlijke ervaringen, lagen wellicht aan
dit feit ten grondslag. Dit bleek trouwens uit een gesprek dat de hoogbejaarde
dokter nog een paar maanden voor zijn dood had met de Hoogstraatse eredeken
Z.E.H. Jozef Lauwerys. Toen deze laatste hem vroeg waarom hij nooit meer had
geschreven over zijn avonturen tijdens de eerste wereldoorlog, antwoordde de
dokter: Ja, daarover zou ik boeken
kunnen vullen, maar die oorlogsherinneringen zijn té erg en té droevig
Hendrik
Versmissen werd op 18 januari 1879 te Hoogstraten geboren. Hij was het oudste
kind uit het tweede huwelijk van onderwijzer Frans Versmissen met Maria
Catharina Bolckmans uit Wortel. De boreling werd naar zijn grootvader genoemd,
die een boerderij had in Castelré. In 1897 studeerde de begaafde leerling af
aan het Klein Seminarie van zijn geboortestadje. In de retorica behaalde hij
overigens twee grote prijzen van uitmuntendheid, niet toevallig in
geschiedenis en Nederlands opstel. Na zijn humaniora trok Hendrik naar de
Leuvense universiteit, waar hij in juli 1903 promoveerde tot dokter in de
geneeskunde. Na een korte tijd een praktijk als huisarts te hebben uitgeoefend
in Westerlo, vestigde hij zich in het Brabantse Ganshoren.
Bij
het uitbreken van de oorlog werd de reservist Versmissen op 4 augustus 1914
opgeroepen als legerarts. Hij behoorde trouwens tot een van de oudst opgeroepen
militieklassen, namelijk die van 1899. Tijdens een kort oponthoud in de centrale
verzamelplaats, de voormalige Sint-Bernardusabdij te Hemiksem, kreeg hij een
jonge arts uit Keerbergen, dokter Vermeylen, toegewezen als adjunct. Ze werden
ingedeeld bij een veldhospitaal van de Ie Legerdivisie. Deze
infanteriedivisie kreeg haar vuurproef tijdens de ongemeen felle gevechten in
de streek van Tienen, vooral dan bij Sint-Margriete-Houtem en Grimde, waar de 2e,
22e en 3e Linieregimenten bloedige verliezen leden. Ook
tijdens de twee Belgische uitvallen uit de vesting Antwerpen, volgde dokter
Versmissen de troepen. Na de val van de verdedigingslinies voor Antwerpen
maakte hij, tijdens de nacht van 6 op 7 oktober, in uiterst moeilijke
omstandigheden de terugtocht van het leger mee. Hij trok met zijn
ambulancecolonne over een geïmproviseerde voetbrug bij Burcht over de Schelde. In
Zwijndrecht belandde zijn eenheid in de copmplete chaos en raakte ze al een
deel van hun materiala kwijt. Omdat ze in het Waasland dreigden omsingeld te
geraken, trok Versmissen vanuit Sint-Niklaas met een veldambulance de Nederlandse
grens over. Ze werden als niet-combattante militairen ongemoeid gelaten door de
Nederlandse grenstroepen en mochten verdertrekken. Uitgeput bereikten
Versmissen en Vermeylen het Zeeuwse stadje Hulst, dat krioelde van de gevluchte
Belgische soldaten. Na wat aandringen slaagden ze erin bij een plaatselijke
dokter een bed voor de nacht te bemachtigen. Om aan internering in het
neutrale- Nederland te ontsnappen, reisden ze al de volgende dag per trein
verder naar Terneuzen. Amper een paar uur later scheepten ze in teVlissingen, met bestemming Engeland.
In
Londen aangekomen kreeg Hendrik Versmissen vrijwel onmiddellijk een nieuwe
taak. Op initiatief van de Brusselse advocaat Verbaten werd hij toegewezen aan
een medische keuringscommissie. Bijna anderhalf jaar lang zou hij met zijn
adjunct in opdracht van het Belgische ministerie van Landsverdediging in
deze commissie zetelen. Een interessante anecdote is wel dat één van diegenen
die hij voor legerdienst heeft goedgekeurd, de Hoogstraatse oorlogsvrijwilliger
Frans Schrijvers was, de latere patron van hotel HetZwanenhof. Het rustige leventje in
Londen bleek echter van korte duur. Een Waalse kapitein-commandant nam immers
Versmissens taak in de commissie over en degradeerde hem tot een soort
loopjongen.
Beseffend
dat hij dichterbij het front nuttiger werk kon verichtten, vroeg en bekwam
Hendrik Versmissen, medio 1916 zijn overplaatsing naar het vasteland. Hij werd
er gedetacheerd bij de medische staf van het Belgische militaire hospitaal
Porte de Gravelines te Calais. Dit was een groot hospitaal dat bestond uit 36
barakken en plaats bood aan 1.500 patiënten. Versmissen zou er echter niet lang
blijven. Omwille van zijn beginselvast katholicisme en zijn Vlaamsgezindheid
kwam hij er immers al snel in conflict met de vrijzinnige militaire
directeur/geneesheer van het hospitaal. Deze verbood aan het onder hem
resorterende officierenkorps om aan eucharistievieringen deel te nemen. Hendrik
Versmissen was de enige van de ruim 30 officieren die dit bevel laconiek negeerde.
Het zou dan ook niet lang duren voor hij werd overgeplaatst naar het IJzerfront,
waar hij opnieuw terecht kwam in de Ie Legerafdeling. Deze mutatatie
moet in het laatste kwartaal van 1916 hebben plaatsgevonden want op 30 juni
1917 werd dokter Versmissen bij K.B. bevorderd van adjunct-geneesheer tot
bataljonsgeneesheer van 2e klasse. Voor de rest van de oorlog zou
hij aan het Ijzerfront dienen in de zgn. eerste-hulpposten, vlak achter de
eerste linie. Vaak betekende dit werken in levensgevaarlijke omstandigheden,
onder rechtstreeks vijandelijk vuur.
Tijdens
deze periode kwam hij in contact met prof. dr. Frans Daels, een erg bekwame en
moedige legerarts, die één van de leiders was van de illegale Frontbeweging.
Daels, die ook was ingedeeld bij de Ie L.A., betrok zijn collega
bij de Vlaamse actie aan het front. Dokter Versmissen, hield er zich ondermeer
bezig met de werking van het Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (SKVH) en steunde Heldenhulde.
Werk, dat medio augustus 16 was opgericht door dokter Gravez en Cyriel
Verschaeve, de kapelaan van Alveringem, met de bedoeling de graven van
gesneuvelde Vlamingen te voorzien van Nederlandstalige opschriften. Tot op
dat ogenblik stond er immers op al die graven het officiële Mort pour la patrie. Soldaat/kunstenaar
Joe English ontwierp een eigen zerkje, naar het model van een Iers Keltisch
kruis, waarop een opwiekende blauwvoet en de leuze Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus werd afgebeeld.
Dankzij Heldenhulde, en de inzet
van tientallen vrijwillige medewerkers waaronder Hendrik Versmissen, werden
op menig soldatenkerkhof deze zerkjes geplaatst.
Tijdens
de grootscheepse uitbraak van het veldleger in najaar van 18 volgde Versmissen
zijn eenheid die was ingedeeld bij de noordergroepering, onder bevel van de
beruchte generaal Bernheim - bij de bloedige offensieve gevechten in wat er
restte van het Bos van Houthulst en rond de sterke Duitse bunkerlinie bij
Klerken. Niet zonder gevaar trouwens want tijdens de eerste twee dagen van het
offensief sneuvelden twee van zijn collegas in de legerafdeling, bataljonsarts
Andries Nouille en hulpgeneesheer Jozef De Cuyper. Deze laatste was een korte
tijd Versmissens collega in het bataljon geweest.
In Blond Germanje schreef hij zijn
impressies over het eindoffensief neer: Het
was de opperste aanval. Tegen den gemeenen vijand stonden de legers aller
landen in het gelid. Of hemel en aarde verging, bulderde het geschut aller
werelddeelen vuur en vlammen op de Duitsche voorposten. In de schemering
van den morgen, akelig als een bleeken droom, worden eensklaps de opeengehoopte
strijdkrachten voortgezweept op den krater-doorwoelde verdediging van den
vijand Versuft, verbijsterd, onweerbaar werden de krijgsgevangen in heele
horden opgeleid. In duizelingwekkende vaart ging het onophoudelijk verder.
Enkel één punt weerstond. Het vormde een scherpen inham in het front der
zegevierende legers Versmissen schetst hierop de aanval op de
versterking De molen van Klerken
een ruïne, uitgebouwd tot een geduchte bunker in de Flandern II-stelling,
strategisch gelegen op een heuveltop. De
dood zeisde de gelederen neder, even sekuur als een maaier de grashalmen
wanneer dan uiteindelijk, na veel bloedvergieten de stelling veroverd werd,
troffen de overwinnaars het volgende tafereel aan: Abominato desolationis!
Niets dan grijsgekleurde mensenlijven, even onbezield als de ruwe, in wanorde
opgehoopte muurpanelen.
Na de
wapenstilstand die Versmissen in Maldegem meemaakte - trok hij met het
Belgische bezettingsleger naar Duitsland. Na een kort verblijf als militair
geneesheer te Rheinberg (Landeskreis Wesel), werd hij op het einde van april
19 met onbepaald verlof gestuurd. Waarschijnlijk was hij tijdens deze periode
ooggetuige van incidenten tussen Duitse Spartakisten (revolutionaire
communistische arbeidrsraden) en Belgische bezettingstroepen in het Rijnland,
want in Blond Germanje zou hij hierover uitgebreid schrijven.
Het
zou nog tien jaar duren voor bataljonsgeneesheer Hendrik Versmissen, ridder in
de Leopoldsorde, drager van het oorlogskruis met palm en zege- en
herinneringsmedaille, zijn oorlogsherinneringen, in de vorm van de roman Blond Germanje aan het papier zou toevertrouwen.
Dit boek stond haaks op de sfeer van hoerapatriotisme die op dat ogenblik
de toon aangaf. Het werd daarentegen een loflied op de universele broederliefde
onder de volkeren, en bevatte overduidelijk een aantal autobiografische elementen.
In de zachtmoedige en idealistische figuur van luitenant Ivo Verpoel, geboren
in Oerduinen, een groene oase in de
heiden van het Kempenland vond de door de oorlogsgruwel getekende dokter
Versmissen een dankbare protagonist voor zijn pacifistische ideeëngoed. In
schrille tegenstelling tot de revanchistische Belgische oorlogsliteratuur van
die periode staat bijvoorbeeld Verpoels genuanceerde visie op het Duitse volk:
Waarom hadden ze ook België, dit gastvrije
land overrompeld? Uit taktiek? Een overmoedige taktiek, die een volk van zeven
miljoen zielen als onbeduidend in het vijandelijke kamp drijft, en bovendien de
Engelse tegenstrever in het zadel tilt als de schoone ridder van t goede recht
der kleine staten. Niet het Duitsche volk was de schuldige. Wel torste het op
zijn reuzenschouders, het ontzaglijke juk. Zijn pharizeërs en schriftgeleerden
zweepten het, blindgemaakt op, naar den zogenaamden Thabor. Maar het was niet
de berg der verheffing. Het werd Calvarie met het schandehout der verplettering
Zelfs
wanneer Ivo Verpoel tijdens de Rijnbezetting - na een konfrontatie met
Spartakistische arbeiders, aan het hoofd wordt verwond, blijft hij geloven in
zijn Duitse vrienden en broeders.
De Spartakisten zijn in zijn ogen : bleke,
uitgemergelde wezens! Mijnwerkers, doorwroetend de schat der aarde, hun leven
lang onbekend met de heerlijkheid van het daglicht. Fabriekwerkers verengd,
verdord, onder den schroeienden adem der smeltovens. Verworpelingen, onterfden
der maatschapij, wier herten, boordevol van lijden en ontbering nu beefden van
haat en verbittering. O! Dat dit tot bedaren kwam, zonder bloedvergieten !
Nog
scherper werd Versmissen, wanneer hij in dit werk, de naoorlogse verdwazing van
Belgisch hoerapatriotisme en blind franskiljonisme meedogenloos aan de kaak
stelde. De fronter Versmissen, greep dan ook Blond Germanje aan om, zij het op een bedekte manier de Aktivisten
te verdedigen.
Ter illustratie, en tegelijkertijd als
afsluiting van deze bijdrage dit sleutelfragment uit Blond Germanje, waarin de Vlaamsvoelende Ivo Verpoel, na de
wapenstilstand, ten huize van zijn geliefde, zijn rivaal Jehan Le Cygne, een
franskiljonse beunhaas ontmoet. Jehan nodigt het gezelschap uit op een
avondje theater.
-Ik vrees dit achtbaar gezelschap te
hinderen, juichte hij, maar ik kwam met de blijde boodschap!
-Met de blijde boodschap? herhaalde
aanmoedigend de meesteres van den huize.
-Ik kwam om mij eerbiedig ter
beschikking dier dames te stellen, om hen naar het theater te begeleiden. Maar
peins eens! Vanavond, voor de eerste maal na den orlog, doet een Parijzer troep
ons de eer aan in de Scheldestad te komen spelen. Ik wil er bij zijn om ze toe
te juichen ! Ik wil heesch zijn morgen van te jubelen: Vive la France!
-Vive la France! klonk de
goedkeuring der beide vrouwen.
-Daar is plaats in onze loge. Ik bid
u luitenant, wil ons vergezellen om hen te bewonderen.
-Is het niet voldoende dat ik
ze, vier jaar lang als strijdbroeders op het grootsche oorlogstoneel
bewonderde?
-En
wat speelen ze? vroeg
belangstellend mevrouw.
-O, een dolle revue! Maar wat doet
dat? Ik had bij mezelf gezegd: mevrouw en juffer Larchange zijn van Luiker
bloede. Haar beider vaderstad is de voorburcht der Fransche beschaving. Zij
voelen mede met onze roemvollen bondgenoot. Ik wil luchten mijn liefde voor
Frankrijk, mijn haat voor den overweldiger! Zeg, luitenant, u die zoolang in
het vuur gestaan hebt, moet wel vreeselijk haten!
-Haten? Ik heb nooit haat
gekoesterd! bekende kalm de verharde strijder.
-Niet haten? Ik vraag mij af hoe men
zonder den verdrukker van zijn land te haten, hetzelve kan liefhebben!
De luitenant haalde zijn schouders op.
Dit lag op zijn lippen: Ik bestatig dat de haat toch niet de machtigste
drijfveer is om zelf het pantser te schoeien! En liefde voor het land? Daar
wordt heden zooveel mee geschermd door lieden die hun woorden niet in daden
omzetten! Hij was edelmoediger.
-Kom, kom, besloot hij, de
overwinning is Goddank aan ons! Vrede nu aan de menschen en de volken die van
goeden wil zijn!
-Vrede? Neen, geen mededogen! Noch
voor den vijand, noch voor zijn handlangers! Hoe vindt u die lieve heertjes,
die hier te lande met vijandelijke hulp hun taaldoeleinden nastreefden?
-Ik voel mij niet bevoegd in dat
brandende vraagstuk een oordeel te vellen!
-Het
verontwaardigde volk heeft hunne huizen doen opgaan in de vlammen. Jammer dat
de vogelen zelf uit vliegen waren!
-De uitoefening van het recht behoort
niet der menigte. Daarbij de zalvende hand bouwt op sterker grondvesten als die
welke kastijdt. Aangenomen zelfs dat die lieden faalden, streden er in de
rangen der bondgenooten ook geen enkelingen tegen het bestaande gezag in hun
land die, omdat ze wonnen, op arduinen voetstukken vereeuwigd staan als de
verlossers van hun volk?
-Maar dat is onvaderlandsch
gesproken.
-Onvaderlandsch? Wat bedoelt u door
onvaderlandsch?
Ivo
stond recht. Indrukwekkend hoog boven die rijke, oppervlakkige menschen '
Bij het schrijven van een artikel over de Belgische militaire begraafplaatsen in de Westhoek viel het me plotseling op dat de BMB van Oeren een 'speciaal geval' is. In tegenstelling tot de andere bekende BMB's uit de regio zoals Adinkerke, De Panne, Steenkerke, Houthulst of Hoogstade is de BMB van Oeren geen eigendom van de Belgische staat. Alle voornoemde begraafplaatsen werden nog tijdens of kort na de Grote Oorlog verworven of geschonken door of aan het ministerie van Landsverdediging of de staat. De groiden rond de St. Apolloniakerk in Oeren werden echter begin 1917 door de toenmalige kerkfabriek voor een periode van 99 jaar in erfpacht gegeven aan de staat. Periode, die binnen een paar weken afloopt... Ik ben alvast benieuwd of deze overeenkomst intussen, al dan niet stilzwijgend, werd verlengd. Indien dit nog niet zou gebeurd zijn wordt het alvast hoog tijd...
Je hebt er maandenlang naar uitgekeken en eindelijk daar is ie dan: de Heldenhulde-webstek die door het ADVN werd opgezet op vraag van Onroerend Erfgoed Vlaanderen. Een webstek waaraan ikzelf een - bescheiden - bijdrage mocht leveren. Je kan hier via een simpel te bedienen zoekmachine gericht op zoek gaan naar gesneuvelden die een laatste rustplaats kregen onder een heldenhuldezerk op naam maar ook op locatie en begraafplaats. Deze site is naar mijn mening een waardevolle nieuwe bijdrage in de recente, verdienstelijke pogingen om dit unieke stukje erfgoed voor verder verval te behoeden...
Sinds een paar dagen staat ons huis te koop - wij emigreren binnenkort naar Zuidoost Azië - en bijgevolg zijn we al het een en ander aan het opruimen en inpakken. Bij deze werkzaamheden vond ik afgelopen weekend ergens onderin een doos, een dichtbundel zonder naam van de dichter, maar ik vermoed dat deze van de hand van mijn ouwe makker Gust Peeters is. Omdat het intussen - door dezelfde drukke bezigheden - een paar weken geleden is dat ik op deze blog nog een 'Zondag Frontpoëziedag' heb gebracht, geef ik vandaag graag even het gedicht 'Mijlpaal' uit deze bundel:
'De hoeksteen van dit land / ligt ver weg in een weide, / ligt langs de waterkant: / de steile oevers beide
waar ooit de weermuur was, / het schermschot van water / dat elke dood genas. / In alle stilte staat er
een toren nu van weemoed, / herdenken, en heel zacht / de trage stroom die meedoet / en jaarlijks op mij wacht...
In mijn vorige blog verwees ik naar het overlijden van de Rijkevorselse soldaat Alfons Nees. Hij was niet de enige militair uit onze regio die in deze periode aan ziekte bezweek. Op 22 september 1916 bezweek in een ziekenboeg in het opleidingskamp van Ruchard Jan Pieter Dekkers, een soldaat bij de vervoerstroepen van de VIe Legerdivisie aan longtuberculose. Hij was een geboren en getogen Merksplassenaar (°1890) maar in 1909 na zijn huwelijk met Hortensia Bottel had hij dienst genomen bij het 1e Regiment Gidsen en was het jonge gezin verhuisd naar Schaarbeek. Jan Pieter Dekkers kreeg een laatste rustplaats op het kleine Belgische militaire ereperk van Avon-les-Roches.
Honderd jaar geleden, op 3 november 1916 om precies te zijn, overleed Alfons Jan Baptist Nees. Deze soldaat / oorlogsvrijwilliger in het 13e Linieregiment uit Rijkevorsel bezweek in het hospitaal nr. 19 van het Belgische opleidingskamp in het Franse Coutances aan longtuberculose. Nees woonde bij het uitbreken van de oorlog in Sint Jozef en was er steenbakker. Zijn beide ouders Jan Baptist Nees en Theresia Moens waren in 1914 al overleden. In het begin van 1915 was hij de grens overgestoken en zich aangemeld als vrijwilliger. Eén dag na zijn overlijden werd hij op de begraafplaats van Coutances begraven maar na de oorlog werden zijn stoffelijke resten gerepatrieerd naar buurdorp Beerse.
Tijd voor een herfstimpressie. Als locatie koos ik gisteren het Franse militaire ereperk op het kerkhof van Woesten, één van de minder bekende WO I-spots uit de regio. Op deze site vonden 282 militairen een laatste rustplaats. Ruim de helft van hen kwam om tijdens de Tweede Slag om Ieper (april - mei '15) maar er zijn ook behoorlijk wat slachtoffers uit 1914 terug te vinden op deze kleine, bijna intimistisch aandoende begraafplaats.
Vanochtend werd in de Paterskerk in Roeselare het project rond Heldenhulde en het boek 'Onsterfelijk in uw steen' officieel voorgesteld. Onder de sprekers ook Vlaams minister-president Geert Bourgeois die de nodige kredieten had vrijgemaakt om dit project in goede banen te leiden en die meteen de boeiende tentoonstelling 'Soldatengraven, Heldenhulde en de Groote Oorlog' met werk van Sam Vanoverschelde kon openen en bezoeken. Op de foto v.l.n.r. Prof. Dirk Rochtus, voorzitter ADVN, Minister-president Geert Bourgeois en burgemeester Declercq van Roeselare
11 November, Wapenstilstandsdag met vlaggengezwaai, tromgeroffel en huldes door de 'gestelde lichamen' geeft telkens weer redenen tot reflectie. Vandaag breng ik het bittere gedicht 'Le Poilu Inconnu - Gelegenheidsvers voor Zondagsscholen' van de Antwerpse expressionistische dichter Victor J. Brunclair (1899-1944) waarin hij op scherpe wijze de recuperatie van de gesneuvelden voor eigen doeleinden aan de kaak stelde. Het gedicht verscheen voor het eerst in maart 1922 in het uitgesproken Vlaamsgezinde jongerenijdschrift 'De Goedendag':
O Goede Vrijdag zonder Paschen / Kristus is in elk die gesneuvelde gestorven / ay, Uw doornenkroon was maar van prikkeldraad / gij, die 't gruwzaam Golgotha hebt door zworven / heroiese smartsoldaat
Onkennelijk in uw wezen / nergens wordt gij dus vermist / en hoogste roem; gij stierft zo anoniem / dies zij de lauwer U op deze koude kist / 't Eervertoon is gratis, verder kost ge geen centiem
Nu komen de hoeren nu komt de grootfinans / met bleke bloemen en kartonnen krans / o schennis van Uw lijf diep gebenedijd / op gummi heen en weer 't is tof / en zijn feestfanfaren er os lege lof / Uw zerk is 't heiligdom door elk ontwijd
Eenklank was Uw koortspols met de kannonade / Toen stond gij manlik toen een schaduw kwam / verminking van Uw beeltenis, en lichtombaden / Uw aanschijn naar de goede God meenam
Tans zal Uw heenvaart allen heugen / in nagenot van dronken teugen / Nu solt men plechtig met Uw lijk / Uw goor gebeente in de groef is brij / die licht al reine relikwie te kijk, /aanvaard de tremolos frazenfraai op rotternij
De stortkar over U heen / Rust heerlike held onsterfelik in Uw steen.
9 November 2016 is niet alleen de dag waarop de politiek correcte kaste wereldwijd met een keiharde klap terug op de grond is beland maar ook en vooral de dag waarop deze blog precies twee jaar bestaat... Toen ik twee jaar geleden met 'In Vlaanderens velden' begon kon ik niet vermoeden dat dit initiatief zo zou worden gesmaakt. Intussen staat de teller op bijna 140.000 'hits' en werden er bijna 15.000 individuele bezoekers uit een 40-tal landen geregistreerd... Het verheugt mij bijzonder dat intussen ook een aantal universiteiten en hogescholen in Vlaanderen, Nederland, Frankrijk en Duitsland de weg naar deze site hebben gevonden. Als dank voor de trouwe bezoekers van mijn blog breng ik vandaag als verjaardagscadeautje drie zeldzame foto's uit de oude doos. Zanvoorde, nu een deelgemeente van Zonnebeke, vormde in de laatste week van oktober 1914 de inzet van zware gevechten waarin de Britse Household Cavalry Brigade - ondanks de felle weerstand - uiteindelijk het onderspit zou delven. Tot wat er nog van het dorp restte, op 28 september 1918 bevrijd werd, lag het in de tweede Duitse lijn en werd de infrastructuur langzaam maar zeker door de geallieerde artillerie vernietigd. Omdat Zandvoorde nooit dezelfde reputatie kreeg als bv. Zonnebeke; Zillebeke, Langemark of Passendale bestaan er relatief weinig goede oorlogsfoto's van dit dorp. Daarom deel il graag met u deze kersen op onze verjaardagstaart...
Vandaag het gedicht 'Ruins - Ypres 1917'. Het is van de hand van George Herbert Clarke (1873-1953) en verscheen voor het eerst in de door hem in 1917 uitgegeven bundel met verzamelde oorlogsgedichten 'A Treasury of War Poetry'.
Ruins of trees whos woeful arms / Vainly invoke the sombre sky, - / Stripped, twisted boughs and tortured boles / Like lost souls - / How green they grew on the little farms !
Ruins of stricken wall ans spire / Stretched mile on desolate mile along / Ghosts of a life of sweet intent / Riven and rent / By frantic shell and searching fire
Ruins of soldiers torn and slain / English bodies broken for you / Burned in their hearts the batle-cry / Forspent they lie / Clay crumbling slow to clay again
Bij een beschieting van Belgische stellingen in Pervijze geraakte vandaag precies honderd jaar geleden, Karel Jan Versteylen bekneld onder het puin van een ingestorte schuilplaats. Inderhaast toegesnelde makkers groeven hem uit maar alle hulp kwam te laat. Hij werd nog naar het militair hospitaal Cabour in Adinkerke gebracht maar hij bezweek er om 16.30 u., kort na zijn aankomst. Vier dagen later werden zijn stoffelijke resten bijgezet op de BMB van Adinkerke. Na de Wapenstilstand, in de herfst van 1921 om precies te zijn, werd hij bijgezet op de stedelijke begraafplaats in zijn woonplaats Turnhout. Versteylen was oorlogsvrijwilliger en diende als artillerist met het stamnummer 154/4231 in de 68e Batterij in de 3e Groepering van het 4e Regiment Artillerie. Versteylen was geboren en getogen in Meer waar zijn vader Antoon Theodoor Versteylen notaris en burgemeester was. In 1910 verhuisde het gezin naar Turnhout. De in Hoogstraten geboren katholieke volksvertegenwoordiger Alfons Versteylen was zijn oom. Vreemd genoeg komt de naam van deze militair die het grootste gedeelte van zijn korte leven in Meer doorbracht, niet voor op het monument van de gesneuvelden in deze Hoogstraatse deelgemeente...
THEY SHALL GROW NOT OLD - VICTOR LEO HEPWORTH (17)
Van de 3.592 gesneuvelden uit het Britse Gemenebest die op de CWGC-site 'Cement House' in Langemark een laatste rustplaats kregen of er herdacht worden is de amper 17-jarige Victor Leo Hepworth de jongste. Hepworth, de tweede zoon in het gezin van Victor Ernest Hepworth en Lucy Theresia Harman was geboren en getogen in het Australische North Adelaide. Hij was nog geen 16 jaar oud toen hij zich als oorlogsvrijwilliger meldde. Volgens zijn militaire dossier was hij bij zijn inlijving werkzaam als arbeider en rooms-katholiek. Victor Hepworth werd infanterist en ingedeeld in de rangen van het 50e Australische Infanterie Bataljon. Na een korte opleiding vertrok hij met de 9e lichting aanvullingstroepen op 10 februari '17 aan boord van de 'Seang Bee' naar het westelijke front. Hij nam tussen 7 en 14 juni '17 deel aan de succesvolle aanval op de heuvelrug van Mesen en overleefde eind september, begin oktober, de loodzware en mensenlevens verslindende gevechten bij en in Polygon Wood. Maar zijn geluk was van korte duur want een paar dagen later trof het noodlot hem . Hij sneuvelde op 18 oktober '17 in de omgeving van het felomstreden Broodseinde. Hij werd begraven in plot XVI, rij B graf nr. 48 in Cement House Cemetery
Nu Allerheiligen en Allerzielen weer met rasse schreden naderen en de begraafplaats die aan mijn woning paalt in ras tempo volgroeit met vergankelijke bloemenweelde, lijkt mij een gedicht, opgedragen aan de doden op zijn plaats. Daarom breng ik u vandaag het uitgesproken en militante pacifistiche gedicht 'Slachtveld' van de hand van de Nederlandse sociaal-democraat Abraham Van Collem (1858-1933). Het werd voor het eerst in 1919 gepubliceerd in zijn bundel 'Opstandige liederen', die in Bussum bij Van Dishoeck van de persen rolde.
Slachtveld
De heengelegde lijken der soldaten Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim véél, de wijn uit déze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Eén hunner ligt verdwaasd omhoog te turen, Een ster staat op zijn blauw glazuren oog, Het zou wel eeuwigheden kunnen duren, Voordat dit open turend oog bewoog.
Zijn makker is gevallen fel voorover, Hij schijnt te slapen en zijn bloed loopt uit, Zijn linkeroog bleef half geopend over Daar kijkt hij nu stil uit, die looze guit.
In zoete vreugde liggen jonge dooden, Zij toeven in een ongestoord geluk, Mocht uit de gele hel losbarsten looden Kogelregen, hun deert scherf noch stuk.
Zij zijn als zelfbeheerschten dichtgesloten, Zij zijn tevreden met wat hun gewerd, Eén hunner zijn de oogen uitgeschoten, Daarom heeft hij zijn mond opengesperd.
Een ander lacht, hij had zich vastgegrepen ' Bij het voorovervallen aan wat gras, Hij werd een kind, hij hield het dichtgenepen, Hij dacht, dat het de hand van moeder was.
Bij bundels liggen dooden uitgegleden, De ransels om, den stormhoed op het hoofd, Zij worden door mortieren overreden, Dat was toch niet, wat hun werd toebeloofd.
Zij trokken uit, ik zag ze door de straten, Het was bij avond, in de Seine-stad, Of was het in Berlijn, of hoorde ik praten Londensch, in de straat, die ik vergat?
Ik weet het niet, ik weet niet de kleedijen, Die zij zich kleurig hadden omgedaan, Ik weet het rythme niet meer hunner rijen, Noch de muziek die klinkend ging vooraan,
Ik weet alleen maar Jongens, de gelaten Van Prachtigen, Menschwezens, schrijdend voort, Vermomd in apenpakjes van soldaten, Niet wetende het land waarheen of oord.
Zij droegen aan de schouders de geweren, En in den loop een kleine veldboeket, l Voordat zij traden aan, te gaan marcheeren, Hadden de bruiden die daarin gezet.
Het zou de liefste groet zijn van het leven, Het laatste afscheid en het wellekom; O hand van mij, waarom gaat gij nu beven, O mond van mij, waarom wordt gij nu stom?
* * *
De heengelegde lijken der soldaten, Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim veel, de wijn uit deze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Staat op, staat alle' op, mijn vroege Dooden, Herleeft, gekruisigden langs weg en veld, Doorschotenen, voorover in de Zoden, - Herkrijg' uw stem' haar vroegere Geweld.
Rijst langzaam uit, vloeie over uw trekken, Het beven van een nieuwen Dageraad, Moge mijn Roep U tot nieuw leven wekken. Herleeft, herleeft, gesneuvelde soldaat.
Grijpt uw geweren in de doode handen, Werpt uit den zadel hem die u beval Dat uwe makkers waren uw vijanden, Verbroedert U, soldaten, overal!
Blaast een signaal, gestorven menschenmonden, Dat Aarde beve en doodsvreeze kom Over de heerschers die U hadden uitgezonden, Voor Vaderland, Bezit en Christendom.
Dood aan dit drie-tal en de menschheid leve, En alle heerschappije ga te niet; - Vertelt wie U den dood heeft ingedreven, Rijst op, soldaten, zingt uw Doodenlied.
Op de foto de woning in Alveringem waar meester Emile Selschotter tijdens de Grote Oorlog met zijn gezin verbleef en waar hij nauwgezet zijn bijzonder interessante oorlogsdagboek bijhield. Dagboek, dat 60 jaar later door kleindochter Lut Ureel becommentarieerd werd uitgegeven bij Lannoo als 'De Kleine Mens in de Grote Oorlog - Getuigenissen van twee generaties dorpsonderwijzers uit de frontstreek'. De Selschotters behoorden tot de intimi van kapelaan Cyriel Verschaeve. De 20 - jarige Joseph Selschotter was in de herfst van '16 naast Verschaeve en dokter Van Houtte, één van de drie leden van het uitvoerend Comité van Heldenhulde. Het was in de woning Selschotter dat in het grootste deel van de ophefmakende 'Open brief aan de koning' die de Frontbeweging op 11 juli '17 bij wijze van stunt op het front verspreidde, werd gestencild. Morgen, vrijdag 28 oktober vindt om 20.00 u. in de Openbare Bibliotheek van Alveringem een lezing plaats over deze merkwaardige familie door de Nieuwpoortse stadsgids en getigen Alveringemnaar Guido Demerre . Warm aanbevolen...!
Naar aanleiding van het verschijnen van het boek 'Onsterfelijk in uw steen - Soldatengraven, Heldenhulde en de Groote Oorlog' breng ik vandaag in de rubriek 'Zondag Frontpoëziedag' het gedicht 'Waarom ?' van de Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans. Hij schreef het in het begin van maart 1918 als een reactie op de schending van heldenhuldezerken op de BMB van Oeren en het kerkhof van Alveringem een paar weken daarvoor. Oorspronkelijk wilde hij het in de soldatenkrant 'Ons Vaderland' publiceren, maar daar stak de Belgische militaire censuur een stokje voor. Het werd pas na de oorlog, in zijn bundel 'Gedichten van liefde en strijd' voor het eerst afgedrukt...
WAAROM ?
Vlaamsch van lijve, Vlaamsch van harte / Vlaamsch in woord en Vlaamsch in daad / Zoo leefde hij in lief en smarte / Trotsch en fier op eigen aard.
Tot hij viel in 't naakte velde / Van z'n eigen Vlaamsche grond /Maar wat 't zwarte kruis vermeldde / Was iets, dat ik niet verstond.
Vreemde tale, vreemde woorden / Stonden wit op 't zwart in 't kruis ! / Vreemde prate, vreemde kronen / Doemden 't eigen schoon tot gruis.
Uit de novelle 'Longinus' van oorlogsvrijwilliger Franz De Backer (1891-1961): 'De hulppost was een kleine hoeve langs de weg, een halfuur van de eerste lijn. Schrapnels knalden gestadig in de omtrek, de loden balletjes knetterden op de dakpannen. een ambulancewagen, vertrekkens gereed, werd geraakt en sommige gekwetsten gedood. De afgrijselijke geur van bloed, zweet en vuilnis, en de kleur van bloed op witte verbanden, vlamrood eerst, dan als van verflenste pioenen... En dit beeld: Een soldaat was naar de hulppost gekomen, ziek, zei hij, en werd teruggestuurd. En dan een knal, een kreet en een ogenblik later staggerde hij kermend binnen met een zwartgebrande, ontvleesde hand. de opstekende beendertjes waren rood als een bloem van ontzetting. Een verband. Een stuk papier op de borst van de zwijmende man: 'mutilation volontaire'. Dokters waren koel.
En al die doden, al die vreemd-stille of grijnzende, afschuwelijk verminkte, bloederige, modderige, gele doden ! En altijd aan het gegier van zwarte granaten, het geratel van geweren, het snerpende gehamer van mitrailleurs. Een stilte soms, en de angstige zekerheid dat alles opnieuw begon. En daar was het weer, titanisch, hels. De waanzin sloeg me naar 't hoofd. Terug naar de vuurlijn, weer met een gekwetste terug, tot mijn muil openstond van afmatting...'