Op deze zeldzame foto uit 1916 (Klik voor een vergroting ) ziet u voor een legerbarak een
aantal kransen die klaarliggen voor een rouwhulde. Zonder uitzondering dragen
ze allemaal het ééntalig Franse opschrift Le
7e Rgt. de Ligne à nos braves tombés glorieusement pour la Patrie.
In het midden van 1916 gingen er onder de Vlaamsgezinden aan het IJzerfront
meer en meer stemmen op tegen de officiële Belgische en dus verfranste militaire
begrafeniscultuur. Op 31 augustus 1915 had het oorlogskabinet een
omstreden besluit uitgevaardigd: In een streven naar meer eenvormigheid en
natuurlijk ook om de identificatie van de graven te bevorderen werd bepaald hoe
voortaan de graven van gesneuvelde Belgische militairen moesten gemarkeerd
worden. Op alle graven diende een kruis geplaatst te worden. Het hiervoor benodigde hout werd
aangeleverd door de Genie. De militaire werklieden zorgden voor het schilderwerk.
Ieder zwart geverfd kruis moest in witte letters de volgende, enkel in het
Frans vermelde gegevens bevatten : Nom et prénoms, .é régiment de ., l'armée belge, Né à . le ., Décéde (of,
al naargelang het geval) Mort pour la
Patrie, à. le
. Het uitsluitend
in het Frans markeren van de graven van gesneuvelde Belgische militairen was
niet alleen flagrant in strijd met de geest van de wet op het gebruik van de
talen in het leger van 1913 maar stootte
vooral de Vlaamsgezinden die in de loopgrachten stonden fel tegen de borst. Heel
wat van hen waren bij het uitbreken van de oorlog vrijwillig onder de wapens gegaan.
Uit loyauteit aan België hadden ze de Franstalige bevelvoering, het onbegrip,
de arrogantie en de vernederingen geslikt. Maar de Franse opschriften op hun
graven was een brug te ver
In hun ogen bleef het tot in de dood pour les flamins la même chose
Oud-strijder
Hendrik Demoen omschreef in zijn toespraak tijdens de IJzerbedevaart van 26
augustus 1923 in Alveringem - Oeren hoe zij het Mort pour la patrie indertijd hadden ervaren: Twee jaar reeds stonden wij, Vlaamsche
IJzerjongens in de slijk- en bloedgrachten van Veurne-Ambacht; twee jaar reeds
lagen de lijken van onze gesneuvelde broeders in de verlaten velden van t
front en op onze stille kerkhoven te rusten. Noch de legeroverheid, noch het
officiële België had er om gedacht op de graven onzer makkers iets te plaatsen
dat aan Vlaanderen denken deed; wél stonden er de duizenden eentonig - zwarte
kruisen met fransch opschrift en akelig rammelende blikken platen met de lelijk
- schreeuwende driekleur.
Velen van hen voelden zich
machteloos bij zoveel onbegrip. De Limburgse legeraalmoezenier Paul
Vandermeulen was de eerste die de kat de bel aanbond door in het voorjaar van 1916 in het door
hem uitgegeven Limburgsch
Studentenblaadje voor Oorlogstijd een oproep te lanceren om tot een eigen,
Vlaamse hulde aan de gesneuvelden te komen. Hij stond niet alleen. Zijn collega
aalmoezenier Flor Fierens schreef in zijn testament veiligheidshalve dat men op
zijn graf een Nederlandstalige zerk moest plaatsen omdat hij niet wilde
meewerken aan:
de akelige verfransing
van onze dodenakkers. Moest ik met een Frans uithangbord bij Sint Pieter
aankomen dan vloog ik zeker als verrader van mijn volk aan de deur
. Oorlogsvrijwilliger
Renaat De Rudder schreef op 29 september
16 aan zijn
vriend Henri Van Laere het volgende: Het is droevig te zien en te hooren het
schreeuwend onrecht dat ons wordt aangedaan. Tot op ons zwart soldatenkruis,
belijdenis van ons offer, staat alles in t Frans. En mijn hart bloedt bij het
horen van de ergerende woorden, die onze oversten uitspreken als hun verachting
in onbewaakte ogenblikken naar boven welt: Sales Flamands! Vandermeulens oproep viel dus niet in dovenmansoren.
Uitgerekend in deze periode zochten en kregen meer en meer Vlaamsgezinde
intellectuelen aan het front - onder meer in de Studiekringen en het
Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten (S.K.V.H.) - contact met
elkaar. Uit hun
gesprekken zou in de zomer van 1916 Heldenhulde geboren worden dat een duurzame
en passende grafzerk op de graven van Vlaamse gesneuvelden zou gaan plaatsen
|