Deze opname (klik voor een vergroting ) werd wellicht in het voorjaar van '16 door een Duitse militair gemaakt in een gehucht 'ergens aan het IJzerfront'... Iemand enig idee waar deze foto precies werd gemaakt ?
Een korte biografie van admiraal Pierre Alexis Ronarch
(°Kemper, 22.11.1865 + Paris, 01.04.1940).
De Bretoense keikop en energieke officier die met zijn brigade marinefuseliers
een sleutelrol speelde bij de verdediging van het bruggenhoofd Diksmuide
tijdens de IJzerslag in 1914.
Deze militaire
begraafplaats aan de St. Maartensstraat ontstond kort na de IJzerslag toen
Franse troepen in Westvleteren hun gesneuvelden uit de sector Bikschote /
Langemark net achter het front begonnen te groeperen. Op het kerkhof, achter de
kerk van Westvleteren bevindt zich trouwens nog steeds een Frans militair
ereperk dat aan deze periode herinnert. In het begin van 1915 richtte de
Belgische militaire geneeskundige diensten in de meisjesschool van Westvleteren
een medische post in die instond voor de opvang van gewonden uit de sector Fort
Knokke / Driegrachten. De meeste
Belgische militairen die tussen 1915 en 1918 in deze sector sneuvelden kregen
een laatste rustplaats op deze site. Een groot aantal van de gesneuvelden die
hier werden begraven behoorden tot de Ve en VIeLegerdivisies. Maar ook heel wat militairen
van de III eLegerdivisie die
in april 18 bij de zware afweergevechten in en rond Merkem sneuvelden kan men
op deze site terugvinden. In 1923 werd het terrein officieel aangekocht door de
Belgische staat. Vandaag liggen hier 1.208 gesneuvelden begraven, waaronder 33
onbekenden. Hier stonden ooit minstens 127 heldenhuldezerken. Nu resteren er
nog 14 Net zoals in Adinkerke werden in het voorjaar van 1925 voor het
verharden van de toegangsweg naar de BMB in Westvleteren, van deze site
verwijderde heldenhuldezerken verbrijzeld en vermengdmet steenpuin.
Het calvariekruis dat
links op deze site staat is afkomstig van de gewezen BMB te Reninge. Toen deze
begraafplaats werd gesloten, werd de helft van de gesneuvelden die daar lagen
herbegraven op de BMB van Westvleteren en ook het kruis naar hier overgebracht.Oorspronkelijk lagen
op deze site de later als 'IJzersymbolen' bekend geworden gebroeders Frans en Edward Van Raemdonck en de samen met hen gesneuvelde Amé
Fiévez begraven. Ook oorlogsvrijwilliger Renaat De Rudder lag hier begraven voor zijn stoffelijke
resten in 1932 naar de crypte van de IJzertoren werden overgebracht. Op 27
augustus 1922 vond aan zijn graf in Westvleteren de IIIe
IJzerbedevaart plaats.
Het Hoogstraatse enigma - zie mijn vorige blogbericht
- rond het herbegraven van de
gesneuvelde Jan Frans Peeters op het kerkhof van Wortel is inmiddels dankzij
de, zoals steeds, vakkundige hulp van Annemie Polé van het Hoogstraatse
stadsarchief opgelost. Het gezin Peeters- Zegers is in april 1921 vanuit St.
Pieters Woluwe naar Wortel verhuisd en vestigde zich op het Poeleinde. Daarom
werden de stoffelijke resten van hun zoon en broer door de Dienst der Militaire
Grafsteden naar Wortel overgebracht. Het is echter vreemd dat er in het lokale
weekblad De Gazet van Hoogstraten geen verslag van deze herbegraving is terug
te vinden, want in de regel gebeurde dit voor elke gesneuvelde die werd teruggebracht.
Of was dit omdat Peeters geen geboren en getogen zoon van de Noorderkempen
was..? Zijn naam komt ook niet voor op het monument van de Wortelse
gesneuvelden en zijn graf is inmiddels ook verdwenen
Vader Petrus Peeters overleed op 25 oktober 1929 in
Wortel. Omstreeks 1932 verhuisde zijn weduwe naar Turnhout en ook zijn twee
broers en twee zusters waren inmiddels verhuisd. Ik ben inmiddels op zoek naar
een foto van zijn grafkruis en naar de oorspronkelijke militaire begraafplaats
waar hij eerst was begraven want dit is niet meer te achterhalen op zijn
bewaard gebleven fiche van de Dienst Oorlogsgraven Iemand enig idee ?
Deze jongeman is Jan Frans Peeters. Hij werd op 3
oktober 1894 in Grimbergen geboren in het gezin van Petrus Peeters en Maria
Louisa Zegers. Jan Frans Peeters groeide op in Grimbergen en Zaventem en was in
1914, bij het uitbreken van de Grote Oorlog in St. Pieters Woluwe
gedomicilieerd. Op 18 januari 1915 meldde hij zich aan als oorlogsvrijwilliger. Na een basisopleiding als infanterist belandde hij met het stamnummer
118/230 aan het IJzerfront in rangen van de 1e cie, 1e Bn. van het 18e
Linieregiment. Hij werd tijdens het Eindoffensief, op 17 oktober 18 in Torhout
dodelijk in zijn hoofd getroffen door granaatscherven en kreeg een veldgraf in
de buurt van kilometerpaal 1 langs de baan Torhout-Roeselare. Is er iemand die
meer gegevens heeft over deze gesneuvelde militair en vooral waarom zijn
stoffelijke resten uiteindelijk na de oorlog werden begraven op het kerkhof van Wortel, nu
een deelgemeente van Hoogstraten ? Waarom werd deze soldaat uit Vlaams-Brabant
helemaal in het uiterste noorden van de Kempen begraven ? Had hij er soms familie ? En wanneer
gebeurde deze herbegraving ?
In mijn blogberichten van de laatste weken ben ik
geregeld teruggekomen op de Dodendraad en de slachtoffers die er een eeuw geleden
vielen. Toeval of niet maar een paar dagen geleden kon ik deze mooie fotokaart op de kop
tikken op een bekende internationale veilingsite. Deze foto dateert uit mei
1918 en werd gemaakt aan de rijksgrens in Minderhout, nu een deelgemeente van Hoogstraten. Naar
alle waarschijnlijkheid is dit een wachtpeloton dat ergens in de beemden van de
Mark poseert met de zugführer. Uiterst links kan je, als je goed kijkt, (KLIK OP DE FOTO) naast
de enige jonge snaak uit het gezelschap nog een stukje van het patrouillepad en
één mast van de hoogspanningslijn zien.
Opvallend aan deze opname is dat de meeste van de
poserende Landstürmmannen er allesbehalve kwiek uitzien. Het Duitse keizerrijk
gebruikte in de lente van 18 haar laatste reserves voor de grootschalige
voorjaarsoffensieven in het Westen, waardoor oude knarren uit de Lanwehr naar
de grenzen werden gestuurd om er bewakingsopdrachten te vervullen. Uit de
gegevens die in het Hoogstraatse stadsarchief bewaard bleven m.b.t. deze
troepen blijkt dat een aantal van de in het laatste oorlogsjaar in onze regio
ingezette militairen, vijftigplussers waren
Gisteren heb ik met stijgende verbazing en later zelfs met plaatsvervangende
schaamte naar de groots opgezette Franse herdenking van 100 Jaar Slag bij Verdun gekeken.. De
sowieso al weinig geloofwaardige Duitse bondskanselier Angela Merkel en de nog
veel minder geloofwaardige Franse president François Hollande waren er de slecht
gecoreografeerde hoofdrolspelers in een bijzonder steriel en, weinig zeggend
schouwspel dat zich voltrok binnen het indrukwekkende kader van de militaire begraafplaats en knekelhuis van Douaumont. Wat had kunnen uitgroeien tot een mooie verzoeningsplechtigheid verwaterde tot een vis noch vlees-spektakel dat vooral politiek correct diende te zijn... De lezers
van mijn blog weten dat ik een boontje heb voor Ernst Junger. Hoe anders was
het toen deze vergrijsde schrijver en hoog onderscheiden veteraan in september
1984, in aanwezigheid van François Mitterand en Helmut Kohl in Verdun de doden
kwam eren. Het gebeuren groeide uit tot
een historische Franco-Duitse verzoening. Jünger was trouwens niet aan zijn
proefstuk toe want op 24 juni 1979 had hij op uitnodiging van René Vigneron, de
toenmalige burgemeester van Verdunen
Henrim Amblard, de voorzitter van de Société des Aveugles de Guerre Français
voor Ceux de Verdun een opgemerkte lezing gehouden. Gewoon om het contrast te
illustreren tussen het niveau van de officiële toespraken van gisteren en Jüngers
lezing, breng ik de integrale tekst van Jünger uit 79 in een Franse vertaling door
François Poncet.
Je mincline devant ceux qui sont
tombés.
Chers amis de toutes nations,
chers camarades et anciens combattants : Linvitation de lancienne et célèbre ville de Verdun à présider, en compagnie du
cher Henri Amblard, les cérémonies du souvenir de la Grande Bataille livrée en
ces lieux ma profondément ému. Je vous remercie de lhonneur que vous mavez
fait par ce geste, à moi et à mes compatriotes. Je compte cette invitation au
nombre des présages favorables, car Monsieur le Maire la accompagnée de ces
mots : « Il faut que lanniversaire de la bataille de Verdun cesse dêtre
une manifestation à caractère seulement nationaliste pour evenir un appel
à la paix entre les nations. »
À ce genre dappel, on se plaît à répondre. Et je suis
convaincu quil ne sagit pas seulement dun geste de bonne volonté mutuelle,
mais que sannonce par là un tournant historique une embellie de toute
latmosphère. Monsieur le Maire nourrit le vu que Verdun devienne la Capitale
de la Paix. Le lieu me semble y avoir vocation, dautant quil a inauguré, en
843, avec le traité de partition de lempire franc, la séparation de nos deux
peuples.
Nous ne voyons plus aujourdhui la bataille de Verdun du
même il quen 1916, et il se peut que dans une centaine dannées, on porte
encore un autre jugement. Les idées changent avec les générations ; lorsquon
regarde en arrière, les faits acquièrent un aspect nouveau, qui bien souvent
stupéfie. Dès cette époque, à lévidence, lâge des guerres nationales tirait à
sa fin. Ce qui explique lacharnement des combats, leur durée quasiment sans
fin, leur lente extinction sans résultat stratégique. Douaumont est plutôt un
symbole de souffrance, plutôt un Chemin de Croix que le lieu dun événement
décisif, comme le sont Austerlitz ou Sedan.
Rétrospectivement, les fronts se confondent : les
adversaires semblent cernés par des périls qui leur sont communs, plus forts
que la volonté des grands chefs et le courage des individus : le matériel
acquiert une puissance écrasante, la terre une énergie volcanique, et le feu ne
menace plus danéantir lun ou lautre, mais les deux camps sans distinction. À
lépoque, entassés dans les entonnoirs, on simaginait encore que lhomme était
plus fort que le matériel. Nous étions dans lerreur, on le voit bien
aujourdhui. Lhomme est la mesure des choses, et non linverse
Au quotidien, le progrès se fait lentement, par érosion pour ainsi dire. Et
puis il y a des effondrements, comme si une voûte sécroulait. Nous sommes
perdus, à moins que nous ne changions de système. Je me souviens surtout de
deux attentats de ce genre contre mon équilibre intérieur. Le premier effroi
ma frappé comme une multitude de gens : il sempara de moi lorsque jappris,
en été 1945, la nouvelle dHiroshima ; je lai perçue tout dabord comme une
rumeur montée des enfers.
Ce signe de feu titanesque marqua la fin dune ère ancienne,
le début dune ère nouvelle. Lhistoire semblait perdre son sens : dans
lanéantissement de cette ville lointaine se reflétait également la fin des
guerres classiques et de leur gloire, dAchille à Alexandre, de César au Grand
Frédéric et à Napoléon. Même terreur sourde lorsque jappris
voici peu que des cervelles techniciennes étaient parvenues à élaborer des
automates pour jeu déchecs devant qui, à brève échéance, le plus fort des
joueurs ne pourra plus que sincliner.
Chaque jour ou peu sen faut, nous apprenons un progrès dans
le chiffrage du monde : un trait de plus dans le tableau dune agression qui
menace de nous mettre tous échecs et mat. Il sagit là du royaume des
jeux et de la liberté spirituelle, au premier chef celle de lartiste et sa
force de création. Le problème nous fut posé, sans que nous
nous en rendions compte, dès cette époque-là, devant Verdun et sur la Somme, et
en termes matériels. Entre-temps nous en avons pris conscience, il nous incombe
à présent de le résoudre en son fond, en remettant en honneur cette vérité que
lhomme est la mesure des choses, et non linverse.
La puissance croissante des automates et de lautomatisme
intellectuel, le chiffrage de la vie qui menace tout individu, le rend
manipulable, nous ont dès cette époque fait sentir que nous sommes sur une voie
où lenjeu, si haut quil puisse être, se consume lui-même.
Cest une vaste question. Plutôt que de my plonger et my
perdre, je préférerais aborder les souvenirs qui me lient personnellement à la
ville de Verdun ; ils sont au nombre de trois.
La première fois que jai mis les pieds à la citadelle de
Verdun, cétait en 1913, lorsquaprès mêtre sauvé de lécole je me suis engagé
pour servir dans la Légion étrangère. Bien que mon père mait promptement fait
revenir de Sidi Bel Abbès, je puis dire que jai porté aussi luniforme
français, même si ce ne fut que pour peu de temps.
Nous marchions pleins de courage Et je naurai garde domettre de faire mention de lhonnête sergent de
ville que je priai de mindiquer le bureau de recrutement. Le brave homme me regarda atterré, avant de me dire : « Jeune
homme, mon pauvre ami, faites nimporte quoi, mais pas ça. »
Je le remercie encore, après tout ce temps. Dans la paix, dans la guerre,
jai souvent rencontré des amis inconnus qui voulaient me venir en aide, sans
les savoir toujours écoutés.
La deuxième fois, jai marché sur la ville sans parvenir
jusquà elle cétait au printemps 1915, aux Éparges. À lépoque, on appelait
cela le « baptême du feu » ; nous marchions pleins de courage,
lenthousiasme était grand. Tout était encore comme nous lavions entendu de la
bouche de nos grands-pères, puis à lécole. Dès le début je fus touché et me
retrouvai à lhôpital. Certes, contrairement à mon très honoré coprésident,
blessé devant Verdun à pareille époque, je me rétablis très vite. Mais mon
régiment, les fusiliers hanovriens à linsigne de Gibraltar, ne fut plus jamais
engagé dans cette grande bataille, et combattit sur la Somme.
Cest aujourdhui la troisième fois que jentre en contact
avec votre ville, et cest la plus réjouissante : la forteresse ouvre ses
portes à un ami. Permettez-moi de faire un bilan : lépoque
de linimitié entre nos deux peuples, dune inimitié à quoi lon nous formait
dès le plus jeune âge, est révolue. Je ne lai jamais acceptée. Assurément
lindividu ne saurait se soustraire aux grands conflits, il va de soi quil les
dispute avec les siens, auprès des siens. Entretenir la sympathie, comme le
firent Frédéric et Voltaire, est toujours possible, même si cest moins aisé
aujourdhui quà lâge baroque. Adversaire, lorsque les circonstances le réclament, mais non ennemi. Agon, et non polemos. Lhomme napprend pas grand-chose de lhistoire :
sinon, la Seconde Guerre mondiale nous eût été épargnée, comme bien dautres
désagréments. Toutefois, dans notre cas précis, il semble que nous soyons
parvenus à donner lexemple. Lorsque nous songeons aux
conflits qui aujourdhui nous affligent, une question se pose : ne
devrions-nous pas, à léchelle planétaire qui est la nôtre, commencer tout de
suite au point même où tant de détours, tant de sacrifices nous ont conduits ?
KIJKTIP : 14-18 DAGBOEKEN UIT DE EERSTE WERELDOORLOG DL.1
In 2014 zond de NTR-VPRO het bijzonder interessante docudrama '14-18: Dagboeken uit de Eerste Wereldoorlog' uit. Aan de hand van een aantal originele dagboekfragmenten, reconstructies en authentiek beeldmateriaal werd de dramatische Grote Oorlog vanuit deze persoonlijke getuigenissen gereconstrueerd. Voor het scenario tekenden Yuri Winterberg en Jan Peter.
OPNIEUW EEN VERONGELUKTE DUITSER AAN DE DODENDRAAD
Een dag nadat twee ontsnapte Russische krijgsgevangenen waren geëlektrocuteerd in Weelde - Statie eiste de Dodendraad er al een nieuw slachtoffer. Landsturmman Peter Offer werd vandaag, precies een eeuw geleden, dood gevonden achter de woning van de familie Van den Eynde in Weelde - Statie. Volgens een bericht in 'De Tilburgsche Courant' van 31 mei '16 was hij op het patrouillepad langs de Dodendraad een brief van het thuisfront aan het lezen tot een windvlaag de brief uit zijn handen rukte en deze tussen de draden van de onder hoogspanning staande grensafsluiting dwarrelde. Offer probeerde de brief met een stuk prikkeldraad naar zich toe te trekken, maar raakte per ongeluk een van de hoogspanningskabels en werd doodgebliksemd. Volgens hetzelfde krantenbericht was hij normaal gezien 's anderendaags met verlof naar huis kunnen keren... Peter Josef Offer was op 5 juli 1877 in Grevenbroich / Kreis Bergheim geboren in het gezin van Christian Offer en Margarita Wacher. Hij was in 1905 gehuwd met Barbara Maaser. Op het ogenblik dat hij verongelukte diende hij als soldaat in de 1e compagnie van het Mobiles Infanterie-Landsturm-Bataillon Neuss. Hij werd oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van Merksplas. Tijdens het interbellum werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats bij het Kamp van Beverlo. Na de Tweede wereldoorlog werd deze site geruimd en werd Offer herbegraven in graf van blok 31 op de Duitse militaire begraafplaats van Lommel.
Vandaag precies honderd jaar geleden vielen er in de Noorderkempen opnieuw slachtoffers te betreuren aan de beruchte Dodendraad, de onder hoogspanning staande grensafsluiting. Zes ontsnapte Russische krijgsgevangen die ingezet waren bij onderhoudwerken aan het spoorwegnet in het Luikerland, probeerden bij Weelde-Station naar het neutrale Nederland te vluchtten. Ze waren maar liefst drie weken op de vlucht geweest en trokken, om de Duitsers te ontwijken, 's nachts door het land op weg naar de rijksgrens. Twee van hen werden geëlektrocuteerd en stierven ter plaatse. Drie Russen werden aangehouden door de gealarmeerde Duitse grenstroepen van het Mobiles Infanterie Landsturm Bataillon Neuss. Slechts één van de onfortuinlijke Russen wist de grens over te steken en bereikte uitgeput Baarle-Hertog.
IN MEMORIAM FIRMIN DEPREZ - HET EERSTE 'IJZERSYMBOOL'
In de zomer van 2016 zal het precies honderd jaar geleden
zijn dat Heldenhulde werd gesticht als een reactie op het ééntalig Frans
markeren van de Belgische militaire graven. De heldenhuldezerken waren
geïnspireerd op het ontwerp dat Joe English had getekend voor de grafzerk van
Firmin Deprez. Deze oorlogsvrijwilliger uit Kortemark, adjudant in het 6e
Linieregiment, werd in de vroege ochtenduren van 21 mei 1916 op slag gedood
door een kogel. Hij leidde die nacht zijn peloton bij het uitbreiden van een nieuwe
verbindingsloopgraaf bij Noordschote.De
Turnhoutse oorlogsvrijwilliger Ward Hermans was ooggetuige van zijn dood: Gij Firmin, gij stond naast ons, die werkten
en vulden de zakskes met de klammige aarde en, of daar iets beklemmends in U
drukte, gij zegdet ons: Mannen, n beetje moed, wat spoed erbij en ge zijt het
gevaar uit. Doch gij Firmin, gij bleeft daar rechtop staan in t open veld, t
gelaat gekeerd naar de vijandelijke lijn. Soms suisde een kogel door t vlakke
land, doch gij, om de jongens moed te geven, gij roerde niet en stond daar zoo
kalm in dien heimnisvollen nacht in het oog zelve van den zoekenden dood en
plots o dat was zo ijzend vreeselijk n schot n schreeuw en dodelijk
gewond vielt gij met d armen wijd open ten gronde ( ) en of de vijand wist
welk een heerlijke prooi daar ten offer viel: hij schoot nog een drietal kogels
die razend zweepten door de klagende lucht boven uw rillend lichaam. En toen o
gruwel, terwijl onze weenende harten uw doodsreutel opvingen, toen heeft een
onmensch geroepen: omdat er wordt doodgeschoten, schijnt gij niet meer weg te
kunnen. Vult maar rap de zakskes ! De lange, verstijvende gestalte werd dan
neergelegd op het bloedbruine zeil van den brancard. Langs den kiezelweg,
rechts van de verbrande, verpuinde hofstee stonden we thans in t gelid tot men
Firmin voorbijbracht. De laatste groet was een Fransch bevel: Présentez armes
! Kille handen klappen op den stalen loop der geweren. Nooit hadden ze voor
parades zoon groet gebracht. Dan trok de nare stoet weg in den nacht, onder
dien hemel vol trillende sterren
De vooroorlogse studentenleider Firmin Deprez was een van
de eersten die pogingen deed om de Vlaamsgezinde intellectuelen aan het
IJzerfront bijeen te brengen en hun engagement in goede banen te leiden. Hij
behoorde dan ook tot de initiatiefnemers van het SKVH en van de studiekringen
aan het front. Zijn stoffelijke resten werden in 1932, tijdens de XIIIe IJzerbedevaart
bijgezet in de crypte van de IJzertoren in Kaaskerke. Hij wordt er vandaag om
16.00 u. herdacht
Ik besef maar al te goed dat het zoeken is naar de
spreekwoordelijke naald in de al even spreekwoordelijke hooiberg maar ik ben op
zoek naar een foto van het Duitse militaire ereperk op de begraafplaats van
Schaffen. Op deze site stond een arduinen monoliet met volgende
tekst: Hier ruhen; Oberleutnant Sturm,
unteroffizier Kannenberg, Musketiere Belz, Jagla, Friedrich, Klem, Manke und
Knuth vom Westpreussisches Infanterie-Regiment nr. 149 und unbekanter Deutsche
Krieger gefallen am 18 August 1914 bei Schaffen. Iemand enig idee of hier
een foto van bestaat ?
VERDWENEN DUITSE BEGRAAFPLAATSEN - ORSMAAL GUSSENHOVEN
Op 10 augustus 1914 werd er slag geleverd in het Vlaams-Brabantse Orsmaal
Gussenhoven. Hier ziet u een foto die wellicht na 1916 werd genomen van het gemengde
Belgische / Duitse militaire ereperk op het kerkhof van Orsmaal Gussenhoven. Op
deze site lagen oorspronkelijk 23 Belgische gesneuvelden - meestal van het 3e
Regiment Lansiers - begraven in een massagraf. In mei 1916 kregen deze
militairen door de zorgen van de Tiense Rode Kruisafdeling individuele graven.
Een tiental Duitse gesneuvelden kregen naast hen een laatste rustplaats. Tijdens het interbellum werden ze vermoedelijk
herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats van Vladslo.
Momenteel rusten hier nog 18 Belgische gesneuvelden.
Vandaag in Zondag
Frontpoëziedag nog eens een goeie ouwe pacifistische klassieker, met name De Oorlogsidioot van de Nederlandse
dichter en schrijver Martien Beversluis (1894-1966). In 1930 publiceerde hij
bij Johan Mulders uitgeversmaatschappij in Gouda zijn virulent anti-militaristische
bundel Aanklacht. Beversluis was
vanuit ideologisch standpunt gezien, één van de meest intrigerende dichters van
zijn generatie. Hij evolueerde van marxist tot sociaal democraat, stapte over
naar de jong-protestantse beweging om uiteindelijk onder invloed van Alfred
Haighton in fascistisch vaarwater terecht te komen. In 1940 werd hij lid van Musserts
Nationaal Socialistische Beweging (NSB).
Een engagement dat hem drie jaar internring en tien jaar schrijfverbod
opleverde
De Oorlogsidioot
(Shellshock)
Aan 't hooge huis, aan het trottoir,
wat afwaarts van den boulevard;
op 't zelfde plekje neergekromd,
daar, waar de zon maar zelden komt,
zit d'oorlogsidioot op wacht
en lacht, omdat men om hem lacht.
Zijn handen dwalen door de lucht,
als één die tast, wanneer hij vlucht.
Zijn oogen kijken als een kind,
dat ziet en nog geen namen vindt.
Hij grinnikt over alles wee.
De kindren om hem lachen mee.
Men wandelt langs hem als langs steen.
De wielen razen langs hem heen.
De stemmen van het leven gaan
hem al voorbij en niet meer aan.
Hem is geen vreugd meer en geen pijn.
Hij slaapt en hij moet wakker zijn.
Men ziet er naar, men hoort zijn stem.
Men kijkt verbaasd en vlucht van hem.
Hij heft den vinger en hij wijst.
Hij grijnst stompzinnig en hij krijscht.
De mist verhult hem grauw en grijs.
Hij wordt sliknat... hij is niet wijs.
II
Alleen een wrak van denken bleef
waar al het andre overdreef.
Alleen draait in zijn arme geest
de indruk nog die is geweest,
gelijk een oud versleten plaat,
die afknapt en weer zingen gaat.
Zijn vinger heft zich krank en... zie
hij hoort... hij hoort een melodie.
Hij hoort rumoer, gekreun, een schot!
Het breekt weer af, het loopt maar tot...
En dan weer gaat d'herinnering door.
Hij steekt den krommen vinger... hoor!
Daar, waar de plaat gebroken is,
valt weer het floers der duisternis.
De wind waait om, hij hoort geen lied.
De regen valt, hij merkt het niet.
De avond zakt, het licht gaat aan.
Hij weet niet dat hij is gegaan.
Hij wuift aan ieder zijn vaarwel.
Wie is hem dan tot metgezel?
Alleen het herfstblad, dat, als hij,
verslingerd werd in het getij.
En dansend, lachend in zijn dood,
hem stervend afzinkt in den schoot.
III
Dit is het levend monument
van den soldaat, die is bekend.
Dit is de grafsteen, die verschanst,
waarop de vlam van 't leven danst.
Dit zijn de bloemen die verbleeken
Dit zijn de letters die nog spreken.
In dezen afgetobden geest
klinkt nóg de angst, die is geweest.
Hier giert de jammer, die verging,
nog levend in d'herinnering.
In hem kreunt al het leed wat voor
en na hem smeekt om uitkomst... hoor!
Het maant! het eischt! het schreit! en vloekt!
het wordt geprofeteerd! geboekt!
Het ritselt in den wind alom...
Men vraagt, men bidt, men schreeuwt er om!
Ik zelf zing het U bevend voor:
Sta stil bij dezen mensch en hoor!
Maakt hierom, vorstlijke Genaden,
uw trotsch saluut en uw paraden.
Dit is het in memoriam.
Dit is het arm verdoolde lam.
O volk, dat komt uw kind begroeten
bij tomben, die verpulv'ren moeten,
knielt hier - en weent aan déze voeten.
KEMPISCHE HELDENHULDE - EMIEL VAN DYCK (1886-1916)
Vandaag precies een
eeuw geleden sloeg een granaat in op een
schuilplaats bij de Dodengang in Kaaskerke en doodde er twee brancardiers die
in de 3e compagnie, 1e Bn. van het 9e
Linieregiment dienden:. De 29-jarige Emiel Van Dijck en de 22-jarige René
Antoine Moreau. Beiden waren in het burgerleven onderwijzer geweest. Moreau in
Verviers en Van Dyck in de dorpsschool van zijn geboorteplaats Zondereigen, een
gehucht van Baarle-Hertog. Een groot deel van Van Dycks leven stond in het teken
van het onderwijs. Jaak Van Dyck, zijn vader, was hem voorgegaan in het schooltje
van Zondereigen en zijn moeder Louise Verschueren gaf handwerkles in de meisjesschool. In 1912 huwde
Emiel Van Dyck met Marie Vermeiren, een onderwijzeres uit Borgerhout. Het paar
kreeg twee dochters, Maria en Louise,
maar Emiel zou zijn twee kind nooit zien want hij werd in augustus 1914
gemobiliseerd toen zijn vrouw drie maanden zwanger was.
Over de
omstandigheden waarin hij sneuvelde, volgende getuigenis: Sedert mei hebben wij een nieuwe secteur
overgenomen, den Dodengang in Diksmuide. De Duitschen die slechts eenige meters
van ons lagen, beschieten onze loopgrachten met bommen wier moorddadige werking
verschrikkelijk is Den twaalfden mei, rond half vijf s morgens, vliegt een
eerste bom de lucht in en met een helsch gekraak ontploft hij op eenige meters
van onze loopgracht. Wemaken ons gereed
om wat achteruit te trekken buiten bereik der bommen. Maar helaas ! Een tweede
bom valt juist voor onzen abri. Een plank wordt afgerukt en honderden scherven
vliegen binnen. Emiel werd getroffen in het hart, viel ten gronde en ademde
spraakloos nog eenige seconden: intusschentijd ontving hij de absolutie van
E.H. Stassin alsook het H. Oliëlsel. De dood had haar werk verricht Wij lagen
met zeven man in het abri. Drie ervan werden getroffen
Zijn
collega-brancardier Theo Strauven beklemtoonde in zijn lijkrede tijdens de
begrafenis op de militaire begraafplaats van Adinkerke hoe geliefd Emiel Van Dyck
was geweest: Hij stierf als martelaar in
de beoefening zijner taak van liefde en opoffering, in volle borst door een
bomscherf getroffen vóór Dixmuiden, het land der dood. Nog verhelderde na zijn
verscheiden een glimlach zijn gelaat als ware hij heengegaan met de visie der
onsterfelijkheid voor de oogen... Groot was de verslagenheid in de compagnie,
waarin hij slechts vrienden telde en ontelbaar zijn de bewijzen van genegenheid
die mij voor hem zijn aangeboden.
Kort na zijn
begrafenis werd op zijn graf een fraai granieten kruis geplaatst dat was
betaald door de gemobiliseerde onderwijzers uit het kanton Hoogstraten. Emiel
Van Dyck was immers voor de oorlog secretaris geweest van de Noordkempische
onderwijzerskring Onder Ons. Mogelijk
nog voor de Wapenstilstand, maar in ieder geval voor 1920 werd deze zerk, mede
op verzoek van de familie vervangen door een heldenhuldezerk. Deze laatste zerk
werd - net als 95 % van alle heldenhuldezerken op deze site - in het voorjaar
van 1925 door werklui van de Dienst der Militaire Grafsteden van de
begraafplaats verwijderd en later kapotgeslagen om met het puin de toegangsweg naar
de BMB van Adinkerke te verharden Een toegangsweg die later, niet zonder
gevoel voor ironie, de benaming van Heldenhuldeweg zou krijgen . De weduwe
van Emiel Van Dyck had bij de Dienst der Militaire Grafsteden nog verzet
aangetekend tegen een mogelijke verwijdering van deze heldenhuldezerk maar dat
mocht niet baten. Vandaag rust deze geëngageerde onderwijzer in graf 1372 onder
een arduinen Belgische militaire standaardzerk.
Omstreeks 1924 werd rechts naast de kerk van Zondereigen door de lokale
afdeling van VOS een monument opgericht voor de drie gesneuvelden: Lodewijk Van
Den Heuvel (soldaat 11e Linieregiment), Emiel Van Dijck en Frans
Jespers (korporaal , 2e Regiment Grenadiers). Dit monument bestaat
uit een platte hardstenen dekplaat met leeuw en een heldenhuldezerk met de
namen van de gesneuvelden en de tekst: Geen
groter liefde bestaat er dan zijn leven te geven voor zijne vrienden
Op 21 mei 1916 sneuvelde op de voorposten bij Noordschote
Firmin Deprez, adjudant / oorlogsvrijwilliger in het 6e Linieregiment.
Deze vooroorlogse studentenleider was de eerste van de zgn. IJzersymbolen die
tijdens de Grote Oorlog het leven liet. Het zin-geven van zijn dood leidde tot
de oprichting van de stichting Heldenhulde in de zomermaanden van 1916 en zijn door
Joe English ontworpen grafzerk zou model komen te staan voor de
heldenhuldezerken. Een eeuw na datum wordt stilgestaan bij zijn leven en
sterven. Met margrieten, de Vlaamse tegenhanger van de Britse klaproos
organiseert de Vlaamse vredesvereniging V.O.S. op 21 mei om 16.00 u. in de
crypte van de IJzertoren een serene hulde aan Firmin Deprez.
Op 7 mei 1916
omstreeks 08.00 u. werd bij de Dodendraad achter de Laermolen op de grens van
Hoogstraten en Wortel het lijk gevonden van de Duitse landsturmmann Heinrich
Mester. Deze soldaat uit Woltmershausen bij Bremen diende in de 2e
compagnie van het Mobiles Landsturm-Infanterie-Bataillon Neuss VIII. De
omstandigheden waarin hij aan zijn einde kwam werden als verdacht beschouwd. Volgens
lokale geruchten pleegde hij zelfmoord. Het staat in elk geval vast dat
oberstleutnant von Schweder, de bataljonscommandant nog diezelfde dag opdracht
gaf aan Dr. Berghausen, kolonel-chirurg van de eenheid, omin het Gasthuis van Hoogstraten een
lijkschouwing te verrichten. Ze werd op 8 mei uitgevoerd. In zijn
eindrapportgaf Berghausen dodelijk verongelukt als doodsoorzaak
op.
Heinrich Mester werd
op 10 mei 16 begraven op het kerkhof van Hoogstraten. In 1928 werd hij daar
ontgraven en bijgezet op de Duitse militaire begraafplaats in het kamp van
Beverlo. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg hij een definitieve laatste rustplaats
op de Duitse militaire begraafplaats van Lommel. Hij werd er bijgezet in graf
nr. 136 van blok 31.
De Britse militaire
begraafplaats in Cité Bonjean bij het Frans-Vlaamse Armentiers is in meer dan één
opzicht interessant. Ze ontstond in oktober 14 toen de Engelse troepen zich in
deze omgeving ingroeven. In de winter van 1914-1915 werden op deze site ook
burgers begraven omdat de Duitse beschietingen van het stadscentrum, begraven
op de stedelijke begraafplaats, érg gevaarlijk maakte. De begraafplaats bleef
in gebruik tot het Duitse voorjaarsoffensief van 1918, toen Armentiers een
tijdlang in Duitse handen viel.
Cité Bonjean is een
multinationale begraafplaats. Op deze site liggen 1180 Britten, 472
Nieuw-Zeelanders, 470 Australiërs, 3Fransen en 508 Duitsers. 455 Duitsers werden in 1925 ontgraven en naar
elders overgebracht. Ook de burgers die tijdens de eerste oorlogswinter hier
werden bijgezet werden later elders begraven. Op deze begraafplaats liggen bovendien
ook nog twee gesneuvelde Belgische militairen begraven. De 32-jarige Lodewijk Van
Tongelen, soldaat in de 70e cie. van de 3e Groepering
T.A.G werd op 18 september 1915 in Houplines gedood door granaatscherven in de
borst. De volgende dag overleed eveneens in Houplines de 30-jarige Julius
Geerts, korporaal in het 2e Regiment Jagers-te-Voet. Mogelijk was
hij gewond geraakt bij de beschieting die Van Tongelen fataal was geworden.
Op deze site liggen
ook 4 wegens desertie terechtgestelde Britten begraven: Charles Bladen, Arthur
Robinson, James Higgins en Thomas Rigby. Een ander opvallend graf is dat van de
bijna vergeten oorlogsdichter William Short (1871-1917) die als
Lieutenant-Colonel een brigade van de Royal Field Artillery had geleid.
In de Tweede
Wereldoorlog werden nog eens 35 gesneuvelden: 33 Britten en 2 Duitsers op deze
begraafplaats bijgezet.
Deze CWGC-site, naar
een ontwerp van sir Herbert Barker, bevat ook een New Zealand Memorial for the
Missing, één van de acht Nieuw-Zeelandse plaatsen van herinnering aan het
gewezen Westelijke Front.
Geregeld sta ik in
deze blog stil bij opvallende grafschriften die terug te vinden zijn op de
talloze militaire begraafplaatsen in Vlaanderens Velden In het Ypres Reservoir
Cemetery in plot I, rij D, graf 1 ligt second Lieutenant Osmer Noel Stewart MC
begraven. Zijn korte grafschrift luidt Our
only son God keep him. De schrijnende hartekreet van radeloze ouders die
hun enige zoon verloren. Stewart groeide op in het West-Bengaalse Calcutta,
waar zijn vader een betrekking had bij het koloniale bestuur. Hij liep lagere school
in St. Josephs College in North Point Darjeeling, een instelling die werd
geleid door de Jezuïeten. Voor zijn middelbare opleiding verkaste hij zoals
veel kinderen uit de Britse kolonie in India naar het moederland. Opnieuw kwam
hij onder de vleugels van de Jezuïeten terecht, deze keer in Beaumont College
in Old Windsor, Berkshire. Meteen na zijn afstuderen, in 1916 meldde hij zich
voor de legerdienst en kreeg een aanstelling als tweede luitenant in de Royal
Field Artillery. Deze 19-jarige officier werd nog geen jaar later, op 31 juli
1917, bij de Slag om Pilkem dodelijk gewond toen zijn batterij werd getroffen
door Duits tegenvuur. Ondanks zijn jonge leeftijd en zijn relatief korte
verblijf aan het front werd hij onderscheidden met het Military Cross (MC), de
op één na hoogste Britse dapperheidsonderscheiding voor officieren.
Morgen zal het precies 100 jaar geleden zijn dat aan de
zgn. strontpaal aan de rijksgrens tussen het Essense Horendonk en Schijf de
37-jarige Geert Schrauwen, een smokkelaar uit het Noord-Brabantse Sint
Willebrord werd doodgeschoten door een Nederlandse grensbewaker. Dit drama
veroorzaakte heel wat ophef in de Noorderkempen omdat Schrauwen, alias Klaveren Vrouwke een erg notoire
smokkelaar was. Sint Willebrord, in de volksmond beter bekend als t Heike stond al van voor de Grote
Oorlog bekend als een draaischijf van smokkel en andere illegale praktijken. De
sectorcommandant van het Nederlandse Veldleger tijdens WO I, luitenant-generaalW.H. Van Terwisga omschreef de Heikesmannen als ruw volk, beruchte personen die voor niets terugschrokken de schrik
van Noord-Brabant
Gerardus Schrauwen was zonder twijfel een van
de beruchtste en meest tot de verbeelding sprekende 'Heikesmannen'. Deze in 1878 in Hoeven geboren smokkelaar gebruikte
al zijn creativiteit bij zijn illegale grensovergangen. Zo passeerde hij eens
de Belgische grens vermomd als vrouw, en later ook als pastoor. Zijn bijnaam Klaveren Vrouwke heeft de smokkelaar
waarschijnlijk te danken aan een populair kaartspel aan het begin van de
twintigste eeuw. De Klaveren Vrouw was daarbij de hoogste kaart, zodat je
iedereen kon aftroeven. De grenswachten een rad voor ogen draaien deed Gerardus
dan ook met plezier: zo is er een populaire urban
legend waarin wordt verhaald hoe hij, verkleed als officier de grenswachten in het
gelid hebben gezet, terwijl zijn handlangers ondertussen het smokkelwaar over
de grens brachten.
Op 13 mei aanstaande wordt Klaveren Vrouwke herdacht. Aan
Belgische zijde vertrekken de deelnemers op 19.00 u. aan de Marantvijver in
Horendonk. Deelname 4 euro p/p. Inschrijven op het nr.: 03/677.19.91. Opgelet:
het aantal deelnemers is beperkt tot 100
Dat het verhaal van Klaveren Vrouwke tot op de dag van
vandaag de mensen intrigeert wordt wel bewezen
door het feit dat er intussen een naar hem genoemde wandeling en fietsroute
bestaan. Een paar dagen geleden raakte overigens bekend dat een aantal
toneelverenigingen uit de Noord-Brabantse grensgemeente Rucphen onder de noemer
Stichting Openlucht Theater Rucphen de handen in elkaar hebben geslagen voor
een productie rond Klaveren Vrouwke. De bedoeling is om in september 17 uit te
pakken met dit toneelstuk.