In mijn blog van 23 mei beloofde ik nog even stil te staan bij het sneuvelen van Guy Louis Busson de Maurier (1865-1915), de oom van George Davies. Als zoon van Punch-cartoonist en schrijver George du Maurier groeide Guy op in een artistiek gezin waar bohemiens als Gabriël Dante Rosetti en zijn Pre-Rafaëlitische vrienden maar ook schrijvers als Henry James kind aan huis waren. In tegenstelling tot zijn broer Gerald, die voor een carrière als acteur koos, voelde Guy zich aangetrokken tot het leger. Na een opleiding aan het prestigieuze Royal Military College in Sandhurst, kreeg hij in 1885 een aanstelling als tweede luitenant in de Royal Fusiliers en werd hij vrijwel meteen overzee gestuurd naar Birma. De daaropvolgende jaren werd hij onder meer in India en op Kreta gestationeerd. Tijdens de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika voerde hij met verve het bevel over een bataljon bereden infanterie. Een commando dat hem in 1902 het lintje van de Distinguished Service Order (DSO) opleverde. Na zijn terugkeer in Engeland trad hij in de literaire sporen van de familie want in 1909 werd voor een eerste keer zijn toneelstuk 'An Englishman's Home' opgevoerd. Dit controversiële stuk ging niet onopgemerkt voorbij want Guy du Maurier had dit verhaal over een niet nader genoemde natie die Engeland binnenviel, gebruikt om te waarschuwen tegen het gevaar dat het alsmaar sterker wordende Duitse keizerrijk, kort na de eeuwwisseling, vormde in de nieuwe Europese geo-politieke context.
In 1914 werd de inmiddels tot luitenant-kolonel bevorderde Guy du Maurier bevelhebber van het 3e Bataljon Royal Fusiliers. In de nacht van 9 maart '15 werd het hoofdkwartier van het 3e Bn. RF in de loopgrachten ten oosten van Kemmel, beschoten door de Duitse artillerie. De commandostelling kreeg een aantal voltreffers te incasseren. De meeste stafdocumenten, een machinegeweer, een paar kisten geweren en 80 uitrustingsets gingen in de vlammen op. Het belangrijkste slachtoffer was echter luitenant-kolonel du Maurier. Lance Corporal Fovargue getuigde later dat iedereen sliep toen de eerste granaten insloegen en een deel van het dak wegrukten. Du Maurier sprong meteen op en haastte zich naar de deuropening toen een granaat vlakbij insloeg en de bevelhebber op slag doodde. De 49-jarige Guy du Maurier DSO werd begraven op Kemmel Chateau Military Cemetery waar hij tot op de dag vandaag rust in graf L 4.
Guy Louis Busson du Maurier was niet alleen de oom en peetvader van George Davies maar ook een oom van de schrijfsters Daphne en Angela du Maurier en van de artieste Angela du Maurier. De ontroerende brieven die Guy du Maurier vanuit de loopgrachten naar zijn vrouw Gwen had gestuurd, werden later door huisvriend Heny James uitgegeven.
Siegfried Sassoon (1889-1967) was wellicht één van de belangrijkste dichters die de 'Grote Oorlog' overleefden. Hij was een Britse gentleman die op het ogenblik van de hoogste nood van zijn land vrijwillig de wapenrok had aangetrokken. Zijn geschriften en vooral zijn poëzie, met de verscheurende beschrijvingen van het leven in de loopgrachten - waarvan sommigen nog tijdens de oorlog verschenen - getuigen tot op de dag van vandaag van de hel die de Eerste Wereldoorlog was. De omwille van zijn moedig gedrag met het Military Cross onderscheiden Sassoon kreeg, naarmate de oorlog meer en meer aansleepte, een grondige afkeer van zij die verantwoordelijk waren voor het nutteloze bloedvergieten en de verschrikkelijke levensomstandigheden aan het front. Gruwelijke ervaringen als de Slag om Passendale tekenden de driemaal gewonde Sassoon voor het leven. Eén van zijn sterkste getuigenissen is zonder twijfel het aangrijpende 'Aftermath', hier voorgedragen door Tom O'Bedlam:
THIS WAR IS A DREADFUL SHOW - PETER PAN VIEL IN FLANDERS FIELDS
In Voormezele Enclosure nr. 3 ligt in blok II, rij E in het graf nr. 2 de 21-jarige George Llewelyn Davies begraven. Hij vormde samen met zijn broers 'The Lost Boys' een grote bron van inspiratie voor hun peetvader, de Schotse auteur Jim Barrie bij het schrijven van 'Peter Pan'. Barrie had de Davies-jongens voor het eerst ontmoet in Kensington Gardens waar ze geregeld gingen spelen en raakte al snel bevriend met hen. In 1901 publiceerde hij zijn door hen geïnspireerde avonturenboek 'The Boy Castaways of Black Lake Island', een jaar later gevolgd door de novelle 'The Little White Bird' waarin voor het eerst Peter Pan ten tonele verscheen, een bijzonder avontuurlijke knaap die door de kracht van de verbeelding wegvloog van zijn ouders om een magisch bestaan met de elfjes te gaan leven...De novelle sloeg meteen aan en de lezers smeekten Barrie om een vervolg. Toen hij in 1903 begon aan het schrijven van zijn toneelstuk 'Peter Pan' gaf hij Peter dezelfde leeftijd (10 jaar) als George op dat ogenblik had.
George Davies diende als een Second Lieutenant in het 4th. Bn. van het King's Royal Rifle Corps. Op 15 maart nam hij in de voorste lijnen bij St. Elooi deel aan een briefing toen hij in het hoofd werd geschoten door een Duitse sluipschutter. Davies was op slag dood. 'The boy who would not grow old ' kreeg een laatste rustplaats in Vlaanderens velden... Een paar dagen eerder was zijn oom, de schrijver Guy Du Maurier - die samen met George dienst had genomen - gesneuveld in Kemmel. In mijn volgende blog sta ik even stil bij zijn dood, maar nu geef ik u de laatste brief die George Davies op 14 maart '15, een paar uur voor hij sneuvelde, naar Jim Barrie schreef. Barrie had hem kort daarvoor per brief op de hoogte gebracht dat Guy du Maurier was gevallen en zijn dood had een grote impact op George Davies: 'Dear Uncle Jim, I have just got yout letter about Uncle Guy. You say it hasn't made you think any more about the danger I am in. But I know it has. Do try not to let it. I take every care of myself that can decently be taken. And if I am going to stop a bullet, why should it with a vital place ? But arguments aren't any good. Keep your head up Uncle Jim, and remember how good an experience like this is for a chap who's been very idle before. Lord, I shall be proud when I am home again, & talking to you about all this. That old dinner at the Savoy will be pretty grand. It is verry bad about Uncle Guy. I wonder how he was killed. As he was a colonel, I imagine his battalion was doing an attack. Poor Aunt Gwen. This war is dreadful show.
The ground is drying up now, & the weather far better. Soon the Spring will be on us, & the birds nesting right up in the firing line. Cats are the only other things left here. I wonder what Spring will bring to us in this part of the line. Something a little different from the forty-eights hours' routine in the trenches, I daresay.There have allready been doings in various parts of the line. I would rather be George Davies than Sir John French (de Britse bevelhebber n.v.d.a.) just now. He must have got some hard decisions in front of him. Well let's hope for a good change in the next month. Meanwhile, dear Uncle Jim, you must carry on with yout job of keeping up your courage. I will write every time I come out of action. We go up to the trenches in a few days...'
Vandaag kan ik met enige tevredenheid aankondigen dat de kaap van de 50.000 'Hits' - amper een half jaar na het opstarten van deze blog - is overschreden. Een resultaat waar ik best wel een beetje fier op ben... Dit feit, in combinatie met intussen meer dan 6.000 individuele bezoekers die mijn blog frequenteren, vormt naar mijn bescheiden mening een mooie aanduiding dat deze blog de goede weg opgaat. Redenen genoeg om dit dus te vieren en daarom staat vandaag het 'Gulaschkanon' opgesteld voor onze feestelijk versierde redactielokalen....
Bezoekers van de gewezen slagvelden rond Ieper zal het de laatste tijd wel opgevallen zijn dat het monument voor de Patricia's (zie mijn vorige blog) er wat onderkomen bij lag. De vredesboom die hier ooit stond was al geruime tijd verdwenen en in het natte seizoen kon men het monumentje niet bereiken zonder enkeldiep in de modder weg te zakken... Gelukkig werd naar aanleiding van de 100-jarige herdenking van de Slag om de Frezenberg het initiatief genomen om dit monument dat uit 1964 dateert, terug in alle glorie te herstellen met schutmuurtjes en een nieuwe fraai aangelegde omgeving. Op 9 mei jongstleden werd het geheel in aanwezigheid van een ruime Canadese delegatie die werd aangevoerd door mevr. Adrienne Clarkson, gewezen gouvereur-Generaal van Canada en huidige Colonel-in- Chief van Princess Patricia Canadian Light Infantry, ingehuldigd. Een initiatief waar we alleen maar dankbaar om kunnen zijn...
Op de grens tussen Ieper en Zonnebeke, bij de Frezenberg staat ietwat vergeten in het veld op een platform een onopvallend hardstenen monument. Dit gedenkteken herinnert ons aan de mannen van Princess Patricia's Canadian Light Infantry Regiment (PPCLI) die hier in mei '15 op een bijzonder hardnekkige manier weerstand hadden geboden aan de oprukkende Duitsers. Het PPCLI was sowieso al een bijzondere eenheid. Dit regiment - toen niet meer dan een bataljon sterk - werd al in het begin van augustus '14 opgericht en grotendeels gefinancierd door de welgestelde Canadese zakenman Andrew Hamilton Gault, die op deze manier zijn steentje wou bijdragen voor de geallieerde zaak in het algemeen en het Britse Gemenebest in het bijzonder. In tegenstelling tot veel latere vrijwilligers-eenheden had zowat iedere man die zich in de rangen van het PPCLI engageerde, al eerder militaire ervaring opgedaan en vaak al eerder de Britse wapenrok gedragen. De eenheid telde dan ook een ongewoon hoog aantal in de strijd geharde veteranen van eerdere campagnes. Het duurde dan ook niet lang voor deze eenheid als één van de eerste Canadese eenheden op het Europese slagveld belandde. Op 9 april '15 hadden de Patricia's stelling genomen in Sanctuary Wood, maar dit was slechts een tijdelijk onderkomen. In de nasleep van de Duitse gifgasaanvallen eind april '15 bij Ieper, hadden de Britten zich in deze regio teruggetrokken op een verdedigingslijn die ruwweg geschetst van Wieltje over Frezenberg tot Bellewaarde liep. De Patricia's kregen de opdracht een nieuwe verdedigingslijn in te richten bij de Frezenberg. Van 8 tot 13 mei '15 probeerden de Duitsers in deze sector een doorbraak te forceren, maar mede door de inzet van de mannen van het PPCLI, kon deze offensieve actie afgestopt worden. Toch was het kantje boordje geweest. In de vroege ochtenduren van 8 mei opende de Duitse artillerie een ongenadig trommelvuur op de - grotendeels geïmproviseerde- Britse frontlijn, gevolgd door de in golven oprukkende Duitse infanterie. In de sector van de 83e Brigade - waartoe het PPCLI behoorde- wisten de Duitsers een bres te slaan. Het PPCLI, dat aanvankelijk met een kleine 600 manschappen aan de verdediging van de Frezenberg was begonnen, wist met een uiterste krachtsinspanning aan de Duitse aanvalsgolven te weerstaan, maar de prijs die hiervoor betaald moest worden was uitzonderlijk hoog. De Canadezen werden van drie zijden aangevallen en bestookt met chloorgas. Kort na 07.00 u. had Gault al het bevel gegeven om alle beschikbare mannen, inclusief de koks en pennelikkers naar de eerste lijn te sturen. Alle officieren, met uitzondering van luitenant Hugh Niven werden uitgeschakeld en het waren onderofficieren zoals - de later met het Military Cross onderscheiden - Lance Corporal A.G. Pearson die het bevel noodgedwongen overnamen... Ondanks het feit dat de Patricia's in de loop van de dag versterking kregen van een compagnie van de Rifle's Brigade, wisten de Duitse aanvalstroepen verder op te rukken en bedreigden ze rechtstreeks de linkerflank van de Patricia's. Als bij wonder wisten ze stand te houden tot ze 's nachts werden afgelost door het 3e Bataljon Kings Royal Rifles. De officiële regimentsgeschiedenis van de Patricia's geeft de verliezen van deze dag als 8 officieren en 392 onderofficieren en manschappen waarvan 4 officieren en 108 andere rangen als gesneuveld werden genoteerd... Recent onderzoek heeft deze cijfers nog dramatischer gemaakt : Uit een nauwgezette analyse van de verlieslijsten blijkt dat de Patricia's in de vroege meidagen van 1915 niet minder dan 481 manschappen bij Ieper zijn verloren, waarvan 219 gesneuvelden... Niet voor niets neemt het afweergevecht bij Frezenberg een bijzondere plaats in de regimentstradities in...
Onder het motto 'Herover de forten' nodigt het Antwerpse provinciebestuur vandaag iedereen uit om waardevol cultureel en militair erfgoed te ontdekken. Er wordt gefocust op de forten van de Antwerpse binnengordel van Merksem over Wommelgem, Borsbeek, Edegem, Wilrijk tot Hoboken. Voor de gelegenheid gaat Fort 7 in Wilrijk bij het Schoonselhof vandaag uitzonderlijk open en zijn er gratis rondleidingen van een half uur. Normaal ligt dit fort in een natuurgebied en is het ontoegankelijk. Een uitgelezen kans dus voor liefhebbers van militair erfgoed, vestingbouwkunde of van de Eerste Wereldoorlog waar deze forten een belangrijke - maar niet vervulde - rol toebedeeld kregen bij de verdediging van het 'Nationale Bolwerk' Antwerpen... Buiten de forten uit de zgn. binnengordel doen vandaag ook die van Bornem, Breendonk, Duffel, Kapellen, Kessel, Liefkenshoek, Lier, Liezele, Oelegem, St. Katelijne - Waver, Stabroek en Steendorp hun deuren open... Nu het zonetje van de partij is, zou ik zeggen: Waar wacht u nog op ...?
Vandaag sta ik nog even stil bij Moina Michaels 'The Poppy Lady', dichteres van 'Keeping the faith'. In deze korte film wordt niet alleen stilgestaan bij haar leven en werk maar wordt ook de draad van het her-denken van gewapende conflicten doorgetrokken tot op de dag van vandaag.
Op 8 mei 1915 sneuvelde de 21-jarige Minderhoutenaar Leopoldus 'Pol' Tackx in Sint-Jacobs-Kapelle. Pol Tackx behoorde tot de militieklas van 1914 en was op 21 september 1914 opgeroepen voor actieve dienst bij de infanterie, in het 7e Linieregiment om precies te zijn. Na een korte basisopleiding was hij medio januari '15 aan het IJzerfront beland. Op 8 mei '15 werd hij dodelijk getroffen in een schuttersput aan de IJzerdijk in Sint-Jacobs-Kapelle. Samen met hem sneuvelde ook François Van De Wouwer uit Wilmarsdonk, die in dezelfde compagnie als Pol Tackx diende. Beide gesneuvelden werden nog diezelfde dag door brancardiers van de divisie begraven op de linkervleugel van het kerkhof van Sint-Jacobs. Tackx werd op 4 augustus '24 herbegraven op de BMB Duinenhoek in De Panne in blok P in graf nr. 80.
Pol Tackx was een zoon van Joanne Jacobus Tackx en Maria Theresa Floren. Hij was bij het uitbreken van de oorlog ongehuwd en woonde te Heerle vlakbij de steenfabriek war hij steenbakkersgast en pannenmaker was.
In mij vorige blog schreef ik even stil te zullen staan bij Moina Belle Michael (1869-1944). Deze Amerikaanse lerares heeft door haar werk ervoor gezorgd dat de klaproos een internationaal symbool van herdenking en herinnering aan de Grote Oorlog is geworden. Haar verhaal begon twee dagen voor het einde van de Eerste Wereldoorlog, op 9 november '18, toen ze in Columbia University in New York deelnam aan de 25e Young Men's Christan Association-conferentie. Per toeval las ze in een op haar bureau achtergelaten nummer van 'The Ladies Home Journal' het gedicht 'We Shall Not Sleep' van John MacCrae, dat later wereldberoemd werd als 'In Flanders Fields'. Niet alleen het gedicht, maar ook de illustratie met de klaprozen (zie foto) maakten een erg grote indruk op haar. In haar autobiografie 'The Miracle Flower - The Story of the Flanders Fields Memorial Poppy' (1944) omschreef ze het zelfs als een 'spirituele ervaring'. Ze besefte dat er uit de simpele klaproos een bijzonder krachtig symbool kon groeien en besloot nog diezelfde dag in een aantal zaken waar men kunstbloemen verkocht op zoek te gaan naar klaprozen. Na veel zoeken vond ze er uiteindelijk 25 in een filiaal van de warenhuisketen Wanamakers op de hoek van Fourth Avenue en Ninth Street. Ze deelde de bloempjes uit aan de deelnemers van de conferentie en besloot zelf de klaproos voor de rest van haar leven te dragen. Blijkbaar was ze niet de enige die getroffen werd door dit symbool want in een mum van tijd werd de klaproos door Noord- Amerikaanse veteranen geadopteerd. Op 29 september 1920 nam the National American Legion de klaproos als symbool voor het herdenken van de tijdens 'The Great War' gevallen militairen. Op 3 juli 1921 werden ze hierin gevolgd door the Great War Veteran's Association of Canada. Het is wellicht via deze Canadese link dat ook de gewezen en niet geheel onomstreden Britse veldmaarschalk Douglas Haig in contact kwam met de klaproos en in de herfst van '21 besloot om de klaproos te gebruiken als embleem voor het Relief Fund van het British Legion, de organisatie die verminkte veteranen, oorlogsweduwen en -wezen zou gaan ondersteunen. Hij richtte een bedrijf op waar oorlogsinvaliden konden werken en waar kunststoffen klaproosjes werden gemaakt die men in de aanloop van 11 november - Wapenstilstandsdag - verkocht.
De simpele bloem uit Vlaanderens velden werd - dankzij Moina Belle Michael - een internationaal vredessymbool. Alhoewel dient dat laatste wel enigszins gerelativeerd te worden want initieel werd de Flanders Fields Memorial Poppy gedragen door hen die, loyaal aan de poëtische regels van McCrae 'het geloof van hen die in Flanders Fields rustten', bewaarden In deze context schreef Moina Michael trouwens ook haar gedicht 'Keeping the Faith''.... Tot op de dag van vandaag wordt - onder meer door onze vrienden van het IFFMuseum in Ieper - de mythe in stand gehouden dat het gedicht van McCrae immers symbool staat voor vredeswil, terwijl het in realiteit een niet mis te verstane oproep was tot het verder zetten van de strijd... Dit is overigens de reden waarom pacifisten, in plaats van een rode papaverbloem, in de periode rond 11 november, een witte papaver dragen. Of waarom bv. mijn Ierse republikeinse vrienden, tot op de dag vandaag érg kritisch staan ten opzichte van het dragen van de Flanders¨Poppy.
Vier jaar na haar overlijden liet de Amerikaanse Post een herdenkingspostzegel voor deze merkwaardige en fascinerende vrouw verschijnen.
John McCrae was niet de enige militair die zich door de weelderig in het kapotgeschoten frontlandschap bloeiende klaprozen liet inspireren. De Duitse auteur Erich Maria Remarque - die in Vlaanderen gewond raakte - beschreef na de oorlog in zijn bekende anti-oorlogsroman 'Im Westen nichts Neues' het bloed dat op de slagvelden was vergoten als ' Rot wie die Klatschmohne in Flandern'. En in de Belgische 'Legerbode' verscheen op 9 september '15 - dus nog voor McCrae's 'In Flanders Fields' op 8 december '15 in 'Punch' werd gepubliceerd - het gedicht 'Die kollen...' van Fritz Franken. 'Kollen' is de oude West-Vlaamse benaming voor klaprozen:
'Zoo vleezig en rood als een open wond / aan 't ronnen, ter borst van den moedergrond / staan hier die levende kollen / staan hier die levende kollen in 't rond ; / bloed in hun vezels te stollen !
Ze staan er, die kollen, zoo vloekend rood, / op de akkers waarover de vijand vlood / dol en bedacht om de slagen, / ze staan er, die kollen, naast berm en sloot / ten pronk sinds dagen en dagen...
En waar er niets meer dan wat onkruid groeit, / bij nacht en bij dag, slechts de weergalm loeit / der vlammende batterijen, / daar staan ze, bedonderd, verlept, verschroeid; / vereenzaamd te spelemeien !'
McCrae's gedicht werd in korte tijd bijzonder populair. In de jaren na de publicatie van 'In Flanders Fields' verscheen een hele resem aan zgn. 'reply-poems', waarin vooral Noord-Amerikaanse dichters antwoordden op McCrae. Ik geef een paar van de bekendste:
Wonderful poppies of Flanders door William Kelly:
Theres a land across the ocean / where the scarlet poppies grow / and the birds sweet song is saddened, / as if they really know. / Theres a place where countless heroes / for their country nobly died / though Im sad and lonely now / I often think with pride :
Wonderful poppies of Flanders / Flowers of brilliant hue. / Flowers that the angels / have washed with their tears./ They bring me comfort, / through long, lonely years.
Ive read a story of love divine / in your petals of brilliant red./ God, in his goodness, has sent you to mark / the graves of our glorious dead.
Wonderful poppies of Flanders / Flowers of brilliant hue. / Flowers that the angels / have washed with their tears./ They bring me comfort, / through long, lonely years.
There is love, devotion, honour / in each little scarlet flower. / Id kiss each one so fondly / If I had but the power./ May the angels always tend you / is my constant hope and prayer./ For I know that God remembers / all the heroes sleeping there.'
In Flanders Now door Edna Jaques (1919)
We have kept faith, ye Flanders dead, / Sleep well beneath those poppies red, / That mark your place. / The torch your dying hands did throw, / Weve held it high before the foe, / And answered bitter blow for blow,/ In Flanders fields.
And where your heroes blood was spilled,/ The guns are now forever stilled,/ And silent grown./ There is no moaning of the slain, / There is no cry of tortured pain, / And blood will never flow again / In Flanders fields.
Forever holy in our sight, / Shall be those crosses gleaming white, / That guard your sleep./ Rest you in peace, the task is done, / The fight you left us we have won./ And Peace on Earth has just begun, / In Flanders now.
In Flanders Fields door C. B. Gambreath
In Flanders Fields the cannon boom,/ And fitful flashes light the gloom,/ While up above; like eagles, fly / The fierce destroyers in the sky;/ With stains, the earth wherein you lie,/ Is redder than the poppy bloom,/ In Flanders Fields.
Sleep on, ye brave, the shrieking shell,/ The quaking trench, the startled yell,/ The fury of the battle hell,/ Shall wake you not, for all is well./ Sleep peacefully, for all is well.
Your flaming torch aloft we bear,/ With burning heart, an oath we swear/ To keep the faith, to fight it through,/ To crush the foe, or sleep with you, / In Flanders Fields.
America's Answer door R. W. Lillard
Rest ye in peace, ye Flanders dead / The fight that you so bravely led / Weve taken up. And we will keep / True faith with you who lie asleep, / With each a cross to mark his bed, / And poppies blowing overhead, When once his own life-blood ran red / So let your rest be sweet and deep / In Flanders Fields.
Fear not that ye have died for naught;/ The torch ye threw to us we caught,/ Ten million hands will hold it high,/ And freedoms light shall never die! Weve learned the lesson that ye taught / In Flanders fields.
Als laatste gedicht breng ik 'We shall Keep the Faith 'van Moina Michael uit november '18. In mijn volgende blog ga ik verder in op deze Amerikaanse en haar werk:
Oh! you who sleep in Flanders Fields,/Sleep sweet to rise anew!/We caught the torch you threw/ And holding high, we keep the Faith/ With All who died.
We cherish, too, the poppy red / That grows on fields where valor led;/ It seems to signal to the skies/ That blood of heroes never dies,/But lends a lustre to the red/ Of the flower that blooms above the dead/ In Flanders Fields.
And now the Torch and Poppy Red / We wear in honor of our dead./ Fear not that ye have died for naught;/ Well teach the lesson that ye wrought / In Flanders Fields./ In Flanders Fields we fought
Een kort maar interessant fragment uit een Canadese documentaire over het tot stand komen van 'In Flanders Fields'. Met onder meer een getuigenis van een familielid van majoor John McCrea.
De meeste literatuurhistorici gaan ervan uit dat de Canadese arts John McCrea (1872-1918) op 3 mei 1915 zijn bekende gedicht 'In Flanders Fields' schreef. Vandaag dus precies 100 jaar geleden en ik kan daarom moeilijk anders dan in de rubriek 'Zondag Frontpoëziedag' op deze weblog die - toeval of niet -de naam 'In Vlaanderens velden ' voert, even stilstaan bij wat wellicht het bekendste oorlogsgedicht uit de 'Grote Oorlog' is geworden.... MacCrea was een kleinzoon van Schotse immigranten die zich in het Canadese Ontario hadden gevestigd. Zijn vader, David McCrea, was een beroepsofficier die het tot de rang van luitenant-kolonel schopte en John trad aanvankelijk in zijn voetsporen door de opleiding voor artillerieofficieren te volgen aan het Royal Military College of Kingston. Eens deze opleiding was afgerond begon hij echter, net als zijn broer Thomas, geneeskunde te studeren. Hij kreeg een beurs voor de universiteit van Toronto waar hij van 1894 tot 1898 studeerde en ook zijn eerste gedichten publiceerde. Toen hij in 1898 afstudeerde, kreeg hij een aanstelling als dokter in het General Hospital van Toronto om een jaar later naar het Johns Hopkins Hospital in Baltimore, Maryland te verkassen. Als reserveofficier in de Canadese militie nam hij als artillerist deel aan de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) in Zuid-Afrika. Na zijn terugkeer volgde hij een specialisatie in Engeland en werd hij opgenomen in het Royal College of Physicians. De volgende jaren zette hij niet alleen zijn eigen praktijk op poten maar kreeg hij ook leerstoelen aan de universiteiten van Vermont en de McGill universiteit van Montreal en schreef hij samen met J.G. Adami een pathologisch handboek.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd de inmiddels tot majoor bevorderde McCrea benoemd tot tweede in bevel van de 1st Brigade Canadian Field Artillery. Omwille van zijn leeftijd en zijn gebrek aan recente artillerie-ervaring werd hij aangesteld tot hoofdchirurg van de Brigade. Op 17 april '15 werd McCrea bevorderd tot luitenant-kolonel. Een paar dagen later, na de Duitse chloorgasaanval van 22 april '15, kreeg hij de handen meer dan vol in zijn chirurgische voorpost die was geïnstalleerd in een geïmproviseerde schuilplaats aan de berm van het kanaal Ieper-IJzer in Boezinge. Het was hier dat hij - wellicht - op 3 mei, kort na de begrafenis van zijn vriend Alexis Helmer (zie mijn blog van gisteren) zijn gedicht schreef. Vanaf 1 juni '15 werd hij bevelvoerend officier van No. 3 Canadian General Hospital in Frankrijk. McCrea, die aan astma leed en overwerkt was, bezweek er op 28 januari '18 aan een zware longontsteking én een hersenvliesontsteking. De volgende dag werd hij met volle militaire eer begraven in Wimereux bij Boulogne.
IN FLANDERS FIELDS
In Flanders fields the poppies blow / Between the crosses, row on row, / That mark our place; and in the sky / The larks, still bravely singing, fly / Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead. Short days ago / We lived, felt dawn, saw sunset glow, / Loved, and were loved, and now we lie / In Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe: / To you from failing hands we throw / The torch; be yours to hold it high / If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow / In Flanders fields.
Op 2 mei 1915 waren twee Canadese artillerieofficieren op weg gegaan om een batterij bij de kanaalberm IJzer-Ieper te inspecteren toen een hoog explosieve Duitse 6 inch granaat vlakbij de mannen insloeg en één van hen aan stukken scheurde. Het slachtoffer was Lieutenant Alexis Hannum Helmer, een zoon van Brigadier General R.A. Helmer uit Ottawa. Helmer was op 25 juni 1892 in Hull, Québec geboren en was, net voor de Eerste Wereldoorlog uitbrak, aan de McGill-universiteit afgestudeerd als burgerlijk ingenieur. In zijn studententijd had hij, zoals veel jongemannen uit zijn sociale klasse, een opleiding tot reserve-officier gevolgd. Op 27 augustus '14 meldde hij zich in Valcartier aan als vrijwilliger om met de Canadian Expeditionary Force naar de Europese slagvelden te worden gestuurd. Met de 1e Brigade van de Canadian Field Artillery werd hij ingezet bij de zware afweergevechten rond Ieper die volgden op de Duitse doorbraakpoging van 22 april '15. Gevechten, die later in de geschiedenis geboekstaafd zouden worden als de 'Tweede Slag om Ieper'. Wat er restte van de aan flarden geschoten Helmer werd in een paar zandzakjes geschept en bij valavond werden zijn stoffelijke resten van deze, in de eenheid erg populaire jonge officier, begraven op een militaire begraafplaats die bekend zou worden als Essex Farm Military Cemetery. Omdat de veldkapelaan afwezig was, werd Helmers korte begrafenisceremonie geleid door zijn erg aangeslagen vriend, dokter en majoor John McCrae, de tweede in bevel van de Brigade. Hij had zijn verbandpost vlak bij de plaats waar Alexis Helmer ter aarde werd besteld. Het verhaal gaat dat McCrea de volgende dag, zittend op de treeplank van een ambulance, getroffen door het beeld van de bloeiende klaprozen rond het pas gedolven graf van zijn vriend, in één ruk zijn beroemde gedicht 'In Flanders Fields' schreef.
Het oorspronkelijke graf van Lieutenant Helmer ging later door de onophoudelijke beschietingen rond Essex Farm Cemetery verloren. Hij wordt daarom vandaag de dag herdacht op paneel nr. 10 van de Menenpoort in Ieper.
Gisteren zijn twee nieuwe publicaties van mijn mini-uitgeverijtje 'Hoogstraatse Histories' van de pers gerold. In de reeks 'Jongens van bij ons' heb ik de deeltjes over de 11 gesneuvelden uit Meer en de 10 gesneuvelden uit Minderhout gefinaliseerd. Over elk van hen kan u een korte biografie terugvinden die werd samengesteld op basis van hun militaire stamboekdossier in de Belgische legerarchieven. Elk deeltje telt 16 pagina's en kan bij mij besteld worden aan 2,99 euro per stuk. Als u wil weten hoe de Minderhoutse adjudant Hector Waterschoot in 1918 in het Congolese Lisala aan zijn einde kwam of waarom de stoffelijke resten van de meermaals op de legerdagorders geciteerde Meerse verkenner Henri Voeten nooit werden teruggevonden, dan zijn deze brochures verplicht leesvoer....
Ter afsluiting van een week blogs die hoofdzakelijk aan de Duitse chloorgasaanval van 22 april '15 gewijd waren, een laatste artikel om te illustreren hoe de gevolgen van de chemische oorlogsvoering van een eeuw geleden vandaag de dag nog steeds érg tastbaar zijn. Onmiddellijk na de Wapenstilstand werden verschillende regeringen geconfronteerd met enorme munitievoorraden die op de slagvelden waren achtergebleven. Het opslaan van deze enorme voorraden was omwille van het gevaar uitgesloten. Omdat het - mede gelet op de grote hoeveelheden gasgranaten - niet écht een optie was om alles gewoon op te blazen, moest er dringend op zoek worden gegaan naar alternatieven voor het verwerken van deze munitie. De Fransen waren wellicht de eersten die in het late voorjaar van 1919 duizenden tonnen munitie in het Kanaal stortten ter hoogte van het Frans-Vlaamse kuststadje Grevelingen (Gravelines). Ze werden op de voet gevolgd door de Britten die tussen juni en september '19 naar verluidt 1.600 spoorwagons vol oorlogsmunitie op een onbekende plaats voor de Britse kust dumpten. De Belgische autoriteiten gaven op 22 oktober '19 groen lucht voor het dumpen van de geruimde voorraden op 'De Paardenmark', een zandplaat van twee op twee kilometer op enkele honderden meters voor de kust van Duinbergen (nu Knokke-Heist). Vrijwel dagelijks werd er met zgn. 'klepbakschepen' van de firma Decloedt tot 300 ton per dag op deze site gestort. Wanneer op 17 januari 1920 de klus geklaard is rust er naar schatting een kleine 35.000 ton aan munitie - waarvan 1/3 gifgasgranaten zouden zijn - vlak voor de Vlaamse kust. Ik schrijf bewust 'naar schatting' want niemand weet precies hoeveel munitie op deze plaats terecht is gekomen. De Belgische overheid heeft immers destijds bewust alle documentatie over deze operatie vernietigd.
Tot op de dag van vandaag heerst ter hoogte van de munitiestortplaats een vis- en ankerverbod. Op alle scheepskaarten is het gebied duidelijk afgebakend als extreem gevaarlijk. Ook zwemmen en surfen is er uitdrukkelijk verboden. Het gevaar is niet denkbeeldig dat vroeg of laat de gasgranaten zullen beginnen lekken. De meeste wetenschappers relativeren dit gevaar omdat zij ervan uitgaan dat bij het doorroesten van de granaten de chemische verbindingen slechts langzaam zullen vrijkomen. Enige relativering is dus wel op zijn plaats maar dit neemt niet weg dat de meest giftige granaten (mosterdgas en de zgn Clark-verbindingen) onder meer door hun extreem trage afbraakproces wel degelijk een impact kunnen hebben op het maritieme milieu. Het gevaar zou het grootst zijn bij een scheepvaartincident, wanneer bv. een onbestuurbaar vrachtschip zou vastlopen in de zandbank. Dit is niet eens zo denkbeeldig want 'De Paardenmarkt' ligt vlakbij de drukke haven van Zeebrugge, op een boogscheut van de belangrijkste scheepsroutes en pijpleidingen in de Noordzee en een van de grootste LNG-terminals in Europa... Niet bepaald iets om naar uit te kijken....
Op 29 april 1915 om 06.00 u. werd de 20-jarige Minderhoutenaar August Matthieu zwaar gewond in een loopgracht in de eerste lijn bij Lizerne. Hij werd door een exploderende granaat metershoog in de lucht geslingerd. In comateuze toestand met een schedelbreuk en een gapende hoofdwonde werd deze grenadier naar het Belgian Field Hospital in Hoogstade geëvacueerd. Hij onderging nog diezelfde dag een operatie. Zijn toestand verslechterde echter in de volgende dagen en op 6 mei '15 bezweek hij aan de opgelopen verwondingen. Op het ogenblik van zijn overlijden was deze beroepsvrijwilliger ingedeeld bij de regimentsschool van de Grenadiers en was hij korporaal in de 4e cie, 1/4 van het 1e Regiment Grenadiers. Deze eenheid was rechtstreeks betrokken ij de zware afweergevechten in en rond Lizerne waar Belgische en Franse troepen probeerden de op 22 april doorgebroken Duitsers tegen te houden. August Emiel Ghislain Matthieu was ongehuwd en een zoon uit het kroostrijke gezin van oud-deurwaarder Abraham Edmond Matthieu en Joanna Wirken. Hij woonde bij het uitbreken van de oorlog in de ouderlijke villa naast de Kapeldreef. Oorspronkelijk werd hij begraven op de BMB van Hoogstade in graf nr. 85. Zijn stoffelijke resten werden na de oorlog, op 18 maart '21 om precies te zijn, bijgezet in de familiegrafkelder op het kerkhof van Minderhout. De familie Matthieu bleef niet gespaard van het oorlogsgeweld. Verschillende broers en een zuster werden in 1918 door de Duitse veiligheidsdiensten, opgepakt op verdenking van spionage, terwijl hun huismeid Maria Catharina Verheyen op 9 oktober '16 samen met haar zuster geëlektrocuteerd werd aan de Dodendraad. Twee broers van August Matthieu bezweken tijdens WO II in een Duits concentratiekamp...
Een bijzonder interessante documentaire van Heinrich Billstein over het gebruik van chemische wapens tijdens de Grote Oorlog in het algemeen en de infame chloorgasaanval van 22 april '15 bij Langemark in het bijzonder. Deze versie is de Engelstalige die in 2008 werd geredigeerd door SBS Australia:
Ik heb in de loop der jaren heel wat oorlogsdagboeken doorploegd, maar weinig hebben zoveel indruk gemaakt dan 'Van de oorlog hoor ik niets', een bewerking van de oorlogsherinneringen van Marie Desaegher (1888-1939), die vorig jaar in een derde herziene uitgave verschenen bij 'De Klaproos'. In het begin van de jaren 90 van vorige eeuw kreeg de - in kringen van WO I- 'liefhebbers' allesbehalve onbekende - Boezingse publicist Aurel Sercu, de oorlogsherinneringen van zijn dorpsgenote Marie Desaegher in handen. In meer dan één opzicht vormden deze documenten een merkwaardig relaas. Eerst en vooral was het de getuigenis van een gewone volksvrouw, een dienstmeid. Dit soort van getuigenissen uit de Grote Oorlog kan men op de vingers van één hand tellen. Bovendien, en dit maakt het boek wel héél bijzonder, was de vertelster, na een ongelukkige val in 1909 doof geworden. Het kanonnengebulder, geweervuur en geschreeuw van de soldaten gingen aan haar voorbij, maar de gruwel - misschien nog intenser ervaren door het door haar doofheid ontstane isolement - bleven voorgoed in haar geheugen gegrift. Doof voor de alarmen, doof voor de waarschuwingen verdwaalt ze op 22 april '15, wanneer ze samen haar zus Emma op weg is van Ieper naar de ouderlijke woonst bij het Boezingse gehucht 'Het Verzet', in het strijdgewoel tijdens de Duitse chloorgasaanval. Haar zus probeert haar duidelijk te maken dat ze ook moet vluchten, maar de communicatie verloopt moeizaam. Doof als ze is, begrijpt Marie nauwelijks wat haar zus bedoelt. Ook niet wanneer die haar duidelijk probeert te maken dat het gezin Desaegher intussen al op de westelijke oever van het kanaal Ieper-Diksmuide in veiligheid werd gebracht... Marie's isolement wordt compleet op het ogenblik dat Emma haar in de steek laat. Urenlang zwerft ze moederziel alleen over het slagveld tussen Pilkem en Boezinge, tussen de inslaande granaten, vluchtende Fransen en overal verspreid liggende gesneuvelden, tot ze op haar buurjongen Jules Matten botst en samen met deze even bange 10 - jarige knaap bij de Duitsers terecht komt. Maar nog zijn haar beproevingen niet afgelopen, want kort nadat ze in een Duitse loopgraaf dekking had gezocht, wordt ze tweemaal getroffen. Uiteindelijk werd de zwaar gewonde Marie Desaegher in de nacht van 2" op 24 april '15 op een draagberrie weggebracht en belandt ze de in de voormiddag in Roeselare waar haar eerste zorgen werden toegediend. Na haar operatie en herstel, verbleef ze voor het grootste deel van van de oorlog - gescheiden van haar familie- in de Rodenbachstad in het opvangcentrum voor vluchtelingen. In die periode pende ze ook haar herinneringen neer aan de verschrikkingen waarvan ze ooggetuige was geweest. Marie trok na de oorlog terug naar Boezinge waar het door de oorlog beproefde gezin Desaegher eindelijk herenigd werd. Marie bleekernstig getekend te zijn door de gebeurtenissen en door haar gruwelijke persoonlijke belevenissen. Vooral geestelijk kon zij de geleden beproevingen niet van zich afzetten en wanneer ze meer en meer psychisch begon af te takelen, werd ze uiteindelijk voor verpleging in een instelling opgenomen, waar ze in 1939, op 51-jarige leeftijd overleed... 'Van de oorlog hoor ik niets' is een diep menselijk tragisch boek over een tragische figuur. Warm aanbevolen !!!
Het boek is een uitgave van 'De Klaproos' en kost 22,50 euro
In deze week probeer ik zoveel mogelijk aandacht te besteden aan de grote Duitse chloorgasaanval die precies een eeuw geleden in Vlaanderens Velden plaatsvond. Binnen dit thema kan het nauwelijks anders dan dat ik als 'Zondagsgedicht' heb gekozen voor 'Dulce et Decorum est¨Pro Patria Mori' van Wilfred Owen (1893-1918), dat ik persoonlijk als één van de sterkste oorlogsgedichten beschouw, die ooit werden geschreven. Owen die als jonge knaap al door de Muze was aangeraakt en begon te dichten, meldde zich op 21 oktober '15 als vrijwilliger in het Artists' Rifles Officers ' Training Corps. Op 4 juni '16 kreeg hij een aanstelling als tweede luitenant in het Manchester regiment en werd hij naar het Westelijke Front gestuurd. Nog geen jaar later belandde hij met shellshock in het Craiglockhart War Hospital in Edinburgh waar hij in contact kwam met collega-dichter en pacifist Siegfried Sassoon. Deze laatste moedigde Owen niet alleen aan om meer van zijn kritische oorlogsgedichten te schrijven maar overtuigde hem ook om met zijn werk de gruwel van de oorlog niet alleen te verwoorden maar ook aan de kaak te stellen. Halfweg '17 voltooide Owen zijn 'Dulce et Decorum est', waarin hij de idee dat het eervol zou zijn voor het vaderland te sterven als een grove leugen van de hand wees. In november '17 werd hij terug geschikt voor de dienst bevonden en werd hij terug naar Frankrijk gestuurd. Na een tijdlang in de stafdiensten achter het front te hebben gewerkt werd hij op eigen verzoek in juli '18 terug naar het front gestuurd. Op 1 oktober '18 leidde hij zijn mannen bij een moordende aanval op een reeks Duitse bunkers bij Joncourt. Een actie waarbij hij zich zo moedig had gedragen dat hij met het Military Cross werd onderscheiden. Hij zou de uitreiking ervan echter niet meer meemaken want op 4 november '18 - een week voor de Wapenstilstand - werd hij dodelijk getroffen bij de oversteek van het Sambre - Oisekanaal.
Toen Owen sneuvelde was hij slechts 25 jaar jong, maar zijn poëzie heeft de tand des tijds als weinig andere oorlogspoëzie doorstaan. Zijn werk bleek niet alleen duurzamer dan het gewapende beton van de bunkers uit de 'Grote Oorlog' maar ook invloedrijker dan tal van auteurs en collega-dichters. Zijn poëtische nalatenschap is het unieke testament van de verschrikkelijke impact die de 'Grote Oorlog' op een hele generatie heeft gehad....Daarom vandaag dit eerbetoon aan de man die een paar dagen voor zijn dood nog aan zijn moeder het volgende had geschreven: 'Ik ben hier om deze jongens te helpen. Rechtstreeks door ze als officier zo goed mogelijk te leiden; onrechtstreeks door hun lijden te aanschouwen en het te vertolken'. Weinig dichters hebben het lijden, maar ook de absurditeit van de 'Grote Slachting' zo eloquent en trefzeker in alle rauwheid en zinloosheid vertolkt als Owen....
DULCE ET DECORUM EST PRO PATRIA MORI
Bent double, like old beggars under sacks, Knock-kneed, coughing like hags, we cursed through sludge, Till on the haunting flares we turned our backs, And towards our distant rest began to trudge. Men marched asleep. Many had lost their boots, But limped on, blood-shod. All went lame, all blind; Drunk with fatigue; deaf even to the hoots Of gas-shells dropping softly behind.
Gas! GAS! Quick, boys! An ecstasy of fumbling Fitting the clumsy helmets just in time, But someone still was yelling out and stumbling And flound'ring like a man in fire or lime. Dim through the misty panes and thick green light, As under a green sea, I saw him drowning. In all my dreams before my helpless sight He plunges at me, guttering, choking, drowning.
If in some smothering dreams, you too could pace Behind the wagon that we flung him in, And watch the white eyes writhing in his face, His hanging face, like a devil's sick of sin, If you could hear, at every jolt, the blood Come gargling from the froth-corrupted lungs Bitter as the cud Of vile, incurable sores on innocent tongues, My friend, you would not tell with such high zest To children ardent for some desperate glory, The old Lie: Dulce et decorum est Pro patria mori.