EVEN STILSTAAN BIJ.... DE FRANSE CENOTAAF IN BANGKOK
Het leven in Thailand biedt soms verassingen. Een hele tijd geleden heb
ik eens een driedelige blog geplaats over een, voor de meesten, onbekend aan de
Eerste Wereldoorlog gerelateerd monument, de Britse cenotaaf die decennialang
voor de Britse ambassade in Bangkok stond.Als de Britten een herdenkingsmonument voor hun gevallen expats die voor
het uitbreken van de Grote Oorlog in Siam verbleven, konden oprichten, dan
konden de Fransen natuurlijk niet achterblijven. Daarom sta ik vandaag graag
even stil bij de Franse cenotaaf in Bangkok. Een cenotaaf is, zoals ik ook al in
mijn vorige artikel schreef een monument voor vermiste of elders begraven
militairen. Er zijn een paar aspecten aan het Franse monument die het meer dan
bijzonder maken. Eerst en vooral herdenkt dit monument niet alleen de in Siam
residerende Franse staatsburgers die tijdensde Eerste Wereldoorlog sneuvelden maar ook op een aparte plaquette de
Franse én Indochinese slachtoffers van de Franco/Siamese Oorlog van 1893 en de
daaruit voortvloeiende Franse militaire bezetting van Chantaburi. Bovenaan op
deze plaat staan de namen van de drie Franse mariniers die op 13 juli 1893
omkwamen bij het zogenaamde Paknam-incident toen kanoneerboten van de Franse
marine de Chao Prayarivier blokkeerden voor alle verkeer. Een incident dat
overigens aan Siamese kant goed was voor 16 doden en 20 gewonden. Tussen
oktober 1893 en januari 1905 bezette een Frans garnizoen Chantaburi. In deze
periode kwamen 19 Fransen en 83 Indochinese militairen om het leven. Het was wellicht
symptomatisch voor de toenmalige geest van het Franse kolonialisme dat de
Fransen wél met naam werden vermeld maar dat de inheemse militairen genoegen
moesten nemen met de vermelding 83
soldats annamites
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, in augustus 1914, woonden
er welgeteld 146 Franse mannen in Siam. Onder hen waren er niet minder dan 44
priesters, katholieke missionarissen van de Missions
étrangères de Paris die vooral in het noorden en noordoosten van het land
actief waren, onder meer bij de overwegend katholieke Vietnamese migranten. Zestig
Fransmannen die in Siam verbleven werden in de eerste oorlogsweken en -maanden
gemobiliseerd of meldden zich als oorlogsvrijwilliger. Ze vertrokken zo snel
mogelijk per boot richting het vaderland om hun eenheden te vervoegen. Elf van
hen vielen, zoals dat zo mooi verwoord wordt op het veld van eer.
Vrij kort na het einde van de Grote Oorlog ontstond bij het personeel
van het Franse Consulaat-Generaal (Er kwam pas in 1949 een Franse ambassade in
Bangkok) het idee om deze gesneuvelden op passende wijze te herdenken. In
augustus 1921 werden de twee plaquettes uit Bretoense roze graniet op de gevel
van het Franse Consulaat-Generaal - nu de Résidence
de France, de ambassadeurswoning - plechtig onthuld door de Franse
oorlogsheld maarschalk Joseph Joffre. Deze plechtigheid werd echter niet door
iedereen gesmaakt. Devrijzinnige Joffre
was een papenvreter en wou niets weten van een kerkelijk getinte plechtigheid
en dit ondanks het feit dat bijna de helft van diegenen die op het monument
vermeld stonden priesters waren... De Franse religieuze autoriteiten in Siam en
Indochina werden zelfs niet uitgenodigd op de ceremonie. Daarom werd alles in
februari 1925 nog eens dunnetjes én met kerkelijke zegen overgedaan, tijdens
een bezoek van maarschalk Foch, een belijdende katholiek, aan Siam. Dit is bij
mijn weten het enige Franse WO I-gedenkteken ter wereld dat tweemaal officieel
onthuld werd
In de loop der jaren werd er weliswaar op Wapenstilstandsdag 11 november
een korte plechtigheid georganiseerd door de Franse militaire attaché, maar
geraakte het monument in de vergetelheid. Het leek er een paar jaar geleden
zelfs even op of het helemaal zou verdwijnen bij de ingrijpende renovatiewerken
aan de ambassade. Gelukkig werden de plaquettes dankzij een tussenkomst van de
Stichting Souvenir français niet
alleen van de vernieling gered maar ook grondig gerestaureerd en in 2016
herplaatst in een perkje bij de ambassade. Op een kunststoffen sokkel werden de
twee oorspronkelijke platen in een goudkleurige lijst gemonteerd. De WO 1-plaat
draagt de - opnieuw - vergulde namen van de elf gesneuvelden onder het
opschrift A la mémoire des français du
siam mort pour la patrie. Op zich is dit overigens een ietwat vreemde
formulering want de geijkte en officiële standaardformule is mort pour la france Mits wat
opzoekingwerk ben ik erin geslaagd om de belangrijkste biografische gegevens
van deze gesneuvelden bijeen te puzzelen:
BOURSOLLES, Auguste Marie (°1889 Tence) Deze priester was op 7 maart
1914 tot missionaris aangesteld in Ubon Rachathani. Hij werd op 6 november 1915
in een loopgracht aan het Champagnefront zwaar gewond door granaatscherven aan
het hoofd. Hij bezweek twee dagen later in het hospitaal van
Braux-Sainte-Cohière aan zijn verwondingen. Op het ogenblik van zijn overlijden
was hij sergeant in het22eRégiment
d infanterie coloniale.
CAVAILLE, Henri (°1889 Puylaroque) Deze jonge missionaris was net in
Nakhonchaisi aangekomen om er Thais te leren, toen de oorlog uitbrak. Hij was
korporaal in het 280e Régiment d Infanterie en werd begin november
1914 krijgsgevangen gemaakt door de Duitsers. Pas bevrijd, overleed hij op 1
december 1918 in een militair hospitaal in Nancy, aan de ontberingen die hij
had geleden in gevangenschap. Zijn naam komt vreemd genoeg niet voor op het
oorlogsmonument in zijn geboortedorp.
DE FOMEL, François Auguste (°1880 Angoulême) was sinds 1909 als
ingenieur werkzaam voor de Siamese regering en woonde in Bangkok. Hij diende
als sergeant in het 7eRégiment
de Zouaves de Marche en sneuvelde op 10 november 1914 in Pypegale een
gehucht van Reninge ten noorden van Ieper.
FORTIN, Frédéric Augustin (°1880 Paris) was sinds 1905
verbonden aan de Comptoir français du
Siam. Hij was onderluitenant in
het 20eBataljon Chasseurs à
Pied, een lichte infanterie-eenheid en sneuvelde op 10juni 1915 bij Notre - Dame - de - Lorette in
Frans-Vlaanderen. Hij was één van de 609 Franse officieren die tussen 9 mei en
16 juni 1915 waren gesneuveld bij een grotendeels mislukt offensief in Artesië.
HENRY, Marcel (°1896 Hanoi) Hij was de oudste eoon van de directeur van
de Banque de lIndochine in
Bangkok. Het is onduidelijk in welke eenheid hij heeft gediend maar hij bezweek
in 1920 in Bangkok aan de gevolgen van een gifgasvergiftiging die hij in 1915
had opgelopen.
LAGATHU, Gustave Rouan (°1885 Guilers) Deze Bretoense missionaris was
vanaf 1909 actief in Siam en Laos. Hij was bij het uitbreken van de oorlog
pastoor in Sakonnakhon en werd gemobiliseerd als brancardier / aalmoezenier in
het 2eRégiment d infanterie
coloniale. Hij werd dodelijk gewond op 16 april 1917 toen hij bij Chemin
des Dames een gewonde bijstond.
RABJEAU, Louis Emile (°1882 Angers) was kaderlid bij
de Compagnie Est-asiatique-français
en woonde in Thonburi. Deze sergeant
in het 27eBataljon des
Tirailleurs raakte op 4 september 1916 vermist tijdens de felle gevechten
bij Belloy-en-Santerre aan de Somme.
RICHER, Maurice François (°1881 Paris) Was doctor in de rechten en
juridisch raadgever van de Siamese regering. Hij sneuvelde op 3 februari 1915
bij de Marne als luitenant in het 21eRégiment d infanterie coloniale.
ROUX, Eugène-Clovis (°1883 Puy-Saint-Vincent) Deze frater was sinds 1909
werkzaam als leraar aan het Collège de l
Assomption in Bangkok. Hij viel als sergeant in het 15eRégiment d Infanterie op 4 september
1916 bij Barleux aan de Somme.
SEGNITZ, Henri Isidore (°1881 Paris) Was net als Maurice Richer doctor
in de rechten. Hij was tussen 1907 en 1913 actief in de commissie Juridische
Zaken van de Siamese regering als stafmedewerker van de gerenommeerde jurist
Georges Padoux die een groot deel van het Siamese Burgerlijke- en Strafwetboek
schreef. Henri Segnitz sneuvelde op 22 augustus 1915 in Hargicourt aan de Somme
als luitenant in het 308eRégiment
d Infanterie. Hij werd vermeld op de legerdagorders omwille van zijn
moedig gedrag aan het front en postuum met de lintjes van Chevalier de la Légion d Honneur en het Croix de guerre onderscheiden.
SOMMELET, Charles Valentin (°1885 Humes-Jorquenay) Hij was in mei 1910
naar Siam vetrokken en oorspronkelijk als missionaris werkzaam in Loei. In 1914
was hij priester in de parochie van de Calvarie in Bangkok. Hij sneuvelde op 30
december 1914 in de rangen van het 21eRégiment d Infanterie in Frans-Vlaanderen bij de bloederige
afweergevechten in Artesië.
ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - OP DE VERBRANDE HOEVEN MELDEN DE HANEN DEN DAG
Omwille van het feit dat ik morgen niet over internet beschik wegens trip in de jungle, vandaag op zaterdag, uitzonderlijk 'Zondag Frontpoëziedag'... De Frans/Nederlandse dichteres, vertaalster en
jeugdboekenschrijfster Augusta Guerdina Peaux (1849-1944) publiceerde in 1918
in Haarlem bij H.D. Tjeenk Willink & Zoon haar bundel Gedichten waaruit het onderstaande gedicht afkomstig is.
Op de verbrande hoeven
melden de hanen den dag De hanen melden den dag,
als zij immer deden.
Gisteren woedde de slag,
gisteren heerschte de vrede.....
De hanen melden den dag.
De hanen riepen het licht
over de wereld uit,
toen het doofde in een aangezicht
donker van aarde en kruit,
De hanen weten niet
hoe rood de morgen is,
dien hun eeuwen oud lied
krijscht door de duisternis.
De hanen melden den dag.
Geen die het hoort
op de doode hoeve,
zinverloren woord
in wereld droeve
geen die het verstaat.
OVER DE SCHREVE - OMSTREDEN OORLOGSMONUMENT KLEIN - SINTEN
22 Juli 1923. Op de begraafplaats van het plaatsje Petite
- Synthe of Klein-Sinten nu een deelgemeente van Duinkerke werd in
aanwezigheid van de Franse minister van Arbeid Louis Loucheur een monument voor
de meer dan 150 gesneuvelden van de gemeente onthuld. Dat dokter Louis Dewevre, de burgemeester van
Petite - Synthein zijn toespraak de
mond vol had over Het Vaderland was te verwachten, dat hij ook een lans
brak voor respect voor de moedertaal
was al iets minder vanzelfsprekend. Toen het monument plechtig werd ontdaan van
de tricolore zeildoeken die het bedekten, was er sprake van enige commotie. In
het graniet van de grote triomfboog - een ontwerp van de burgemeester - was het
opschrift Vlaanderen den Leeuw uitgehakt.
Bovenop het monument lag een leeuw als symbool van de regionalistische
gehechtheid van de gemeente aan Vlaanderen. Dat er ook France Toujours en Pro Patria
op het monument was uitgebeiteld werd gemakkelijkheidshalve vergeten door een
aantal rabiate Franse nationalisten die, aangevoerd door een zekere dokter
Lemaire, zware druk uitoefenden op de onderprefectuur in Duinkerke om het provocerende Nederlandstalige opschrift
te verwijderen. Niet gehinderd door enige historische feitenkennis
schreef Lemaire : Les prétendus
régionalistes ne visent pas moins, dans notre province, qu à y restaurer la
langue flamande, à en généraliservl
emploi, à l enseigner dans nos écoles Suivre ce sillage seraitfaire une uvre anti-française Conscients ou
non, les régionalistes qui prônent lusage du flamand travaillent pour l
Allemand , leur campagne est éminemment dangereuse. Réjouissons-nos donc de
voir le français se substituer progressivement au flamand dans nos campagnes
françaises. Travaillons en ce sens en nous disant bien que nous sommes des
Français de Flandre en non pas des Flamands de France De talloze Vlaamse familienamen op het monument vertelden echter een ander
verhaal
Gekruide
kamperfoeliegeur/ een stokroos in
zijn volle fleur / Een late vlinder bij het perk/ een buurman op zn veld aan t werk /
Een
kater die zich zalig zont/ Een smaak
van honing in de mond /
Een
maaltijdrijk en naar den aard /
waarbij geen knoflook werd gespaard / Een kleine kring van vriendendie / verslingerd zijn aan poëzie/ Dat alles, met een goed glas wijn /
behoort ons daaglijks nieuws te zijn Jan Greshoff (1888-1974)
In kan de laatste Zondag Frontpoëziedag
van het jaar waarin werd herdacht dar honderd jaar geleden Wilfred Owen
sneuvelde natuurlijk niet anders dan een gedicht van Owen brengen. Ik koos
voor het erg sterke Strange meeting, een gedicht dat hij
begin 1918 schreef en dat zijn kameraad Siegfried Sassoon omschreef als Owens passport to immpotality.
Strange
Meeting
It seemed that out of battle I escaped
Down some profound dull tunnel, long since scooped
Through granites which titanic wars had groined.
Yet also there encumbered sleepers groaned,
Too fast in thought or death to be bestirred.
Then, as I probed them, one sprang up, and stared
With piteous recognition in fixed eyes,
Lifting distressful hands, as if to bless.
And by his smile, I knew that sullen hall,
By his dead smile I knew we stood in Hell.
With a thousand fears that visions face was
grained;
Yet no blood reached there from the upper ground,
And no guns thumped, or down the flues made moan.
Strange friend, I said, here is no cause to mourn.
None, said that other, save the undone years,
The hopelessness. Whatever hope is yours,
Was my life also; I went hunting wild
After the wildest beauty in the world,
Which lies not calm in eyes, or braided hair,
But mocks the steady running of the hour,
And if it grieves, grieves richlier than here.
For by my glee might many men have laughed,
And of my weeping something had been left,
Which must die now. I mean the truth untold,
The pity of war, the pity war distilled.
Now men will go content with what we spoiled.
Or, discontent, boil bloody, and be spilled.
They will be swift with swiftness of the tigress.
None will break ranks, though nations trek from progress.
Courage was mine, and I had mystery;
Wisdom was mine, and I had mastery:
To miss the march of this retreating world
Into vain citadels that are not walled.
Then, when much blood had clogged their chariot-wheels,
I would go up and wash them from sweet wells,
Even with truths that lie too deep for taint.
I would have poured my spirit without stint
But not through wounds; not on the cess of war.
Foreheads of men have bled where no wounds were.
I am the enemy you killed, my friend.
I knew you in this dark: for so you frowned
Yesterday through me as you jabbed and killed.
I parried; but my hands were loath and cold.
Let us sleep now. . . .
De CWGC-site Bleuet Farm Cemetery
ligt ietwat verloren in de velden langs de Boezingestraat in de Ieperse
deelgemeente Elverdinge. Deze begraafplaats ontstond in juni 1917 toen hier in
een boerderij die op de Britse stafkaarten als Bleuet Farm bekend stond, een Advanced
Dressing Station, een medische eerste-hulppost direct achter de frontlijn
werd ingericht. Op de unieke, eerste onderstaande foto uit de zomer van 1917 is duidelijk te zien hoe dit gebouw met beton werd versterkt en van gasgordijnen werd voorzien. Deze site bleef als dusdanig in gebruik tot december 1917 toen
de Derde Slag bij Ieper in één groot bloedbad was geëindigd. Momenteel liggen
hier 441 WO I-gesneuvelden uit het Britse gemenebest en 1 Duitser begraven. 9 Britten die in mei-juni 1940 in deze buurt omkwamen
kregen hier ook een laatste rustplaats. Wat deze site apart maakt is dat er slechts
1 niet-geïdentificeerde Britse miltair werd begraven, wat erg uitzonderlijk is
voor de begraafplaatsen in deze sector van de gewezen Ieperse Salient. Verder
liggen er op deze begraafplaats twee kind-soldaten van 17 jaar oud (H. J. Cobb
en E.W. Wickings) en niet minder dan 3 standrechtelijk terechtgestelde Britten (T.
Hawkins, A. Westwood en F.W. Slade ) begraven.
Af en toe sta ik op deze blog even stil bij opvallende, ontroerende of
gewoon bijzondere grafschriften die ik op mijn bezoeken aan militaire
begraafplaatsen van de Grote Oorlog ben tegengekomen. Vandaag graag even uw
aandacht voor de zerk op het graf vankapitein James Elder op de begraafplaats Buffs Road Cemetery in Sint Jan bij Ieper. Hij was op 9 januari
1893 geboren in het Schotse Dundee en een briljante scholier die in het
schooljaar 1908-1909 de gouden medaille van zijn school, de Morgan Academy had
verworven. Als winnaar van de Fergusonbeurs ging James Elder studeren aan de
universiteit van St. Andrews. Waar hij zich nit alleen een ijverige studax maar
ook atleet betoonde. In 1913 won hij met het Varsity Rugby Team de Midland
League Cup. Toen de oorlog uitbrak engageerde hij zich vrijwel meteen als
oorlogsvrijwilliger. Als lid van het universitaire Officers Training Corps (OTC) kreeg hij in november 1914 een
aanstelling tot Second Lieutenant bij
de Royal Scots. Hij maakte in 1915 het fiasco mee bij Gallipoli en was een
tijdlang in Egypte gestationeerd voor hij begin 1916 met het 13e
Bataljon Royal Scots aan het Westelijke front belandde. Kapitein Elder sneuvelde
op 29 december 1917 en kreeg een laatste rustplaats in graf C 58 op Buffs Road Cemetery. Zijn epitaaf dat op
verzoek van de familie op zijn zerk werd geplaatst luidt als volgt: Loving and Loved He Loveth and is Loved for
everymore.
Even uw geheugen opfrissen met betrekking tot de Christmas Truce van 1914 ? (zie
mijn vorige blog) Deze beklijvende WW1- documentaire zal u zeker helpen. Klik op
onderstaande link:
In deze rubriek sta ik even stil bij de monumenten en andere
herdenkingstekens die sinds 2014 opde
voormalige slagvelen werden onthuld. Op eerste Kerstdag kan ik natuurlijk niet naast
de befaamde Christmas Truce van 1914
toen vooral in de sector tussen Mesen en Armentières de wapens even zwegen en de
strijdende partijen even verbroederden. In Mesen werd een erg realistisch en
levensgroot bronzen monument onthuld van de hand van de Britse beeldhouwer Andy
Edward. Het oorspronkelijke, driemaal kleinere ontwerp was gemaakt in opdracht
van de Britse Football association en
kreeg in 2012 een ereplaats in het FA St.
Georges Park National Football Centre in Burton-upon-Trent. Eerder, op 11
december 2014, was in het nabijgelegen Ploegsteert door voetbalicoon Michel
Platini namens de UEFA tussen het houten
kruis dat de site van een historische voetbalmatch uit de Christmas Truce-periode markeerde en de CWGC-begraafplaats Prowse
Point een voetbalmonument onthuld.
De autodidactische dichteres en beeldende kunstenares Agnita Henrica Feis
(1881-1944), de eerste echtgenote van de baanbrekende De Stijl-kunstenenaar
Theo van Doesburg, wijdde een gehele dichtbundel aan de Eerste Wereldoorlog.
Deze bundel werd in 1915 in eigen beheer op 200 exemplaren uitgebracht onder de
titel: Oorlog. Verzen in Staccato.
Uit deze bundel komt het onderstaande gedicht.
De
CWGC-site Cement House Cemetery aan de
Boezingestraat in Langmark ontstond in augustus 1917 als een
frontbegraafplaats. Ze werd hoofdzakelijk gebruikt door veldhospitalen in de
buurt en de begraafofficieren van de IVde en XVIIde Britse Divisies. Een
stevige Duitse bunker, Cement House in
feite een versterkte ruïne van een boerderij - die in de onmiddellijke
nabijheid stond en die de Britse opmars in deze sector tijdens de Derde Slag om
Ieper ernstig vertraagd had, verklaart de naamgeving van deze site. Deze bunker
is overigens behouden gebleven en bevindt zich naast de begraafplaats, op de koer
van de boerderij Boezingestraat nr. 148. In de eerste weken weren hier een
tweehonderdtal gesneuvelden van het Britse Gemenebest ter aarde besteld maar
deze begraafplaats bleef in feite permanent in dienst tot het Duitse
Lenteoffensief van 1918 toen Langemark weer in Duitse handen viel. De
oorspronkelijke begraafplaats is nog herkenbaar in plot I van deze site. Een
aantal van de gesneuvelden van de Rifle
Brigade ie in deze plot liggen vielen overigens bij de twee aanvallen op Cement House
op 14 en 16 augustus 1917
Na
de Wapenstilstand werd Cement House
Cemetery door de Imperial War Graves
Commission de voorloper van de CWGC aangeduid als een van de grotere verzamelbegraafplaatsen
in de regio. Momenteel liggen hier een 3.550 gesneuvelden waarvan 2.390 niet-geïdentificeerde.
Daarnaast
bevinden zich op deze site nog 22 graven
van Britten die tijdens WO II om het leven kwamen en 1 graf van een ongeïdentificeerde
Fransman. De stoffelijke resten van 487 andere Franse gesneuvelden werden in
1922 opgegraven en overgebracht naar de Franse militaire begraafplaats St
Charles de Potijze. Deze begraafplaats is één van CWGC-sites in het Ieperse die
nog gebruikt worden voor het bijzetten van stoffelijke resten die in de buurt
worden gevonden. Als ik mij niet vergis gebeuren de meest recente bijzettingen
hier in 2008. Maar corrigeer me gerust indien ik me vergis.
Gisteren
stond ik even stil bij het monument dat vorig jaar op de kruising van de Bruine
Broekstraat en de Zonnebekestraat in Sint Juliaan werd onthuld ter herinnering
aan het offer dat het 1e Bataljon van het Hertfordshire regiment op
31 augustus 1917 bracht bij de aanval op de hoogte van Pilkem. Ook de nieuwdienst
van BBC London besteedde op 31 augustus 2017 de nodige aandacht aan dit
dramatische verhaal. Klik op de link:
De sterk sociaal geëngageerde Nederlandse dichter
en auteur Martien Beversluis (1894-1966) maakte een opvallende ideologische
evolutie van communist totnationaal-socialist door. In 1930, toen hij voor de socialistische
omroep de VARA werkte, publiceerde hij bij Johan Mulders Uitgeverij in Gouda
de scherpe antimilitaristische en pacifistische dichtbundel Aanklacht waaruit onderstaande De oorlogsidioot afkomstig is:
DE OORLOGSIDIOOT (Shellshock)
Aan 't hooge huis, aan het trottoir,
wat afwaarts van den boulevard;
op 't zelfde plekje neergekromd,
daar, waar de zon maar zelden komt,
zit d'oorlogsidioot op wacht
en lacht, omdat men om hem lacht.
Zijn handen dwalen door de lucht,
als één die tast, wanneer hij vlucht.
Zijn oogen kijken als een kind,
dat ziet en nog geen namen vindt.
Hij grinnikt over alles wee.
De kindren om hem lachen mee.
Men wandelt langs hem als langs steen.
De wielen razen langs hem heen.
De stemmen van het leven gaan
hem al voorbij en niet meer aan.
Hem is geen vreugd meer en geen pijn.
Hij slaapt en hij moet wakker zijn.
Men ziet er naar, men hoort zijn stem.
Men kijkt verbaasd en vlucht van hem.
Hij heft den vinger en hij wijst.
Hij grijnst stompzinnig en hij krijscht.
De mist verhult hem grauw en grijs.
Hij wordt sliknat... hij is niet wijs.
II
Alleen een wrak van denken bleef
waar al het andre overdreef.
Alleen draait in zijn arme geest
de indruk nog die is geweest,
gelijk een oud versleten plaat,
die afknapt en weer zingen gaat.
Zijn vinger heft zich krank en... zie
hij hoort... hij hoort een melodie.
Hij hoort rumoer, gekreun, een schot!
Het breekt weer af, het loopt maar tot...
En dan weer gaat d'herinnering door.
Hij steekt den krommen vinger... hoor!
Daar, waar de plaat gebroken is,
valt weer het floers der duisternis.
De wind waait om, hij hoort geen lied.
De regen valt, hij merkt het niet.
De avond zakt, het licht gaat aan.
Hij weet niet dat hij is gegaan.
Hij wuift aan ieder zijn vaarwel.
Wie is hem dan tot metgezel?
Alleen het herfstblad, dat, als hij,
verslingerd werd in het getij.
En dansend, lachend in zijn dood,
hem stervend afzinkt in den schoot.
III
Dit is het levend monument
van den soldaat, die is bekend.
Dit is de grafsteen, die verschanst,
waarop de vlam van 't leven danst.
Dit zijn de bloemen die verbleeken
Dit zijn de letters die nog spreken.
In dezen afgetobden geest
klinkt nóg de angst, die is geweest.
Hier giert de jammer, die verging,
nog levend in d'herinnering.
In hem kreunt al het leed wat voor
en na hem smeekt om uitkomst... hoor!
Het maant! het eischt! het schreit! en vloekt!
het wordt geprofeteerd! geboekt!
Het ritselt in den wind alom...
Men vraagt, men bidt, men schreeuwt er om!
Ik zelf zing het U bevend voor:
Sta stil bij dezen mensch en hoor!
Maakt hierom, vorstlijke Genaden,
uw trotsch saluut en uw paraden.
Dit is het in memoriam.
Dit is het arm verdoolde lam.
O volk, dat komt uw kind begroeten
bij tomben, die verpulv'ren moeten,
knielt hier - en weent aan déze voeten.
De
laatste vier jaar zijn er, zoals te verwachten was, een aantal nieuwe lieux de mémoire ontstaan in Vlaanderens
velden. In de vandaag opgestarte rubriek Nieuw
op het Slagveld sta ik stil bij het hoe en waarom van deze
herdenkingssites. Vandaag begin ik graag met het monument voor het Hertfordshire
Memorial. Dit eenvoudige monument herdenkt de gevallen van het 1e Bataljon van
het Hertfordshire Regiment die op 31 juli 117, de eerste dag van wat later
bekend zou worden als de Derde Slag om Ieper, de Duitse stellingen bij Sint
Juliaan aanvielen. Het Bataljon dat met 620 man Pilkem Ridge aanviel, kwam ter
hoogte van de Steenbeek onder zwaar flankerend vuur van Duitse machinegeweerposities
te liggen en leed verschrikkelijke verliezen. De schaarse overlevenden die wél
de Duitse frontlijn wisten te bereiken werden geconfronteerd met metersdikke
prikkeldraadversperringen die nauwelijks waren geraakt door het voorbereidende
Britse artillerievuur. Enkel tweede luitenant Marchington wist met een handvol
mannen van de 3e compagnie tot in de Duitse stellingen door te
dringen. Toen de QSM s avonds met de rantsoenen voor de mannen op het daarvoor
afgesproken trefpunt aankwam ging hij tevergeefs op zoek naar hen. Zijn
eenheid was quasi uitgeroeid. Het oorlogsdagboek van het Bataljon sprak
boekdelen:
Casualties to Officers were:
Lt. Col. F. Page D.S.O., Captain S.H. Lowry M.C., Captain A.R. Milne, 2/Lts
Gallo, Secretan, Scott & Macintosh killed. 2/Lts Walthew, Thompson &
King missing. Lt Head & 2/Lts Hardy & Francis wounded & missing.
Captain Fisher, Captain C. Charles & 2/Lts Marchington, Edwards, Gilby
& Ritchie wounded.
Estimated
casualties to other ranks were 29 killed, 5 missing believed killed, 132
missing, 68 wounded & missing, 223 wounded & 2 died of wounds making a
total of 459 casualties to other ranks. Died of wounds; Officers 2, Ors 6.
Missing; Officers 9, ORs 120. Wounded; Officers 8, ORs 180
Slechts 130 man kwamen op 31 augustus 1917 ongeschonden uit de strijd Precies
honderd jaar later werd op 31 juli 2017 in Sint Juliaan een gedenkteken
geplaatst als een herinnering aan deze dramatische gebeurtenissen. Het monument
werd geplaatst op initiatief van het Herts
at War-project en is het enige Memorial
buiten het Verenigd Koninkrijk dat de gevallenen van dit regiment herdenkt.
Vandaag in de rubriek Zondag Frontpoëziedag net als vorige week
een gedicht uit de bundel Onder den
Hiel die Jozef Simons en Filip De Pillecyn samen in 1919 publiceerden. De
Pillecyn schreef onderstaande De nieuwe
ritmen in augustus 1917 in Oudekapelle.
De nieuwe ritmen
Een nieuwe ritme dreunt in dezen tijd.
De vuren laaien andren gloed bij nachte,
De oogst ijlt naar 't najaar met een vreemde vlijt,
En nieuwe maat klinkt in den tred der wachten.
En allen spreken met zoo wrangen mond
Alsof geen jeugd den witten kelk ooit hief
Boven het leven; alsof niemand vond
't Klare verheugen van een lok of brief.
Soms is 't zoo stil of nooit het leven was
Gerijpt tot zang en blijdschap, op de oneindigheden,
Verstard in 't spraakloos lied van boom en gras,
Geluidloos naar het eind der tijden gleden.
Maar plots dan brandt, op wildontvlamde maat
't Kanon zijn roode glorie door ons leven.
En meê op ritme van zijn passie gaat
De dronken waanzin door ons lijven beven.
Daarna blijft stilte, windloos lijk vandaag,
Dooraderd van zijn fel gejaagde glorie.
't Harte rent nachtwaarts; boven het geklaag
Van kruipende avonduren bonst zijn echo ter victorie.
ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - STILLE NACHT AAN DEN YZER
Vandaag in Zondag
Frontpoëziedag het gedragen gedicht Stille
nacht aan den Yzer van Jozef Simons (1888-1948). Hj schreef het in juni
1918 en publiceerde het in 1920 in de dichtbundel Onder den hiel die hij samen met zijn oud - strijdmakker in de
Frontbeweging Filip de Pillecyn bij Joris Lannoo liet verschijnen.
Stille
nacht aan den Yzer
In 't maanlicht zilvermat ligt
de Yzervliet
Te droomen in den nacht. Het
hooge riet
Langsheen zijn boorden bergt de
schaamle vlam
Van 't witte roosjen op zijn
ranken stam
En van de tuiltjes Sint
Johannisbloemen.
Heel ver in 't moer een puid
die kwekkerekt
Over de meerschen, even maar,
gewekt
Door vliegeniers die hoog in 't
luchtruim zoemen.
't Is al zoo zomersch teer en
vredig stil.
Langsheen de lijn, waar men
niet vechten wil
Van nacht, gaat soms een
lichtbal traag en flets
De lucht in, kijkend of er
somtemets
Aan de overkant,
verraderlijkerwijze
Niet één die heilge stilte
storen wou. Maar neen,
Niets roert er... alles slaapt...
Mijn wake is heen
OVER DE SCHREVE - AUBERS RIDGE BRITISH MILITARY CEMETERY
Het Frans-Vlaamse plaatsje Aubers zou tijdens de Grote
Oorlog een sinistere reputatie krijgen. Door haar ligging op een strategisch belangrijke
hoogtelijn zou er verwoed strijd om worden geleverd en duizenden militairen
kwamen in deze omgeving, vaak bij zinloze acties om het leven...
Ongeveer een kilometer ten zuidoosten van het
dorpscentrum, langs de weg naar Herlies ligt Aubers Ridge Cemetery. Deze
begraafplaats van het Britse Gemene best bevat gesneuvelden van zowat alle
belangrijke gevechten die tussen 1914 en 1916 in de regio hebben plaatsgevonden
van La Bassée over Neuve-Chapelle en Festubert tot Fromelles. Dit heeft alles
te maken met het feit dat dit geen oorspronkelijke frontbegraafplaats is maar
wel een verzamelbegraafplaats die pas na de oorlog werd aangelegd. Zowel de
stoffelijke resten uit verspreid liggende veldgraven als van de begraafplaatsen
Chateau du Flandre British Cemetery in Beaucamps als van Winchester Post
Military Cemetery in Laventie werden naar hier overgebracht.De laatste gesneuvelden werden hier in 1925
herbegraven. Perk I bestaat bijna uitsluitend uit Australiërs die vielen bij de
aanval op Fromelles in juli 16. Perk II bevat heel wat resten van mannen van
de 61e Divisie die bij dezelfde aanval om het leven kwamen. Naast
twee Britten en een Pool uit de Tweede Wereldoorlog worden hier 717
slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog herdacht. Meer dan helft, 442 om
precies te zijn, konden niet langer worden geïdentificeerd.
A.E. Riddy DCM, MM, een 27-jarige sergeant bij het 22e
Bataljon van het London Regiment sneuvelde op 15 oktober 1918. Zijn zerk bij
graf V D 15 vermeldt naast zijn twee hoge onderscheidingen ook het epitaaf He died for his home and country R.I.P..
Ook op deze relatief kleine begraafplaats vinden we Boy Soldiers. Drie militairen die hier
werden bijgezet waren amper zeventien jaar oud toen ze sneuvelden. Rifleman T.
Lawrence diende in het 12e Bataljon van de Rifle Brigade toen het
noodlot hem op 4 november 15 trof. Hij werd begraven in graf VIII B 5.E. Pearce uit Leeds was een rifleman in het 7e Bataljon
van het West Yorkshire Regiment (Prince of Waless Own). Hij sneuvelde op 7 mei
15 en werd begraven in graf V C 18. En tenslotte was er James Russel Thomas,
een soldaat in het 58e Bataljon Australian Infantry. Hij kwam om het
leven op 19 juli 16 en rust nu in graf IV B 9.
Op 23 november was het precies een eeuw geleden
dat de 26-jarige Jan Horsten ( links op de foto) in het Franse St. Jean Cap Ferrat
overleed.
Jan Horsten was milicien van de klas van 1912. Hij
werd gemobiliseerd op 01.08.1914 al soldaat in 2/2 van het 27e /7e
Linieregiment. Op 01.011917 muteerde hij naar de 1e compagnie 1/1
van het 17e Linieregiment. Op 27.08.1917 werd hij van het front
geëvacueerd wegens ziekte. Na een verblijf van een maand inhet hospitaal werd hij terug geschikt geacht
voor frontdienst. In 1918 werd hij overgeplaatst naar de genietroepen. Hij
bezweek aan een bloedvergiftiging in het militair hospitaal dat was ingericht
in de door de Belgische kroondomeinenter beschikking gestelde Villa
des Cédres. Jan Horsten werd op 25.11.1918 begraven op het Belgisch
militair erepark op gemeentelijke begraafplaats te St. Jean Cap Ferrat, graf
87. Later, in juni 1923 om precies te zijn, werden zijn stoffelijke resten
gerepatrieerd naar Wortel. Zijn graf is daar inmiddels verdwenen. Hij was een zoon
van aannemer Adriaan Horsten en Amelia Peeraer. Hij was vrijgezel en woonde op
het ogenblik dat hij gemobiliseerd werd bij zijn ouders op de Kleine Plaats.
Vandaag precies honderd jaar
geleden overleed in het gewezen krijgsgevangenkamp te Theessen de 31-jarige
oorlogsvrijwilliger Albert Van Gils, afkomstig uit Meersel-Dreef. Hij had als
soldaat in het 25e Linieregiment gediend. Bert Van Gils werd op 1
november 1914, in de nasleep van de IJzerslag, krijgsgevangen genomen. Hij
bracht de meeste tijd door in het Kriegsgefangenlager
Theessen. Het kamp van Theessen lag in het Jerichower Land bij Magdeburg.
(Sachsen-Anhalt). In deze omgeving lag ook het grote gevangenencomplex van
Alten Grabow waar hij aanvankelijk was geïnterneerd. Hij overleed ten gevolge
van hartproblemen in de woning van Alfred Hillig, commandant van het detachement
krijgsgevangenen in Theessen.
Hij
was een zoon van Frans Van Gils en Cornelia Maria Verschueren, en eenoudere broer van de aan de IJzer gevallen
Adriaan Van Gils. Hij was in augustus 14 bakker en woonde oorspronkelijk op
het Heieinde. Bert Van Gils was gehuwd met Pelagia Mathys of Matthijs en
verhuisde na zijn huwelijk naar Merksem.Hij was vader van twee kinderen. Het is niet duidelijk wat er met zijn
stoffelijke resten is gebeurd. De meeste Belgische militairen die in Duitsland
waren overleden, werden in 1927-1928 gerepatrieerd en herbegraven op de BMB
Leopoldsburg, maar daar is geen graf van Albert Van Gils te vinden. In 1920
woonde zijn weduwe inmiddels op de Bredabaan nr. 379 in Merksem en vroeg ze
officieel om overbrenging. Mogelijk werd hij dus herbegraven in Merksem maar
ook op zijn begraaffiche van de Dienst der Militaire Grafsteden staat de
locatie van zijn graf als onbekend
geregistreerd