Ik heb op deze blog al verschillende keren aandacht besteed aan het werk van Wilfred Owen. Vandaag breng ik zijn korte maar er beklijvende 'The Young Soldier'
It is not death Without hereafter To one in dearth Of life and its laughter,
Nor the sweet murder Dealt slow and even Unto the martyr Smiling at heaven:
It is the smile Faint as a (waning) myth, Faint, and exceeding small On a boy's murdered mouth.
In mijn blog van 22 februari stond ik al even stil bij de grote en erg interessante CWGC-begraafplaats in het Frans - Vlaamse Bailleul of Belle. Tijdens mijn laatste bezoek vond ik er het graf van Oscar Petrus Delodder. Hij was op 8 oktober 1896 in Uitkerke -nu een deelgemeente van Blankenberge - geboren in het gezin van Leopold Boddin en Marie Delodder. Kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog emigreerde Oscar Petrus Delodder naar Canada. In 1915 nam hij in Winnipeg, de hoofdstad van Manitoba dienst als vrijwilliger in het Canadese leger. Het beroep dat Delodder bij zijn rekrutering opgaf was chauffeur en bijgevolg werd hij ingedeeld als driver bij het Canadian Army Service Corps. In de herfst van 1915 belandde hij met zijn eenheid aan het front bij Ieper. Ik heb niet kunnen nagaan wat zijn precieze doodsoorzaak was, maar het staat vast dat hij op 22 december 1915 overleed en werd begraven op Bailleul Cemetery Extension in graf I D 152. In de loop der jaren heb ik de gegevens van meer dan twintig Vlamingen gevonden die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de rangen van de Canadese strijdkrachten zijn omgekomen. Oscar Petrus Delodder was één van hen...
Gisteren was het precies honderd jaar geleden dat het Imperial War Museum werd opgericht. Deze instelling voorstellen staat in kringen van Grote Oorlog-adepten gelijk aan het intrappen van een open deur. Terwijl de Eerste Wereldoorlog nog volop aan de gang was, besliste het Britse oorlogskabinet in te gaan op de vraag van Sir Alfred Mond, parlementslid en industrieel om een instelling in het leven te roepen die het aan de gang zijnde conflict wetenschappelijk onderbouwd diende te documenteren. Mond, die later een beduidende rol speelde in de commissie die Edward Lutyens aanduidde om de Cenotaph in Londen te ontwerpen, werd in 1920 de voorzitter van de beheerraad van het nieuwe museum. Hij kon rekenen op Sir William Martin Conway, M.P. als eerste directeur en majoor Charles John ffoulkes als eerste curator om dit ambitieuze project in goede banen te leiden. Hin initiatief leidde tot wat het IWM vandaag is, namelijk naar alle waarschijnlijkheid het meest interessante militaire museum ter wereld waar - en dat kan ik niet genoeg herhalen - een ware schat aan materiaal m.b.t. de Eerste Wereldoorlog in Flanders Fields onderdak heeft gekregen.... Voor de Eeuweling: Hipperdepiep... !
In het verleden heb ik op deze blog al herhaaldelijk gewezen op het werk van Daan Boens (1893-1977). Vandaag breng ik 'Trein met gewonden' uit zijn eerste naoorlogse dichtbundel 'De Verrijzenis' (1920)
Trein met
Gewonden
Ginds in de verte rolt het
vuur, en hier - hier wacht de trein,
en wagens, motor-karren
komen ronkend aangereden,
een roode kruis erop -
erin: menschen schier af van pijn.
Geloop van mannen,
streng-bevelen en wat doods-gebeden,
en bloed en bloed en bloed
is alles wat men hoort of ziet!
Gekwetsten, honderden
en duizenden, aan 't hoofd, aan 't been,
of in den buik, de borst, -
't wordt alles vluchtig opgeladen
en voort - verdwijnt de
trein met wreed gekreun en flauw geween
van menschen, die nu
sterven, en daareven forsig traden
langsheen hun loopgraaf, in
de ballen, in het vuur - te niet.
Zoo gaat de trein, met 't
schoone, roode kruis er op,
en koel vermoorde menschen,
die zelfs geen verdriet
of hoop meer hebben, wijl
het bloed standvastig, drop bij drop,
hen uit de wonden druipt,
en niets dan bloed men ziet,
en niets dan bloed men
ruikt, en ginder ver 't
kanon zijn bommen stuikt,
Op 5 januari 1917 overleed in Houtem
luitenant-generaal Felix Maximiliaan Wielemans, de stafchef van het Belgisch
leger. Een aantal Vlaamsgezinde initiatieven aan het IJzerfront zoals De Belgische Standaard als het S.K.V.H.
konden op de sympathie van deze Gentenaar rekenen, wat zeker niet kon beweerd
worden van zijn opvolger, de Waalse luitenant-generaal Louis Ruquoy. Hij stond
bekend als een erg invloedrijke adviseur van de koning en een uitgesproken
francofiel aan wie de uitspraak was toegeschreven: Celui qui fait à ce mouvement linguistique, je le briserai. Hij
voegde vrijwel meteen de daad bij het woord door op 11 februari met een legerdagorder
alle verenigingen binnen het leger te verbieden. Dit verbod, waarbij
overduidelijk de studiekringen werden geviseerd, zou leiden naar een escalatie
van de communautaire spanningen aan het front want ze werkte ontegensprekelijk
de radicalisering in de hand. Een aantal studiekringen en bonden - vooral in de
IVe Legerdivisie - weigerden zich bij dit formele verbod neer te
leggen en besloten verder clandestien, achter gesloten deuren te blijven
vergaderen.
In Izenberge vond op 1 maart 1917 in het grootste
geheim een vergadering plaats waar enkele tientallen afgevaardigden van
verschillende divisies onder het voorzitterschap van Adiel Debeuckelaere beraadslaagden
over hoe het, na Rucquoys formele verbod op organisaties aan het front, verder
moest. Deze samenkomst mag men gerust als de start van de Frontbeweging
beschouwen. Er werd beslist ondergronds te gaan met de Vlaamsgezinde werking. Deze
keuze voor de clandestiniteit hield een aantal gevaren in waar de politiek
onervaren leiding in de loop van de volgende jaren mee zou worden
geconfronteerd: ontsporingen van onvoldoende omkaderde militanten, pogingen tot
accapareren van de beweging voor andere doeleinden, een gebrek aan politiek
inzicht én overmoed van de jeugdige leidende figuren en een toenemende, soms
ondoordachte radicalisering als gevolg van de pogingen om het ongeduld van de
militanten te kanaliseren
Eén van de minst bekende Belgische militaire ereperken uit de Eerste Wereldoorlog is terug te vinden op de begraafplaats van het Oostvlaamse Zomergem. Oorspronkelijk lagen er in deze gemeente in het Meetjesland bijna tweehonderd gesneuvelde Belgische militairen begraven maar nu resteren er nog honderd en acht, waaroner elf die niet konden geïdentificeerd worden. Dertien van deze gesneuvelden kwamen om in 1914, de rest sneuvelde tijdens de laatste fase van het bevrijdingsoffensief. Tussen 20 oktober en 2 november 1918 werd er zwaar gevochten aan het Schipdonkkanaal - het afleidingskanaal van de Leie - waar de Duitsers hun Hermann-Stellung betrokken en waarbij vooral Ronsele en Zomergem werden getroffen. Het merendeel van de militairen die vandaag de dag in Zomergem liggen kwamen om in deze periode. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam dit gebied overigens opnieuw in de vuurlijn terecht en verschillende van de militaire standaardzerken op deze site dragen nog de sporen van granaatscherven en kogelinslagen, de stille getuigen van de strijd in mei 1940....
Harry Lucas, een soldaat in het 7e Bataljon van het King's Shropshire Light Infantry regiment werd op 3 januari 1916 gedood in een loopgracht bij St. Elooi ten zuiden van Ieper. Hij was een zoon van Charles Lucas en Charlotte Barnett en woonde op het ogenblik dat hij in dienst ging bij zijn moeder in Church Strefton. Hij was net 17 jaar oud geworden toen hij sneuvelde. Zijn Bataljon betrok die dag de loopgrachten Ub23 tot U 28 in deze, als behoorlijk gevaarlijk bekend staande sector. Scherpschutters van zijn eenheid hadden zich die dag onledig gehouden met het afknallen van Duitsers en blijkbaar met succes, want uit de gevechtsverslagen bleek dat 1 Duitse officier en 3 manschappen waren neergeschoten. Deze activiteit lokte natuurlijk tegenvuur uit van de overkant en nog voor de avond waren twee officieren van het King's Shropshire Light Infantry regiment gewond en vijf manschappen, waaronder Harry Lucas, gedood door Duitse scherpschutters. Harry Lucas had zich in het begin van september '14 als vrijwilliger aangemeld voor de militaire dienst. Op 28 september 1915 vertrok hij met een troepenschip naar Le Havre en kwam hij, een paar dagen later aan het front terecht. Toeval of niet maar de vier andere mannen uit zijn eenheid die op 3 januari '16 samen met hem werden gedood waren met hetzelfde transport aan het front beland. Ze werden alle vijf op Dickebusch New Military Cemetery begraven. Harry Lucas in graf C 30, de 21-jarige Walter Widdop in C 9, de 19-jarige sergeant Ralp Watkins in C 24, de 24-jarige Josep Ainsley in C 27 en de 21-jarige sergeant Parcy Hubert Hyde in D 23.
Heute ist ein Sonnentag;
Morgen lastet grauer Schatten,
Und die Träume, die wir gestern hatten,
Endet leicht, wie leicht ein Schlag.
Aus dem knospengrünen Strauch
Geht ein wundersames Lied
Wie ein süßes Künden;
Tief im Herzensgrunde auch
Ist von neuem aufgeblüht
Trost und Überwinden.
Aber drüben, blutig rot,
Steigt es hinter schwarzer Wand
Auf wie hartes Höhnen;
Naht der Frühling ? Naht der Tod? Zieht durchs weite, wunde Land
Bald ein Liebestönen?
Heute ist ein Sonnentag;
Morgen lastet grauer Schatten,
Und die Träume, die wir gestern hatten,
Endet leicht, wie leicht ein Schlag.
Im Feld, Februar 1916 | Gottfried Buchmann
[Veröffentlicht in der Zeitschrift Hessenland, 30. Jahrgang, Nr. 3, Erster
Februar-Heft 1916, S. 45]
Ik weet nauwelijks iets over de dichter van deze week. Gottfried Buchmann was luitenant en compagnieführer en heeft deelgenomen aan de 'Flandernslacht' in 1917. Hij publiceerde tijdens de oorlog een tiental gedichten in het tijdschrift 'Hessenland' waarvan het bovenstaande 'Im Graben' een van de beste was.
OVER DE SCHREVE - CIMETIERIE TCHECOSLOVAQUE LA TARGETTE
Het is onwaarschijnlijk op hoeveel kleine en grote vergeten verhalen uit de Grote Oorlog je botst tijdens een rondrit door Frans-Vlaanderen. Neem nu bijvoorbeeld het verhaal van het Tsjecho-slovaakse militaire ereperk aan de Route Departementale nr. 937 in La Targette, tussen Souchez en Neuville Saint Vaast. De Tsjechen en Slovaken maakten in 1914 deel uit van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie en heel wat politieke bannelingen die in Frankrijk verbleven zagen in het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een kans om zich los te weken van het Oostenrijke juk. Eind augustus '14 hadden ze al een compagnie van 300 vrijwilligers samengesteld die werd opgenomen in het 2ième Régiment de Marche van het Franse Vreemdelingenlegioen. Deze oorlogsvrijwilligers werden in mei '15 bij La Targette ingezet en leden er 80 % verliezen... Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze plaats in 1925 werd uitgekozen als locatie voor een Tsjecho-slovaaks gedenkteken. Toen Frankrijk zich net als de andere geallieerde landen in 1917 achter de Tsjecho-slovaakse onafhankelijkheidsstrijd schaarde, creëerde men zelfs een volwaardige Brigade oorlogsvrijwilligers. Een kleine 9.600 Tsjecho-slovaken zouden tijdens de Eerste Wereldoorlog dienst doen in het Franse leger. 630 van hen sneuvelden. Zeventig van deze oorlogsvrijwilligers - die opvallend vaak onder een alias dienst hadden genomen - kregen bij La Targette een laatste rustplaats, maar op deze site liggen ook 136 oorlogsvrijwilligers begraven die tijdens de Tweede Wereldoorlog om het leven kwamen. Niet alle zeventig graven uit WO I bevatten echter stoffelijke resten want symbolisch worden hier ook 23 vrijwilligers herdacht die bij de aanval op 9 mei '15 in deze omgeving vermist raakten.. Aan de overzijde van deze site staat een gedenkteken voor de Poolse oorlogsvrijwilligers die in '14-'18 in het Franse leger dienden, maar daarover leest u later meer op deze blog.
Het leven van familieleden van schrijvers loopt niet altijd over rozen... Ik leg momenteel de laatste hand aan een boek over de inzet van de 16e (Ierse) Divisie in Vlaanderens velden. De laatste drie dagen ben ik onder meer op zoek gegaan naar de sporen die deze fascinerende eenheid achter liet bij de eerste inzet in de omgeving van het Frans-Vlaamse Loos en bij Hulluch. Ondanks de ijzige temperaturen, een onbarmhartige, al even ijzige stuifregen, snijdende wind én het vaak naar krankzinnigheid afglijdende rijgedrag van Franse chauffeurs wisten m'n metgezellen toch nog een glimlach tevoorschijn te toveren. Slechts één woord: respect !
De laatste drie dagen heb ik samen mijn charmante echtgenote en al even charmante oudste dochter uitgebreid de WOI - sites tussen Armentières en Arras bezocht. Op de grote GWGC-site in Bailleul of het Frans-Vlaamse Belle vond ik in de stromende regen deze afwijkende grafzerk voor de 23-jarige John Charles Reginald Rose, een luitenant bij het 2e Bataljon Argyll and Sutherland Highlanders. Als zoon van luitenant-kolonel J. Rose en Emily Macdonald was hij voorbestemd voor een militaire carrière die in 1911 begon toen hij een aanstelling kreeg als tweede luitenant in dit Highlanders-regiment. In 1914 vocht hij in de rangen van de British Expeditionary Force (B.E.F.) mee bij Mons, Le Cateau en de Marne. In de nacht van 8 op 9 november 1914 werd hij in Ploegsteert 'per ongeluk' door een Britse kogel in het hoofd getroffen. Hij overleed kort nadien ter plaatse. Het is echter onduidelijk wat er daarna met zijn stoffelijke resten is gebeurd, want het is helemaal niet zeker of hij ook effectief in Belle werd begraven. Zijn ouders vroegen aan de IWGC - de voorloper van de CWGC - de toelating om een afwijkende zerk te mogen plaatsen, wat eerder uitzonderlijk werd toegestaan. Deze zerk lijkt op een CWGC-standaardzerk maar is beduiden breder en heeft een veel uitgebreider tekstgedeelte dan de Britse standaardzerken. Als luitenant Rose effectief alleen maar herdacht wordt op deze site, blijft het in ieder geval een raadsel waarom zijn naam niet op één van de Memorials to the Missing in het Ieperse voorkomt...
Vandaag in de rubriek 'Zondag Frontpoëziedag' wellicht het bekendste liefdesgedicht van de Grote Oorlog. De Engelse oorlogsvrijwilliger Roland Aubrey Leighton (1895-1915) schreef in april 1915 'Villanelle' voor zijn verloofde Vera Brittain (zie mijn blog van gisteren) toen hij werd getroffen door het beeld van bloeiende violetjes in het verwoeste Bos van Ploegsteert. Leighton werd bij een inspectie van de loopgrachten bij Hébuterne door een scherpschutter in de buik geschoten en bezweek op 23 december '15 aan zijn verwondingen in een veldhospîtaal in Louvencourt.
Villanelle, manuscript, R. A. Leighton
Violets from Plug Street Wood, Sweet, I send you oversea. (It is strange they should be blue, Blue, when his soaked blood was red, For they grew around his head: It is strange they should be blue.)
Think what they have meant to me - Life and hope and Love and You (and you did not see them grow Where his mangled body lay Hiding horrors from the day; Sweetest, it was better so.)
Violets from oversea, To your dear, far, forgetting land These I send in memory Knowing you will understand
Vanavond zendt BBC 'Testament of Youth' uit. Deze film uit 2014 van James Kent met de Zweedse Alicia Vikander in de hoofdrol is de derde verfilming op rij van het eerste deel van de memoires van Vera Brittain ((1893-1970) die bij hun verschijnen in 1933 voor behoorlijk wat ophef zorgden. Het illustreerde hoe de Engelse generatie van 'Jeunesse dorée' in de Grote Oorlog ten onder ging. Brittain engageerde zich vrijwillig als frontverpleegster en zowel haar broer Edward als haar verloofde Roland Leighton sneuvelden. Leighton die onder meer bij Ieper had gevochten, bleef beroemd door zijn ontroerende gedicht 'Violets from Plugstreet Wood' dat hij voor Vera had geschreven. Een beklijvend portret van hoe idealisme en romantiek ongenadig sneuvelden in de oorlog die alle oorlogen moest beëindigen...
Wil u zien hoe de laatste illusies van een generatie werden kapotgeschoten ? BBC 2 om 22.00 u.
De laatste maanden besteed ik op deze blog in de rubriek 'They shall grow not old' heel wat aandacht aan de minderjarige militairen die met misdadig medeweten van de Britse regering de dood werden ingestuurd. Volgende documentaire van Channel Four uit 2004 geeft een verbijsterend beeld over dit veel te lang verzwegen drama. Sterk aangeraden:
Het volgende anonieme gedicht vond ik toen ik in het onlangs verschenen en erg interessante boek 'Menin Gate North: In Memory and in Mourning' (Pen & Sword) van Paul Chapman aan het bladeren was.
'What are you guarding, Man-at-Arms ? / Why do you watch and wait ?" / "I guard the graves", said the Man-at-Arms / "I guard the graves by Flanders Farms / Where the dead will rise at my call tot arms / And march to the Menin Gate" /
"When do they march then, Man-at-Arms ? Cold is the hour and late "/ "They march tonight', said the Man-at-Arms / "With the moon on the Menin Gate' / They march when the midnight bids them to go / With their rifles slung and their pipes aglow / Along the roads - the roads they know / The roads to the Menin Gate. /
"What are the singing, Man-at-Arms ? / As they march tot the Mening Gate ?" / " The marching songs", said the Man-at-Arms / "That let them laugh at Fate, / No more will the night be cold for them / For the last tattoo has rolled for them / And their souls will sing as old, for them / As they marcht to the Menin Gate."
Op 27 april 1915 had op de Ieperse stadswallen bij de Menenpoort een monument ter ere van de Gurkha's moeten onthuld worden, maar de aardbeving die twee dagen eerder Nepal trof stak daar een stokje voor. Op 16 juli 2015 werd het beeldje door de Nepalese ambassadeur Rammani Pokhamel onthuld. Het is een brons naar een ontwerp van de Nepalese beeldhouwer Pancharatna Dangol die werd gemonteerd op een hardstenen sokkel. Dit bescheiden gedenkteken brengt hulde aan de inzet van de Gurkha's in de sector Ieper tijdens de Grote Oorlog. Vooral tijdens de zgn. 'Tweede slag om Ieper', bij de gevechten op 27 april '15 op en rond Pilkem Ridge hadden de 1e en 4e Bataljons Gurkha Rifles zich bijzonder onderscheiden door hun inzet, moed en opoffering.
Opnieuw even uw aandacht voor een veel te jong leven dat verloren ging in de Grote Oorlog. John 'Jack' Machin was net 17 jaar geworden toen hij op 13 september 1915 sneuvelde in de omgeving van Ploegsteert Wood. Deze knaap uit Windsor Road in Willesden / London diende als rifleman in het 7e Bataljon van het Rifle Corps. Hij ligt nu begraven op Rifle House Military Cemetery in het bos van Ploegsteert in graf II A 2. Let ook even op zijn epitaaf 'A Better Country that is an Heavenly'....
Op 12 januari was het precies honderd jaar geleden dat de zoveelste militair uit de Noorderkempen het leven liet aan het IJzerfront. Jozef Karel Backx was in 1893 in Merksplas-Kolonie geboren in het gezin van Louis Backx en Anna Catharina Clymans. Vader Backx was er bewaker / opzichter in de Rijksweldadigheidskolonie. Jozef kende wellicht een onbekommerde jeugd in de bosrijke omgeving van de Kolonie, die met haar eigen schooltje en buurtleven in feite een wereld op zich was in de Kempen van kort na de eeuwwisseling. Hij behoorde tot de militieklas van 1912 en had zich datzelfde jaar als beroepsvrijwilliger geëngageerd in het 9e Linieregiment. Met deze eenheid diende hij in de eerste oorlogsmaanden. Op ouderjaarsdag 1914 werd hij naar een militair hospitaal in Noord-Frankrijk geëvacueerd maar het is niet duidelijk of dit omwille van een verwonding, dan wel ziekte was. Hij bleef in ieder geval tot begin mei '15 gehospitaliseerd. Na een tijdlang in het depot van het 9e Linie te hebben verbleven muteerde hij in 1916 naar het 5e Linieregiment om uiteindelijk als korporaal in de 7e compagnie van het 15e Linieregiment te gaan dienen. Op 12 januari '17 werd hij dodelijk getroffen in een verbindingsloopgracht bij Noordschote. Hij werd oorspronkelijk begraven op de kleine militaire begraafplaats Molenhoek in Reninge. Na de ruiming van deze site werd Jozef Backx in 1968 herbegraven op de BMB Westvleteren in graf 879 bis.
Vandaag het gedicht 'Gefangen' van de hand de Duitse Hauptmann Ernst du Vinage (1890-1960). Hij was een ervaringsdeskundige want hij werd in 1917, tijdens de Derde Slag om Ieper door de Britten krijgsgevangen gemaakt. In 1935 verscheen zijn bundel 'Kameraden - Neue Gedichte aus dem Weltkrieg', maar hij hield zich het liefst bezig met vertalingen van Shakespeare's sonetten.
'Wir schreiten durch die tote Stadt / In Feindesland, zu Tode matt / Vom Kampf in Schlamm und Regen / Da plötzlich raucht es um den Berg / Und siehlt in morsches Mauerwerk / Deutsche Granaten fegen.
Zehn Stunden schwiegen Mann und Rohr /Jetzt brüllt ein wilde Rachechor / Ein prächtig Lenzgewitter / Wir starren ostw¨rts unverwandt / Und manche lehmgebräunte Hand / Ergreift die heissen Splinter /
Sie stammen aus der Heimat her / Dorthin ist keine Wiederkerhr / Die Wehr is uns entwunden / Wir tappen weiter Fuss bei Fuss / O träfe und der Todesgruus / Wir hätten heimgefunden.'
In onze rubriek 'Verdwenen Duitse begraafplaatsen' vandaag twee foto's van de militaire begraafplaats in Leffinge, nu een deelgemeente van Middelkerke. Deze begraafplaats aan de Dorpsstraat werd begin 1915 opgestart door het Marinekorps Flandern. Ze bleef heel de oorlog in gebruik. In 1957-'58, toen tientallen Duitse begraafplaatsen in de Westhoek werden geruim, werden alle Duitse gesneuvelden in Leffinge ontgraven en overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats van Vladslo. Op de eerste foto ziet u mannen van de Marine-Nahkampfgruppe Mariakerke op de begraafplaats. De tweede foto toont het Duitse Mausoleum op deze site. Dit bouwwerk uit 1915, naar een ontwerp van ene hauptmann Lowenstein, is vandaag de dag het enige wat hier nog herinnert aan deze begraafplaats. Dit mooie stukje funerair erfgoed werd in 2002 als monument beschermd.