Aan de Zonnebeekseweg in Ieper ligt de Franse militaire begraafplaats van St. Charles de Potyze als een tastbare herinnering aan de naar schatting 50.000 Franse militairen die tijdens de Eerste Wereldoorlog het leven lieten in Vlaanderens velden. Deze begraafplaats ontstond in de late herfst van 1914, toen Franse troepen het nabijgelegen - en nu verdwenen - schooltje dat verbonden was aan het Ieperse St. Jozefsinstituut als medische hulppost begonnen te gebruiken. Deze symmetrisch aangelegde site wordt achteraan gedomineerd door een op een verhoog gemonteerde obelisk die een aantal Franse eenheden herdenkt die tijdens 'la Grande Guerre' in Vlaanderen werden ingezet. Naast dit monument bevindt zich een massagraf. Op deze plek achteraan de begraafplaats worden overigens tot op de dag van vandaag nog de stoffelijke resten van Franse militairen bijgezet die bv. bij graafwerken of archeologische prospectie in de regio worden gevonden. Volgens de meest recente gegevens zouden hier op dit ogenblik 4209 gesneuvelde Fransen begraven liggen, waarvan er 762 als onbekenden werden begraven. In het massagraf zouden momenteel 616 niet geïdentificeerde Franse gesneuvelden begraven liggen, of 7 meer dan vermeldt worden op de gedenkplaten... De aanwezigheid van zoveel onbekenden heeft veel te maken met het feit dat deze begraafplaats, die vrijwel heel de oorlog in gebruik is geweest, herhaaldelijk het doelwit was van artilleriebeschietingen, waardoor veel graven beschadigd werden of verdwenen zijn. Vanaf 1919 fungeerde deze site ook als verzamelbegraafplaats als gevolg van de ruimingen van kleinere sites en van veldgraven. Links van de toegang tot deze begraafplaats bevindt zich een opvallende 'calvaire' die veel gelijkenissen vertoont met de klassieke Bretoense calvariebergen. Dit is geen toeval want dit gedenkkruis is van de hand van de bekende Bretoense beeldhouwer Jean Fréour (1919-2010), één van de prominentste leden van de Keltisch geïnspireerde Bretoense multidisciplinaire kunstbeweging 'Seiz Breur'. Deze artistieke beweging heeft een belangrijke rol gespeeld in het Bretoense identitaire reveil tijdens het interbellum.
Vandaag, dag op dag precies 100 jaar geleden werd achter de watermolen van Hoogstraten, de 31-jarige brievensmokkelaar Jan Jozef Van Hemeldonck doodgeschoten door een alerte Duitse soldaat van de grensbewakingstroepen. Fel bloedend werd 'Jan Stoffels' zoals hij in de volksmond genoemd werd, met een opgevorderde kruiwagen naar het Gasthuis van Hoogstraten gevoerd, waar de inderhaast toegesnelde Dr. Stryckers enkel nog zijn overlijden kon vaststellen. Jan Van Hemeldonck was een zoon van Christophorus Van Hemeldonck en Adriana Mertens en was op 27 oktober 1883 in Wortel geboren. Op het ogenblik van zijn overlijden woonde hij in Rijkevorsel, waar hij later ook werd herbegraven. In 1919 werd hem bij K.B. postuum het Kruis van Ridder in de Orde van Leopold I mét gouden streep toegekend als ' erkenning van de diensten tijdens de bezetting aan 't land bewezen, alsmede de toewijding waarvan hij tijdens de oorlog blijk gaf. Hij is ten gevolge van aan de grens opgelopen verwondingen gestorven'. Zo specifieerde het Staatsblad op 18.07.1919. Jan Van Hemeldonck was één van de minstens 29 dodelijke slachtoffers die tijdens de Eerste Wereldoorlog vielen aan de grens van Hoogstraten met Nederland. Of hoe de oorlog op bijna 200 km. van het front ook bloederig kon zijn... Een té lang vergeten donkere bladzijde uit het Boek van de Grote Oorlog....
In 2012 verscheen het boek 'Heldengräber - Aus meinem Soldaten- und Kriegsleben im 1 Weltkrieg', een bewerkte uitgave van de oorlogsdagboeken van Gottfried Rinker (1891-1974). Rinker werd op 3 augustus '14 gemobiliseerd en trok met het Infanterieregiment nr. 120 Noord Frankrijk binnen. Hij werd vrij vlug bevorderd tot luitenant en onderscheidde zich in de Argonnen en bij Ieper, waar hij in 1916 streed bij de 'Doppelhöhe 60'. Eind oktober '16 vertrok hij als compagniecommandant met het IR nr. 122 naar het Oostfront waar hij de rest van de oorlog doorbracht. Rinker hield niet alleen een behoorlijk interessant dagboek bij; maar schreef ook af en toe gedichten. Vandaag wil ik u zeker het slot niet onthouden van zijn satirische 'DieOrdensverteilung' waarin hij als ervaren frontofficier de draak stak met de 'Etappeschweinen', officieren die nooit in de eerste lijn te zien waren, maar die wél vooraan stonden bij het uitdelen van de medailles...
Wenn ich mal später so Einen sehe, mit leerem Knopfloch in meiner Nähe, dann ist die Wahrscheinlichkeit sicher vorhanden, der hat immer nahe am Feinde gestanden. Doch wenn mir mal dann einer käme, bei dem es die halbe Brust einnähme, dann denk ich: der hat es gut gekonnt, der war doch sicher hinter der Front. Treff ich aber einen, der hat wie toll, die ganze Brust und den Bauch noch voll, dann ist es mir ganz sonnenklar, dass er im Kriege weit hinten war.
Moral: Vorne kommt der Kugelregen, hinten aber der Ordenssegen!
Zijn achterkleinzoon heeft een erg lezenwaardige webstek over zijn overgrootvader in elkaar gestoken, waar u ook alle info m.b.t. de uitgave van zijn oorlogsdagboeken terug kan vinden:
In 2008 was het schilderachtige polderdorpje Stuivekenskerke één van de drie Westvlaamse finalisten voor de wedstrijd 'Het mooiste dorp van Vlaanderen'. Een eeuw geleden was deze plaats héél wat minder pittoresk. Deze twee Duitse foto's werden wellicht 100 jaar geleden, in het kille voorjaar van 1915 gemaakt. Stuivekenskerke was toen al enkele maanden in Duitse handen want op 23 oktober 1914 hadden de Belgische troepen, na enkele dagen van zware afweergevechten, het dorp ontruimd. Door het onder water zetten van de IJzervlakte kwam het als het ware in het niemandsland te liggen en werd het ook gescheiden van Oud-Stuivekenskerke, dat door de Belgische troepen zou uitgebouwd worden tot de defensieve observatiestelling 'Grande Garde Sud'. De Duitsers bouwden op hun beurt de dorpskern van Stuivekenskerke uit tot een al even geducht bolwerk met loopgrachten en vuurstellingen, ondersteund door voorposten die geïnstalleerd werden in de kloosterhoeve 'Viconia' en een paar hogergelegen boerderijen die als kleine eilandjes in het wassende water lagen en die heel wat verliezen aan Belgische zijde zouden maken. Bijna vier jaar lang zou hier een dodelijk kat- en muisspel worden gespeeld, want de laatste Duitse troepen verlieten pas op 16 oktober '18 het totaal aan gort geschoten dorp....
Jozef Casimir Leysen (° 28.12.1893 Meerhout) was tot midden 1912, samen met zijn vader molenaar in zijn geboortedorp. In augustus '12 tekende hij een contract als beroepsvrijwilliger in het leger, waar hij in de rangen van het 8e Linieregiment belandde. Het was met dit regiment dat hij in 1914 als korporaal deelnam aan de verdediging van Namen en de IJzerslag. Eind december '16 werd hij - bij de hervorming van het veldleger - met zijn bataljon overgeheveld naar het 18e Linieregiment. Op 20 oktober '18 werd hij tijdens de laatste fase van het Eindoffensief zwaar gewond door granaatscherven en meteen naar het militair hospitaal 'l Océan in De Panne geëvacueerd waar zijn geïnfecteerde linkerbeen tot op de dij werd geamputeerd. Hij bezweek de volgende dag om 04.00 u. aan koudvuur. Eerste sergeant-majoor Jozef Leysen werd begraven op de BMB Duinenhoek in De Panne in graf A- 218. Kort na de oorlog werd op zijn graf een heldenhuldezerk geplaatst, waarvoor het geld was ingezameld onder de mannen van zijn compagnie. Wellicht hebben ook een aantal van zijn dorpsgenoten meebetaald, want in februari '19 werd het ingezamelde geld door zijn dorpsgenoot, oud-brancardier pater van Clé, overhandigd aan Dr. J. Verduyn van Heldenhulde. De heldenhuldezerk van deze Kempische onderofficier werd in 1925 in De Panne verwijderd door de Dienst der Militaire Grafsteden en vervangen door een Belgische militaire standaardzerk. Bij K.B. van 18 augustus '18 was aan Jozef Leysen het Oorlogskruis verleend omwille van zijn lange verblijf aan het front en zijn getoonde moed op het slagveld.
Het laatste deel van deze interessante Oostenrijkse documentaire over een van de meest controversiële maar ook belangrijkste schrijvers uit de Grote Oorlog.
Vanaf vandaag start ik op deze blog een rubriekje 'Jüngeriana' waarin u geregeld materiaal zal kunnen terugvinden m.b.t. Ernst Jünger (1895-1998) en zijn broer Friedrich Georg (1898-1977) oftewel Fritz tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ik begin met het eerste deel van de reportage 'Neunzig Verweht', een documentaire die in 1985 werd gedraaid voor het tweede kanaal van de Oostenrijkse publieke omroep ÖRF ter gelegenheid van Jüngers 90e verjaardag. Hierin staat hij onder meer stil bij zijn dagboeken 'als vijfde wiel aan de wagen' en bij het belang van literatuur in zijn frontervaringen. Interessant is ook zijn getuigenis over zijn kortstondig engagement in het Franse Vreemdelingenlegioen in 1913. Ik wens u veel kijkplezier met deze unieke getuigenis van de laatste overlevende drager van de hoogste Pruisische dapperheidsonderscheiding 'Pour le Mérite'...
Vandaag graag even uw aandacht voor opnieuw een Duitse fotokaart uit mijn verzameling. Ditmaal van de Tuyttens Molen die op Terrest - beneden in Zarren stond. Deze stenen stellingmolen werd in 1842 gebouwd aan de voet van de Terrestheuvel en was zowel een korenmolen als olieslagmolen. Vanaf 1906 tot aan de eerste gevechten in 1914 werd deze molen uitgebaat door de weduwe van Edmond Tuyten en haar kinderen. Bij de felle strijd rond Zarren op 16 en 17 oktober '14 kreeg de molen verschillende artillerievoltreffers te incasseren en brandde de bijbehorende schuur tot op de grond af. De molenaarsfamilie vluchtte naar Frankrijk en de site werd in beslag genomen door de Duitsers die er troepen inkwartierden. Op deze foto, die wellicht uit het najaar van 1915 dateert is duidelijk de door de granaten veroorzaakte schade te zien Tijdens de voorbereidende beschietingen voor de Derde Slag bij Ieper werden de molentromp en het molenaarshuis opnieuw verschillende keren geraakt door de Britse artillerie en brandde de molen volledig uit. Als gevolg van de beschietingen tijdens het geallieerde eindoffensief takelde hij nog verder af tot een 'schilderachtige' molenruïne, die zo fotogeniek was dat koningin Elisabeth op 8 oktober '18 er een kiekje van kwam maken.... In 1922 werd wat er restte van dit gebouw op vraag van de familie met de grond gelijk gemaakt...
Een eeuw geleden in maart 1915 verscheen in het bannelingenblad 'De Vlaamsche Stem' onderstaand gedicht van de in Java geboren, kleurrijke dichter August Heyting (1879-1949). Hij was voor het uitbreken van de Grote Oorlog student aan de Koninklijke Militaire Academie van Breda geweest, maar had omwille van gezondheidsproblemen de militaire dienst verlaten. Hij had zich dan maar, met wisselend succes, op de journalistiek en de literatuur gestort. Alhoewel de gezaghebbende essayist Wim Zaal hem ooit omschreef als '....begiftigd met meer zelfoverschatting dan talent', kan ik zijn 'Dood van Yperen' best smaken:
'De dood van Yperen danst / een harlekienade. / Wat begeleidt zijn klapperbeen ? / De kanonnade.
'De dood van Yperen fluit / valsch om te sterven. / Wie pijpen mee ? Wie gillen schril ? / Kogels en scherven.
De dood van Yperen zuipt / naar dolle wenschen / morsend z'n wijn. Wat is z'n dronk ? / Bloed, bloed van menschen.
De dood van Yperen springt, / met zotte schreeuwen / door gruis en puin. Wat is z'n buit ? / Het schoon van eeuwen !'
Bij sommige van onze meer bijgelovige medeburgers staat vrijdag de dertiende bekend als een ongeluksdag. Of dit ook inderdaad zo is, laat ik in het midden, maar ik kan het toch niet nalaten om precies vandaag op deze blog een verhaal te brengen over een vrijdag de dertiende die alle schijn had van een rampzalige dag. Vrijdag 13 december 1916 staat in Zuid-Tirol bekend als 'Witte Vrijdag'. Wat velen in Vlaanderen niet weten, is dat ver van de IJzervlakte of de heuvelruggetjes rond Ieper, in de Alpen op duizenden meters hoogte een even ongenadige strijd werd uitgevochten in de sneeuw en het eeuwige ijs. Al maandenlang waren er de Italiaanse Alpinieri en de Oostenrijkse Kaiserjäger en Kaiserschützen verwikkeld in moordende gevechten om het bezit van de strategische bergpassen. Toen het op 8 november 1916 verschrikkelijk zwaar begon te sneeuwen, duurde het niet lang voor deze gevechten stagneerden. De extreme weersomstandigheden maakten een - voorlopig - einde aan de strijd. Dit betekende echter niet alle levensgevaar geweken was, want de winter voegde een nieuwe dodelijke factor toe aan het keiharde bestaan op het Alpenfront: de 'Witte Dood' of het lawinegevaar. Vanaf de eerste sneeuwstorm tot 11 november verloor de Oostenrijke Heeresgruppe Erzherzog Eugen 123 doden, 51 vermisten en 194 gewonden door lawines. De Italiaanse verliezen in die periode waren wellicht evenredig. Tussen 17 en 22 november '16 werden aan het Alpenfront nog eens 84 doden en 186 gewonden geregistreerd, terwijl 7 militairen gedood en 8 gewond werden door blikseminslagen.. Maar dit was slechts het begin van de ellende. Tussen 5 en 14 december telden de Oostenrijkse bergtroepen niet minder dan 795 doden, 505 vermisten en 625 gewonden als gevolg van al dan niet uitgelokte lawines... De zwartste dag was zonder enige twijfel vrijdag 13 december toen een gigantische lawine de barakken van reservekamp Gran Poz, ten westen van de Fedaiapas, op de flanken van de Marmolata-hoogte wegvaagde. De gevolgen waren desastreus: 87 dode Kaiserschützen, 140 vermisten - die later, in zover ze konden geborgen worden, allemaal bleken omgekomen te zijn - en 160 gewonden. Slechts een kleine 200 van hun kameraden - die u op de foto bezig ziet bij bergingswerken - overleefden zonder kleurscheuren deze ramp die de hoogste dodentol ooit van een enkele lawine in de Alpen veroorzaakte. Sommige historici gaan ervan uit dat er in de barre en ijzige oorlogswinter van 1916-1917 ongeveer 10.000 militairen zouden zijn omgekomen door 'De Witte Dood'. Een bijna vergeten zwarte bladzijde uit het bloedige boek van de Grote Oorlog....
Deze foto werd in de zomer van afgelopen jaar - mogelijk op zijn sterfdag 100 jaar geleden - bij het graf gezet van Franz Brinkmayer, dragonder in 4e eskadron van het het 2e Grossherzoglich Mecklenburgische Dragoner Regiment nr. 18. Momenteel ligt hij begraven op de enorme Duitse militaire begraafplaats in Lommel in blok 31, graf nr. 382, maar deze cavalerist sneuvelde op 12 augustus 1914 bij de stormloop van zijn eenheid op de Belgische lijnen bij Halen. De 26-jarige Brinkmeyer was op 2 augustus '14 gemobiliseerd en had meteen zijn garnizoen in de kazerne van Parchim in Mecklenburg-Vorpommern vervoegd. Zijn regiment, onder aanvoering van oberst von der Schulenburg, werd organiek ingedeeld in de Meckelburgse 17e Kavallerie-Brigade, die op zijn beurt deel uitmaakte van 4e Kavallerie-Division. Het eskadron van Brinkmayer, was op die bewuste 12e augustus een onderdeel van de voorhoede van de 4e Kavallerie-Division en was kort na 04.00 u. opgebroken en in de richting van Stevoort gegaloppeerd, waar ze kort na 07.00 u. waren aangekomen. Nog geen uur later braken de eerste gevechten uit rond Halen. Omstreeks 10.30 u. trokken de Belgische verdedigers zich systematisch vechtend terug uit Halen in de richting van het plateau van de Yzerbeek op de voet nagezeten door de Dragoner-regimenten nr. 17 en 18. Deze cavaleristen werden echter afgeremd door het behoorlijk accurate Belgische artillerievuur. Kort voor de middag galoppeerden de dragonders van de regimenten nr 17 en 18 in de richting van de Yzerbeek-hoogte, maar ze werden in hun charge afgestopt door de als infanteristen ingezette Belgische lansiers. De charge werd met succes gebroken en het 18e dragonder verloor op die warme zomerdag in de Limburgse korenvelden 6 officieren, 138 ruiters en 163 paarden. Onder de gesneuvelden ook Franz Brinkmeyer... Hij was een van de slachtoffers van de slag die - ondanks de beperkte omvang - in de meeste geschiedenisboeken te boek staat als de 'laatste grote cavaleriecharge met de blanke sabel in West-Europa'...
Ner zoals dit voor de Vlaamse Beweging het geval was, vormde de Eerste Wereldoorlog kende ook voor de Bretoense Beweging een breuk met het verleden. Waar beide bewegingen voor de Grote Oorlog vooral gericht waren op de ontwikkeling en bescherming van hun culturele identiteit, vooral dan van hun taal, zouden ze zich na de oorlog ontwikkelen tot autonomistische bewegingen op zoek naar een breed politiek draagvlak. Een interessant filmpje op YouTube vat dit Bretoense verhaal mooi samen:
U ziet op deze Duitse persfoto uit mijn, toch wel vrij gevarieerde verzameling, Roemeense krijgsgevangenen die in september '17 voor transport worden bijeengedreven in Sofia. Naar schatting werden tijdens de Eerste Wereldoorlog meer dan 80.000 Roemenen krijgsgevangen gemaakt. Zij hadden de hoogste geregistreerde sterftecijfers in Duitse krijgsgevangenkampen. Maar liefst 29 % van hen overleefden hun gevangenschap niet. Op de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof herinnert een eenzaam soldatengraf, met een door de tijd en de elementen verbleekte cocarde, aan dit al lang vergeten drama. Desolaat tussen een rij Portugese en Russische omgekomen militairen, ligt het eenzame graf van de Roemeense Stan Dimi Georghe. Hij overleed op 2 februari 1918 aan ziekte - wellicht een gevolg van de ontberingen opgelopen in gevangenschap - in het militair hospitaal in Berchem. Hij was één van de 25.622 Roemenen als krijgsgevangenen die Grote Oorlog niet overleefden.
Net zoals vorige zondag een gedicht van P. Van Moerlande. Op deze rustige, zonovergoten middag, past niets beter dan zijn 'Kalme Middag':
'Een knaap die neuriet een liefdeslied / een paar moede makkers die slapen. / Een vogel die even wiedewiet, / zonneglimmer op rustend wapen. /
Een jongen die door de borstweer tuurt / een groepje fluitend en vijlend aan ringen . / Een hemel die boven rein glazuurt /En middag vrede over alle dingen...'
Ik geef het eerlijk toe: ik hem méér dan een boontje voor Ernst Jünger. Ik ontdekte hem toen ik als 16-, 17-jarige knaap 'In Stahlgewittern' las en alhoewel mijn Duits toen echt niet je dat was, had ik wel meteen door dat Jünger een meer dan gewone schrijver was... In de loop der jaren ben ik mij gaan verdiepen in zijn leven en werk en groeide ook mijn intussen niet onaardige collectie van en over Jünger aan in mijn werkbibliotheek. Sterker nog, de laatste drie jaar heb ik heel wat tijd gestoken in het schrijven van een boek - dat hopelijk nog voor deze zomer eindelijk afgerond raakt - dat minutieus de paar weken in 1917 reconstrueert waarin Ernst en zijn broer Georg in Vlaanderen vertoefden. Amper een paar weken, maar die een onuitwisbare indruk bij beiden en ook hun sporen in hun werk hebben nagelaten.... Ik was dan ook verheugd toen bleek dat de Arbeiderspers vorig jaar in de reeks 'Oorlogsdomein' niet alleen de klassiekers 'Geslacht ' van Frederic Manning en 'Het Vuur' van Henri Barbusse maar ook 'Oorlogsroes' - de vertaling van 'In Stahlgewittern' opnieuw op de markt bracht. Het was uiteindelijk al van 2001 geleden dat er nog een Nederlandstalige editie van de persen was gerold... Weinig veteranen hebben indringender de Grote Oorlog en hun persoonlijke ervaringen in de strijd beschreven dan Ernst Jünger. Zijn literaire erfenis blijft weliswaar tot op de dag van vandaag omstreden maar ook uitzonderlijk. En dat heeft niet alleen met zijn unieke persoonlijkheid of schrijfstijl te maken. Er zijn immers maar weinig schrijvers - Jünger werd net geen 103 - wiens leven en werk een eeuw overspannen. Vanaf 1920 vloeide, bijna met de cadans van het hem zo vertrouwde trommelvuur, het ene na het andere boek uit zijn pen. Zijn opgemerkte literaire debuut, het autobiografische 'In Stahlgewittern - Aus dem Tagebuch eines Stosstruppführers', zou met het negen jaar later verschenen 'Im Westen nichts Neues' van Erich Remarque het meest bekende Duitstalige oorlogsboek worden. Jünger was zonder twijfel de tegenpool van Remarque, wiens militante anti-militarisme haaks stond op Jüngers verheerlijking, of beter esthetisering van de moderne, totale oorlog. Zoals ook nu weer uit elke pagina van 'Oorlogsroes' blijkt was de oorlog voor Jünger extase. Niet geheel ten onrechte omschreef zijn collega Klaus Mann hem ooit als een 'hysterische romanticus'. Zin of onzin van de oorlog gingen aan Jünger voorbij. Het doel was de oorlog zélf. En deze gedachte overheerst het grootste deel van zijn literaire werk. In het essay 'DerKampf als inneres erlebnis ' (1922) theoretiseerde Jünger voor het eerst over zijn oorlogsbelevenissen. In 1923 verscheen het eveneens sterk autobiografische 'Stürm' als vervolgverhaal in de 'Hannoverschen Kurier'.De volgende jaren, tot 1932, bleef hij zijn ervaringen, rauw en authentiek, van zich afschrijven. Als basis voor de meest van deze werken dienden Jüngers dagboeken die, gelukkig voor ons, een paar jaar geleden integraal werden uitgegeven door zijn uitgeverij Klett-Cotta in Stuttgart. Hierin beschreef hij zijn leven in de loopgrachten. Zakelijk en bijna zonder emotie. Het alledaagse, bijna banale leven, gekleurd door de regen, luizen of dodelijke verveling van de frontsoldaat was het raamwerk waaraan deze geschriften, vaak niet meer dan nota's werden opgehangen. Voor de jonge, hoog onderscheiden officier die vele keren gewond raakte en de dood vele malen in de ogen had gekeken werd uiteindelijk zelfs het doden bijna banaal. En toch zien we hoe deze door de oorlog getekende veteraan, twee jaar na de wapentilstand er zichtbaar mee worstelde om het rauwe sterven op het slagveld en de door van de talloze gesneuvelden en zeker van zijn kameraden, zin te geven. De idee van een verloren oorlog was al ondraaglijk genoeg - een verloren lotsbestemming en een verloren leven - was voor Jünger gewoonweg ondenkbaar... Het resultaat van deze worsteling met zichzelf kunnen we in 'Oorlogsroes' terugvinden en is zelfs voor buitenstaanders, honderd jaar na dato, nog voelbaar. 'Oorlogsroes' geeft zonder twijfel een beter inzicht in het leven en werk van een man die véél meer was dan een met dynamiet spelende landsknecht en is daarom alleen al het (her)lezen meer dan waard....
ANDERHALF MILJOEN EURO : DAT MOET JE VERDIENEN, DAG NA DAG
Vandaag blokletterde mijn kwaliteitskrant over een hele pagina 'IN FLANDERS FIELDS BREEKT ALLE RECORDS - MUSEUM IN IEPER MAAKT 1,5 MILJOEN EURO WINST'. Het In Flanders Fields Museum sloot het vorige boekingsjaar af met een wel érg forse winstmarge. Op een omzet van een kleine zes miljoen euro werd anderhalf miljoen euro winst gemaakt. 'Zelfs na aftrek van de subsidies blijft er nog een miljoen euro winst over', dixit voorzitter Jef Verschoore. Dit is ongetwijfeld een welverdiende pluim op de hoed van zakelijk beheerder Peter Slosse. Op zich is het een mooie zaak dat een publieke instelling in ons land met winst draait, want dit gebeurt niet al te vaak. Anderzijds roept dit toch wel vragen op want het is in mijn ogen - als houder van een postgraduaat diploma cultuurmanagement, dus ik wordt geacht te weten waarover ik spreek - gevaarlijk om de commerciële meerwaarde als graadmeter te gebruiken voor het succes van een museale instelling. Hoe verleidelijk ook, commercieel succes kan en mag nooit tot de 'core business' van een museum behoren. Een museum dient op de eerste plaats aan een verantwoord en gedragen collectiebeheer te doen. Een museum is als een schatkamer die door middel van haar collectie het collectieve geheugen koestert en ontsluit. Een goed geleid museum verbindt haar collecties met de bezoekers en biedt een ontmoetingsplek waar verleden, heden en toekomst elkaar ontmoeten. En, vooral niet te vergeten: Een museum heeft een educatieve meerwaarde en biedt niet alleen een open, maar ook een hoogwaardige leeromgeving. Het bestudeert, bewaart, ontwikkelt en ontsluit haar collecties. Dat zijn de kerntaken van een museum. Als het ontplooien van deze activiteiten gepaard kan gaan met het genereren van winst is dat vanzelfsprekend geen slechte zaak, maar het zou - in mijn ogen alleszins - fout zijn zich blind te staren op het economische succes van de instelling. In het geval van het In Flanders Fields Museum zal de hausse rond de herdenking van 100 Jaar Grote Oorlog zeker niet vreemd zijn aan de uitstekende cijfers die kunnen worden voorgelegd, maar wat als deze hoogconjunctuur stagneert of terugloopt...?
Deze foto werd vermoedelijk op zondag 1 augustus 1915 gemaakt bij de onthulling van het monument voor de Duitse gevallenen die waren begraven op het Duitse militaire ereperk van de stedelijke begraafplaats van Roeselare. De namenlijst die we links zien werd bekroond door een grote obelisk in arduin. Centraal op de foto staat generaal Otto freiherr von Hügel. Deze Württemberger was op dat ogenblik bevelhebber van het XXVIe Reservekorps en een van de belangrijkste vragende partijen om in Roeselare een Duitse militaire begraafplaats in te richten. De begraafplaats werd door de Duitsers 'Ehrenfriedhof nr. 29 bis - Roeselaere' genoemd en bleef in functie tot het einde van de oorlog. Kort na de Wapenstilstand werden de 38 Fransen en 88 Britten die door de Duitsers tussen hun eigen doden waren begraven, opgegraven en elders in een eigen perk op dezelfde begraafplaats opnieuw ter aarde besteld. De bij naam gekende Duitse gesneuvelden werden in de jaren 50 van de vorige eeuw overgebracht naar Menen en de niet-geïdentificeerde Duitsers werden herbegraven in het zgn. 'Kameradengrab' in Langemark. Een paar jaar later werd ook het monument afgebroken.
Deze foto werd welllicht op het einde van november 1914 gemaakt. We zien hier Belgische infanteristen bij hun geïmproviseerde schuilplaatsen in de buurt van de molen van Ramskapelle. In deze omgeving - die duidelijk de sporen draagt van de afgelopen gevechten - sneuvelde een paar weken eerder, op 29 oktober om precies te zijn, Frans Govaerts uit Wortel. Hij had in 1911-1912 zijn militaire dienstplicht vervuld en was op 1 augustus '14 gemobiliseerd als soldaat in het 5e Linieregiment. Hij overleefde in de zomer van '14 de uitvallen uit Antwerpen, waarbij het 5e Linieregiment gevoelige verliezen had geleden, maar betaalde de hoogste prijs bij de zware afweergevechten rond Ramskapelle. Frans Govaerts werd begraven op de plek waar hij sneuvelde in een geïmproviseerd veldgraf en mogelijk na de oorlog herbegraven als onbekende op de Belgische militaire begraafplaats van Ramskapelle. Officieel heeft hij in ieder geval geen gekende laatste rustplaats.... .