Gestoffeerd pleidooi
van Onderwijskrant voor terugkeer essentiële grammatica in de nieuwe eindtermen en
leerplannen Nederlands en Frans in het lager onderwijs & verantwoording van
meer aandacht in s.o.
1 Over belang van
grammatica-onderwijs en sterke achteruitgang
1.1 Sterke en rijke grammatica-traditie
Met Onderwijskrant lanceren we in het perspectief van de
nieuwe eindtermen en leerplannen voor
het lager onderwijs een grammatica-campagne. We staan niet alleen met onze
campagne. Leerkrachten, leerlingen en
taalkundigen vroegen meer grammatica. We voeren ook nu deze campagne omdat we
vrezen dat de vertegenwoordigers van de grote onderwijsnetten de invoering van
de klassieke grammatica binnen eindtermen en leerplannen wellicht zullen tegenwerken.
Het recent ZILL-leerplan van het katholiek onderwijs stuurt daar ook geenszins
op aan.
Vlaanderen kende een sterke traditie inzake
grammaticaonderwijs met inbegrip van de vele zinsconstructieoefeningen, het
vervoegen van de werkwoorden, enz. Uit de uitslagen van de kantonnale en
interdiocesane proeven van weleer blijkt dat de meeste leerlingen op het eind
van de lagere school al de basiskennis voor grammatica meester waren. Als lerarenopleider hebben we ook sinds 1970
in honderden lessen in de lagere school kunnen vaststellen dat grammaticalessen
boeiend kunnen zijn. We merkten ook hoe die grammaticakennis goed van pas kwam
in de lessen vreemde talen. Docenten uit de lerarenopleiding en uit het
universitair onderwijs getuigde de voorbije decennia dat de grammaticakennis voor de invoering van
de eindtermen en de nieuwe leerplannen van de jaren negentig behoorlijk was,
maar sindsdien jammer genoeg sterk is
gedaald.
In het Taalpeilonderzoek
(2007) b.v. pleitten leerkrachten,
ouders & leerlingen voor meer
aandacht voor het verwaarloosde grammatica-onderwijs. Ook de leerlingen vonden
grammatica belangrijk. Dit onderzoek bevestigde wat we al lang wisten. De
meeste leerkrachten, docenten en ouders opteerden b.v. voor het terug invoeren
van elementaire termen zoals lijdend en meewerkend voorwerp in het lager
onderwijs. Bijna iedereen was er ook van overtuigd dat leerlingen die vanaf 10
jaar starten met het leren van Frans een basisgrammatica moeten kennen als
belangrijke steun bij het verwerven van taalvaardigheid in de vreemde talen. Ook de meeste leerkrachten en directeurs
basisonderwijs vinden dat de basisgrammatica in ere hersteld moet worden.
In bijlage beiden we een uitgebreid overzicht van grammatica in het oude leerplan
Nederlands versus het leerplan-1998. Dit overzicht wil vooral de opstellers van nieuwe eindtermen en
leerplannen inspireren.
1.2 Kritiek op verwaarlozing grammatica-onderwijs
Veel leerkrachten getuigden de voorbije jaren over de
verwaarlozing van de grammatica in het basis- en in het secundair onderwijs. In
Brandpunt (COC-ledenblad) van juni 2006 lazen we o.m.: De 12-jarige leerlingen
kennen na hun basisonderwijs nauwelijks het verschil tussen een werkwoord, een
zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord, enzovoort. De
leerlingen zelf zijn hier niet verantwoordelijk voor, wel de eindtermen en
leerplannen waar de inspectie altijd mee zwaait. Er is een totaal gebrek aan
grammaticale onderbouw in het basisonderwijs.De toestand is hopeloos. De
leerlingen komen uit het basisonderwijs zonder echte notie van spraakkunst
(moedertaal). Het zijn de 'pedagoochelaars' in Brussel die nu al tientallen
jaren lang het hele systeem naar de vaantjes helpen. Na 34 jaar taalonderwijs
staat het voor mij vast: een vlotte beheersing van spraakkunst en woordenschat
leidt tot vlotte communicatie.
Valerie Van Vooren en Filip Devos (Hogeschool Gent) stelden
in een onderzoek van 2009 vast dat het slecht gesteld is met de grammaticakennis
van aso-leerlingen. Ze concludeerden dat het onderwijs te weinig aandacht
besteedt aan grammatica en te veel aandacht aan de ontwikkeling van de verbale
communicatie van leerlingen. De pendel moet volgens hen terug in het midden. In
het interview in Het Nieuwsblad formuleerden de onderzoekers volgende
conclusies. Vanwaar dat bedroevende
resultaat? 'Het onderwijs besteedt gewoon te weinig aandacht aan grammatica',
zegt Van Vooren. Waar is al die grammaticakennis voor nodig, zal iemand zich
wel afvragen. 'Woordsoorten kennen is
o.a. van belang om foutloos te kunnen spellen. Hetzelfde geldt voor de zinsontleding. Als je die niet onder de knie
hebt, kun je ook geen correcte zinnen bouwen. 'Als je niet correct schrijft bijvoorbeeld als je dt-fouten schrijft
in pakweg een sollicitatiebrief sla je een mal figuur. Wie niet foutloos schrijft, mist bovendien
overtuigingskracht in wat hij schrijft. Dankzij zinsontleding kun je ook zinnen
helderder lezen en makkelijker begrijpen. Moraal van het verhaal? Valerie
Van Vooren: 'Het onderwijs staat voor een serieuze uitdaging. Er is werk aan de
winkel.
Het Vlaams Expertisecentrum voor Handicap en Hoger Onderwijs
(Vehho) schreef in 2007 dat leerplannen en eindtermen vooral ook zwakke leerlingen
en dyslectici benadeelden. Als je naar
de evolutie van de leerplannen en eindtermen voor talen kijkt, dan merk je dat
in het basisonderwijs de grammaticale onderbouw veel minder expliciet voorkomt
dan in de voorbije decennia. Dit betekent dat studenten woordsoorten en
zinsdelen nu minder expliciet kennen. In het secundair onderwijs ligt bovendien
steeds meer nadruk op communicatieve vaardigheden. En in technische richtingen
wordt nauwelijks nog nadruk gelegd op de geschreven taal. Bij de taalvakken in
het hoger onderwijs worden studenten dan ook geconfronteerd met begrippen die
ze niet herkennen en regels die ze niet vlot kunnen hanteren. Deze evoluties
spelen in het nadeel van studenten met dyslexie (Steeds meer studenten
hebben dyslexie, KLASSE, juni 2007).
Professor-linguïst Folkert Kuiken getuigde in Het Parool van 17 mei 2008: Vergeleken met twintig jaar geleden maken
studenten Nederlands meer spelfouten en ze hebben moeite hebben met het
schrijven van coherente teksten met een begin, midden en eind. Ook taalkundig
en redekundig ontleden kunnen veel studenten niet. Driekwart van mijn studenten
haalde dit jaar een onvoldoende voor een toets over ontleden. Ze hadden moeite
met het benoemen van het onderwerp, lijdend- of meewerkend voorwerp. We hebben
nu op de universiteit een ontleedklasje in het leven geroepen, terwijl dat in
de jaren tachtig echt niet nodig was. Ik had zelfs een student die 'leidend'
voorwerp schreef. Terwijl het hier nota bene om studenten Nederlands gaat. Ze
hebben gewoon geen ontleden gekregen op de basis- of middelbare school.
2 Belangrijke doelstellingen
grammatica-onderwijs
De Engelse taalkundigen Richard Hudson & John Walmsley
sommen een aantal doelstellingen op voor het grammatica-onderwijs. Het zijn
volgens hen ook deze doelstellingen die aan de basis liggen van de nieuwe
curricula 1998 in Engeland (The English Patient: English Grammar and teaching
in the twentieth century; zie internet). De meeste van Hudsons doelstellingen
trof men ook in onze klassieke leerplannen aan. De leerlingen hebben volgens
Hudson nood aan grammatica:
* Om hun grammaticale competentie uit te breiden. Expliciet
bewustzijn van grammaticale structuren helpt de kinderen om hun competentie uit
te breiden naar de vele grammaticale patronen die ze als volwassene vaak nodig
hebben en die niet zomaar te vinden zijn in de alledaagse conversatie van
kinderen. * Om deze grammaticale competentie te kunnen gebruiken in functie van
vaardigheden als schrijven en spellen, lezen, spreken en luisteren. * Een
gedeelde metataal helpt de leerkrachten en leerlingen ook om te communiceren
omtrent hun taalperformanties en om complexe relaties zoals tussen grammaticale
structuren en b.v. genres teverkennen. * Om het leren van vreemde talen te
ondersteunen: expliciete instructie is een belangrijk onderdeel van het nieuwe
grammatica-onderwijs in Engeland. Het leren van een vreemde taal &
grammatica verloopt veel vlotter als de leerlingen al over grammaticale kennis
van hun eigen moedertaal beschikken. * Om een kritische houding te kunnen
aannemen ten aanzien van de wijze waarop taal gebruikt wordt in het dagelijks
leven.* Omwille van de algemeen vormende en culturele waarde van de
grammatica-kennis. If it is important for children to understand their bodies
and their social environment, it is at least as important for them to
understand the (language) faculty which makes social life possible. Moreover,
most people find language interesting. * Om onderzoeksvaardigheden te
ontwikkelen. Als grammatica onderwezen wordt door onderzoek van de al verworven
kennis en via hypotheseformulering, dan is dit een goede introductie tot
wetenschappelijk onderzoek. *Om het eigen denkvermogen te ontwikkelen en te
waarderen. Grammatica is een logisch opgebouwd systeem en als het goed
onderwezen wordt dan houden de meeste leerlingen daar ook van.
Veel auteurs wijzen dus ook op de culturele waarde van de
grammatica-kennis. Als kinderen geconfronteerd worden met kennis rond de
opbouw, onderdelen en functies van piramides e.d., mag men ze dan niet evengoed
confronteren met kennis omtrent de opbouw en onderdelen van de gram-matica van
hun eigen taal en van vreemde talen? Taal is een van de meest typische aspecten
van de mens. Een grondige analyse van taalsystemen zowel klassieke grammatica
als moderne taalbeschouwing lijkt dan ook belangrijk en boeiend.
Prof. Hudson en vele anderen weerleggen ook de vele mythes
die de tegenstanders van grammaticaonderwijs graag formuleerden zoals te
moeilijk, geen invloed op taalgebruik en schrijfvaardigheid, louter
formalistisch en niet betekenisvol, enz. Hiervoor verwijst Hudson ook naar een
aantal studies die de invloed op de schrijfvaardigheid aantonen.
In verband met de grammatica in het secundair onderwijs
wijzen veel auteurs en leerkrachten er terecht op dat we hier wel een
onderscheid moeten maken naargelang de studierichting die de leerlingen volgen.
Zo zal voor aso-leerlingen grammatica een meer belangrijke functie hebben dan
voor de meeste tso-bso-leerlingen. De recente
eindtermen voor het s.o. houden hier te
weinig rekening mee.
CITO-studie over belang grammatica voor
schrijven
Het Nederlandse CITO-instituut wees in 2005 het belang van
de grammatica voor het schrijven op dit verband. De conclusie van de CITO-studie
luidde dat de kwaliteit van het schrijfwerk van Nederlandse basisschoolkinderen
ondermaats is: Al te veel kromme formuleringen en spelfouten, zwakke
interpunctie en grammaticaliteit (Balans van taalkwaliteit in schrijfwerk uit
het primair onderwijs, CITO, 2005). Er was een test in het derde en in het
zesde leerjaar en de onderzoekers stelden ook vast dat de leerlingen al te
weinig vorderingen maakten. J. van de Gein taalkundige en verantwoordelijke
voor dit CITO-onderzoek stelt dat de lage kwaliteit het gevolg is van het
verwaarlozen van aanpakken die in het verleden hun deugdelijkheid bewezen
hebben. Schrijfvaardigheid vereist volgens haar bijvoorbeeld ook voldoende
grammaticaal inzicht: Met grammatica
maak je verbanden tussen woorden en woordgehelen duidelijker; de leerlingen
krijgen een beetje meer gevoel voor taal. Als kinderen relaties zien, kunnen ze
ook beter de leestekens plaatsen
De kinderen hoeven geen grote stilisten te
worden, maar door goed grammaticaonderwijs krijgen ze een beetje meer gevoel
voor taal (J.E. Grezel, CITO-rapporten over schrijfonderwijs op de
basisschool, Onze Taal, 2005, nr. 4, p. 91).
Van de Gein stelde verder: Interpunctie, spelling en grammaticaliteit zijn belangrijke
vormaspecten. Een kromme formulering, een joekel van een spelfout, een verkeerd
geplaatst punt ze werken als een vetvlek op een mooi kostuum. Leestekens
dienen om grammaticale samenhang aan te geven
Aan het eind van de basisschool
hebben kinderen geen flauw idee hoe ze hoofdletters, punten, vraagtekens en
uitroeptekens moeten gebruiken als ze die al gebruiken. Uit problemen
met de werkwoordspelling leidde Van de Gein af dat de leerlingen de nodige
spellingregels niet beheersen en bij gebrek aan grammaticale kennis van
begrippen als persoonsvorm b.v. ook 'hondt' en 'rondt' schrijven.
3 Eindtermen-1996
& leerplannen & taalgoeroes: weg met grammatica
3.1 Eindtermen en
leerplannen: totale uitholling taalonderwijs
De sterke traditie inzake grammatica-onderwijs werd bruusk
onderbroken met de invoering van de eindtermen vanaf 1996 en van de erbij
aansluitende leerplannen. Uit o.a. onderzoeken van de Hogeschool Gent bleek de
voorbije jaren dat de grammaticakennis van
aso-leerlingen beneden alle peil is. Volgens de onderzoekers is dit het gevolg
van de invoering van de eindtermen en nieuwe leerplannen die het
grammaticaonderwijs totaal uitholden. We stellen verder vast dat
bachelorstudenten in de lerarenopleiding zelfs problemen hebben met de
vervoeging van de sterke werkwoorden. In de vroegere leerplannen was dit een
programmapunt vanaf de tweede graad lager onderwijs, maar dit was vanaf het
nieuwe leerplan -1998 niet langer het geval.
Voor het basisonderwijs werden in de eindtermen voor zinsontleding van
1996 enkel onderwerp en persoonsvorm behouden. De meeste begrippen werden
geschrapt: koppelwerkwoord en gezegde, lijdend en meewerkend voorwerp,
bijvoeglijk naamwoord en bijvoeglijke bepaling, voorzetsel, voegwoord,
persoonlijk & bezittelijk & betrekkelijk voornaamwoord, telwoord,
bijwoord en bijwoordelijke bepaling ... Ze werden vervangen door moderne
taalbeschouwing met eindtermen als De leerlingen zijn bereid binnen een
concrete taalcontext te reflecteren over het gebruik van standaardtaal,
regionale en sociale taalvariëteiten ...
DVO-directeur Roger Standaert poneerde in 1993 dat het
wetenschappelijk bewezen was dat zinsontleding te moeilijk was voor het lager
onderwijs (Eindtermen: een 'meerwaarde voor ons onderwijs?, Verslag Studiedag
Lod. de Raet-Stichting, oktober 1993). In juni 1993 stelde Standaert triomfantelijk in KLASSE:
: Zinsontleding in het lager onderwijs
is een regelrechte ramp. Daardoor mislukken er ook veel leerlingen. Bij de
nieuwe eindtermen is alvast het voorstel: heel weinig grammatica. Aandacht besteden
aan was volgens Standaert puur tijdverlies. Als reactie op de ontwerpeindtermen hebben wij
ons met collegas van onze Torhoutse lerarenopleiding en meer Onderwijskrant
al in 1993, bijna 30 jaar gelden, scherp verzet tegen het quasi schrappen van
de grammatica in het basisonderwijs en tegen de verheerlijking van de moderne
taalbeschouwing. Tevergeefs; enkel de eindtermen spelling werden wat
bijgewerkt.
Ook in de leerplannen
grammatica lager onderwijs werd de meeste grammatica geschrapt. Ides
Callebaut, begeleider Nederlands VVKBaO
en leerplanvoorzitter, manifesteerde
zich als een radicale tegenstander van de klassieke grammatica. Leerplanvoorzitter
bao VVKaBaO: argumenten tegen grammatica.
Zo lazen we in het leerplan (katholiek onderwijs): Spellingafspraken raken de essentie van de taal niet. Een slechte
spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal
niet beter. In 2009 hield Callebaut
zelfs een pleidooi voor hedt gewoon afschaffen van de werkwoordsvormen.
Callebaut beweerde ook dat er absoluut geen redenen waren om
zich zorgen te maken over het schrappen van de meeste grammaticabegrippen en de hiermee verbonden problemen voor het vak
Frans vanaf de derde graad. Hij probeerde de vele verontruste leerkrachten
gerust te stellen en schreef: Is er een probleem voor het vreemdetalenonderwijs?
Het leerplan Nederlands voor het secundair onderwijs is perfect afgestemd op
het leerplan van de lagere school. Voor het onderwijs van het Frans en het
Engels in het secundair onderwijs geldt ook dat de spraakkunstproblemen van die
vakken niet in de Nederlandse lessen van de lagere school opgelost hoeven te
worden. Wanneer we die eindtermen voor Frans van het basisonderwijs bekijken,
dan gaat het uitsluitend om situaties waarin kinderen redelijkerwijze kunnen
terechtkomen. Daarin moeten ze eenvoudige zaken kunnen begrijpen, zoals hoe
iemand heet, waar hij woont
(luisteren), eenvoudige opschriften, aanwijzingen
kunnen begrijpen (lezen), iets kunnen zeggen en vragen: hoe ze heten, wat ze
graag eten, hoe laat het is, (spreken). Wat schrijven betreft, moeten ze enkel
veelvuldig voorkomende basiswoorden en taalstructuren kunnen kopiëren (reen
dictee dus).. Van spraakkunst op zich is er geen sprake. Conclusie: er zijn
geen gegronde redenen om zich over spraakkunst in de lagere school zorgen te
maken. Niet voor ouders en niet voor leerkrachten.
Het onderscheid tussen lijdend & meewerkend voorwerp,
tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord, tussen persoonlijk en bezittelijk
voornaamwoord ... is blijkbaar niet
langer belangrijk ook niet voor het leren van het Frans e.d. Toch merkwaardig dat opvallend veel
leerkrachten, burgers, docenten en professoren ... begrippen als lijdend en
meewerkend voorwerp wel belangrijk vinden, maar dat mensen als Callebaut dit
zomaar naast zich neerleggen. En waarom heeft Callebaut in het leerplan de term
voorwerp dan toch toegevoegd aan de eindtermen die enkel de begrippen onderwerp
en persoonsvorm opleggen. De algemene term voorwerp is voor de leerlingen
abstracter dan lijdend en meewerkend voorwerp. En als de leerlingen toch al die
zinsdelen intuïtief kennen, waarom zou het dan zo moeilijk zijn om daar een
grammaticaal etiket op de plakken?
Callebaut poneerde
tegelijk dat de nieuwe taalbeschouwing
over b.v. zender-boodschap-ontvanger en taalvariëteiten wel
normaal-functioneel is, maar klassieke grammatica niet omdat dit voor het
werkelijke leven geen nut heeft (Taaldidactiek voor basisonderwijs en
eerste graad secundair, Acco, 2004, p. 286).
Het leerplan Frans van het basisonderwijs -1998 stelde: In het vreemdetalenonderwijs belast
grammaticaonderricht op zich onnodig de leerlingen. Het verhoogt niet altijd
het leerrendement. Toch kunnen bepaalde grammaticale verbanden voor de
leerlingen een hulp zijn om efficiënter Frans te leren. De terminologie is
alleen bedoeld voor de leerkracht en niet voor de leerlingen. Waar mogelijk
hanteert het leerplan de gangbare terminologie uit de taalbeschouwing van de
moedertaal
We kunnen daaruit afleiden dat zo weinig mogelijk grammatica
gegeven wordt en dat het leerplan Frans heel goed rekening houdt met het leerplan
Nederlands.
Ook in de eindtermen en leerplannen Frans basisonderwijs
kwam er geen grammatica meer voor. In
een leerplan Frans basisonderwijs lazen we eveneens: In het
vreemdetalenonderwijs belast grammaticaonderricht op zich onnodig de leerlingen.
Wat moeten leerlingen al kennen en kunnen wanneer ze de middelbare school
binnenstappen? Voor alle leerlingen
gelden de eindtermen van het basisonderwijs als gemeenschappelijk startniveau,
stelde het leerplan Frans voor het secundair onderwijs.
De eindtermen en leerplannen Nederlands en Frans in het
secundair onderwijs van de jaren negentig bevatten ook al bij al heel weinig
grammatica. In de eindtermen talen luidde het dat leerlingen de kennis van woordenschat
en grammatica enkel moeten kunnen gebruiken om bijvoorbeeld een schrijf- of spreektaak
uit te voeren. De boodschap was overduidelijk: systematisch onderwijs in grammatica en woordenschat was niet meer
belangrijk. De leerplannen Nederlands s.o. hadden gelukkig een klein beetje
grammatica toegevoegd aan de eindtermen.
Ook in de
VVSKO-visietekst 2007 over moderne talen werd het belang van
grammaticaonderwijs sterk geminimaliseerd. Het systematisch grammatica-onderwijs
van weleer was volgens de leerplanvoorzitters voorbijgestreefd en grammaticale beschouwingen mochten enkel in
communicatieve contexten aan bod komen. De
ervaren taallleraar Kris De Boel
ergerde zich mateloos aan de passages over grammatica in de leerplannen vreemde talen. Hij schreef:
Een tiental jaren geleden oordeelde men
dat een systeem dat in de oudheid werd uitgewerkt en dat sinds het humanisme in
onze contreien werd gebruikt, plots niet meer deugde te moeilijk en geen
positieve effecten en dus aan vervanging toe was. Al wie dus taalonderwijs
heeft genoten vanaf de zestiende eeuw tot de laatste jaren van de twintigste
eeuw heeft zijn taalvaardigheid blijkbaar aan zichzelf te danken en niet aan
het onderwijs. Ik vind dat een belediging voor al die leraars die mij zijn voorgegaan,
maar ook voor mezelf en mijn klasgenoten van wie ik weet dat de meesten zich
heel goed kunnen uitdrukken in het Nederlands, het Frans, het Engels en het
Duits. Dan vraag ik me af: Waar komt die legendarische taalvaardigheid van de
Vlamingen dan vandaan, als het traditionele taalonderwijs dan zo slecht was?
Ik zie verder niet in waarom het begripsvermogen van leerlingen die nu in klas
zitten, kleiner zou zijn dan het mijne toen ik hun leeftijd had. Ik heb veeleer
de ervaring dat zwakkere leerlingen meer gebaat zijn bij een strakke
grammaticale structuur, dan sterkere leerlingen. ... Er wordt nu geconstateerd
dat een tiental jaren geleden het traditionele grammatica-onderwijs werd
verlaten en dat het sinds een tiental jaar bergaf gaat met het talenonderwijs.
Men weigert evenwel expliciet de voor de hand liggende conclusie te trekken
(O-ZON-witboek, 2007, Onderwijskrant nr. 140).
In 2010 werd een
kleine aanpassing van de eindtermen voor taalbeschouwing (+ aangepaste
leerplannen) ingevoerd. In de beperkte
aanpassing van de eindtermen Nederlands
-2010 voor het basisonderwijs werd het aantal grammaticale termen en begrippen
eens te meer drastisch beperkt. In het syntactische domein staan maar vijf
termen/begrippen meer: zin, zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep. Onder
de rubriek syntactisch domein 1ste graad s.o. werden er in de
aangepaste eindtermen Nederlands voor de
A-stroom nog maar vier zinsdelen genoemd: onderwerp, persoonsvorm, lijdend en
meewerkend voorwerp. In de recentste nieuwe eindtermen en leerplannen 1ste graad s.o. wordt dit
gelukkig wel gecorrigeerd, maar ook in het lager onderwijs moeten m.i. de
nieuwe eindtermen en leerplannen weer de grammatica in eer herstellen.
3.2 Vooral ook DVO, neerlandici van VON & Leuvens
taalcentrum nekten klassieke grammatica
Vooral als gevolg van de grammatica-allergie van DVO-directeur
Standaert en van enkele bevlogen taalkundigen werd in de eindtermen Nederlands
de klassieke grammatica quasi geschrapt en vervangen door moderne
taalbeschouwing. De invloedrijkste commissieleden propageerden al enkele jaren
de vaardigheidsgerichte aanpak samen met hun afkeer voor systematisch
onderwijs in grammatica, woordenschat en spelling. Het valt op dat het vooral
een handvol bevlogen taalkundigen sinds de jaren negentig steeds weer het
belang van grammatica, spelling, woordenschat, ... sterk relativeren en daarmee
ook het vak Nederlands uithollen. Het gaat vooral om docenten uit de
academische lerarenopleiding..
De kritiek op de grammatica kwam er vooral vanuit de kringen
van de universitaire lerarenopleiding, van mensen die weinig of geen ervaring
hadden met (grammatica)onderwijs in het lager en het lager secundair onderwijs.
Taalkundigen van de UA en kopstukken van
de VON en het Steunpunt NT2-Leuven bestempelden klassieke grammatica als louter
tijdverlies en als te moeilijk. Rita Rymenans, prof. UA & VON-bestuurslid,
sprak in 2005 haar grote voldoening uit over het feit dat enkele taalkundigen
erin geslaagd waren om in de eindtermen
en leerplannen bijna alle grammatica te schrappen. Volgens haar was het aanleren van grammatica tijdverkwisting
('Weg met de grammatica', DM, 20.01.05). Het interview eindigde met de stelling
dat de leerlingen niet langer meer het
verschil tussen lijdend en meewerkend voorwerp, tussen 'jou' en 'jouw'
zullen
kennen, maar dat ze voortaan tenminste zullen weten waarover ze het hebben.
Prof. Johan Taeldeman (RUG) tilde in
2005 heel zwaar aan de sterke relativering van de grammatica en spelling in de
eindtermen & leerplannen en het standpunt van prof. Rita Rymenans (UA &
VON) die stelde dat grammatica tijdverspilling betekende. Taeldeman repliceerde
o.a.: Dt-fouten vind ik zware fouten,
want dit is allemaal mooi beregelbaar én beregeld. Hierbij komt wel de
zinsontleding op de proppen. 'Kom je', maar 'Komt je vader', want daar heb je
een bezittelijk voornaamwoord. En zo vinden we veel fouten door gebrek aan zinsontleding.
Het grammaticaonderwijs laat op dat vlak enorm te wensen over. Op een basis die
niet deugt, kun je geen huis bouwen. Het vak Nederlands besteedt te weinig tijd
aan degelijke taalkundige, grammaticale vorming (Interview in Over Taal,
december 2005).
Op 25 november 2007 beweerde ook prof. Frans Daems in Klasse
on line dat grammatica niet belangrijk
is: Er zijn immers massas mensen die
heel behoorlijk kunnen lezen en schrijven, of spreken en luisteren, die m.a.w.
zeer goed hun taal en dus de systematiek ervan beheersen, zonder dat ze de
schoolgrammatica kennen.
Als reactie op O-ZON-2007 liet Jan TSas, VON-kopstuk,
assistent lerarenopleiding Nederlands en destijds ook eindredacteur Klasse,
zich destijds vernietigend uit over
grammatica: De meeste leerlingen hebben
een hekel aan grammatica en elk jaar zijn ze alles weer vergeten. Het resultaat
is dat leerlingen zich stierlijk vervelen in zon les, het nut niet inzien van
de leerstof en geen enkele relevantie zien met hun taalgebruik, laat staan met
het dagelijks leven. En in het basisonderwijs kunnen kinderen van 10 à 12 jaar
ook nog niet voldoende abstract denken om vat te krijgen op de zin en zijn
onderdelen (Wanneer willen leerlingen grammatica leren? - VONK, juli
2007).In een andere reactie op de kritiek van O-ZON poneerde taalgoeroe Frans
Daems in KLASSE on line (25.11.07) dat grammatica niet belangrijk is.
In de VON-visietekst van 2006 lazen we: Taalbeschouwing moet geïntegreerd worden in
literatuur- of taalvaardigheidslessen en vormt geen onderdeel op zich. Het
drillen van vaardigheden doet elke zin en motivatie te niet. ... Dus hier ook geen losstaande of levensvreemde situaties,
maar verbanden met een werkelijkheid, al of niet uit het leven van de
leerlingen gegrepen.
In het boek Taal verwerven op school (Acco, 2004) stellen
ook de neerlandici Kris Van den Branden (CTO-Leuven)en prof. Frans Daems (prof. UA en VON) en dat expliciet onderwijs van grammatica en woordenschat
niet effectief is (p. 17). In dit boek van 335 paginas wordt er ook in
het hoofdstuk taalbeschouwing niet de minste aandacht aan de klassieke
grammatica besteed.
4 Vlaamse en wereldwijde
herwaardering van grammatica
In Engeland b.v. maakten we de voorbije 15 jaar de spectaculaire
terugkeer mee van systematisch onderwijs in grammatica, woordenschat en
spelling. De eenzijdige communicatieve aanpak werd er verlaten. Ook in Vlaanderen
pleitten de leerkrachten en docenten, de ouders en veel taalkundigen voor het
terug invoeren van meer grammatica - zowel voor Nederlands als voor vreemde
talen. In het Taalpeilonderzoek (2007) van de Nederlandse Taalunie vroegen zowel
de leerkrachten als de leerlingen en ouders meer aandacht voor grammatica, tot
ongenoegen van de kopstukken van de Taalunie, VON, CTO-Leuven ... Die vraag
kwam ook tot uiting in de vele getuigenissen in het O-ZON-witboek (zie Onderwijskrant
nr. 140 op www.onderwijskrant.be).
Ook een toenemend aantal Vlaamse taalkundigen verklaarde de
voorbije 15 jaar dat een focus op grammatica een belangrijke rol speelt bij het
verwerven van de moedertaal en van vreemde talen: Taeldeman, Roegist, Decoo,
Vanneste, Debrock, Droste, Hiligsmann,... Prof. Eugeen Roegist, vakgroep taal en
communicatie RUG, betreurde: Jongeren
zijn op school onvoldoende gevormd om een taal (ook hun eigen taal)
grammaticaal te analyseren. Dit heeft ook gevolgen voor het vreemde
talenonderwijs en voor het juist toepassen van regels zoals dt. Ook voor het
aanleren van vreemde talen is grammatica-onderwijs van fundamenteel belang. Het
tekort hieraan verklaart mede de achteruitgang van vreemde talenkennis bij
Vlaamse jongeren in vergelijking met vorige generaties, vooral van die talen
waarin grammaticale regels belangrijk zijn om ze correct te gebruiken, zoals
Frans en Duits (Stel een vraag aan een wetenschapper, 2 oktober 2008).
Op een studiedag van onze Koninklijke Academie voor Nederlandse
Taal- en Letterkunde wees ook prof. Philippe Hiligsmann (UCL) op het grote
belang van grammatica: Nadat
grammaticaonderwijs jarenlang naar de schroothoop werd verwezen, gaan hoe
langer hoe meer toegepast taalkundigen, en in hun kielzog didactici, er vandaag
de dag van uit dat de bewuste aandacht voor formele aspecten in het algemeen en
de bewuste aandacht voor de verschillen en overeenkomsten tussen de moedertaal
en de vreemde taal in het bijzonder een positief effect hebben op het verwervingsproces
van de vreemde taal (Recente ontwikkelingen in het contrastief taalonderzoek
Nederlands-Frans, Gent: 29 mei 2008). Ook volgens prof. Guido Vanden Wyngaerd
(KU Brussel) is grammatica belangrijk voor het leren van vreemde talen.
De bekende grammatica-specialist Filip Droste (KU Leuven)
betreurde dat velen de indruk wekken dat grammatica enkel te maken heeft met de
vorm, met het formele. Droste schreef dat termen als onderwerp, gezegde, enz.
feitelijk vooral functies benoemen,
relaties op het niveau van de betekenis. Een benoeming als lijdend voorwerp
maakt dat al duidelijk (F. Droste, Ik zeg wat ik denk, en ik doe wat ik
zeg, Filosofie, nr. 5, 2008).
Standpunt prof. Wilfried Decoo
Bij klassieke grammatica ging het ook volgens prof. Wilfried
Decoo (UA) niet om taalkennis die los zou staan van de taalvaardigheid en weinig
functioneel zou zijn. Het gaat volgens hem om vaardigheidskennis kennis van
taalelementen om makkelijker de stap naar vaardigheid te zetten én om
kennisvaardigheid de vaardigheid om op kennis van taalelementen terug te
vallen bij taalgebruik. Decoo concludeerde in 2003 in verband met
grammaticaonderwijs: Na de eerder
natuurlijke spraakkunstintegratie van de communicatieve aanpak in de jaren
1980, is vanuit de onderzoekliteratuur gezien, de aanbreng en integratie van
grammatica een punt dat opnieuw grondig in vraag wordt gesteld. Sinds het begin
van de jaren 1990 schenkt gespecialiseerde literatuur opnieuw uitgebreid
aandacht aan de plaats en functie van spraakkunst in het taalverwerven. Men
onderzoekt tal van aspecten: de ideale graad van aandacht voor spraakkunst
(focus on form), het moment en de wijze van het cognitief isoleren van de
vormfenomenen (processing instruction), het manipuleren van de teksten
(input enhancement), de impact van comprehensible input zodat de leerling
niet nodeloos probleemoplossend moet werken, enz. De nadruk ligt nu opnieuw
op expliciet en systematisc (Antwoord aan Lamote, internet, 2003).
In een referaat
lichtte Decoo op 14 april 2008 o.a. deze uitspraken over grammatica-onderwijs
uitvoerig toe: Vaardigheidskennis en kennisvaardigheid: antwoorden uit
onderzoek ( zie Internet). In dit referaat formuleerde Decoo een genuanceerd en
eclectisch standpunt over de rol van grammatica. Inzake de aanbreng van
grammatica onderscheidde hij drie vormen:
- Incidenteel vanuit communicatie (incidental FonF)
Planmatig vanuit communicatie (planned FonF) Systematisch vanuit taalopbouw
(FonFs) Voor zijn vak Frans opteert Decoo voor voldoende FonFs. In het bestek
van deze bijdrage zullen we deze complexe en genuanceerde thematiek niet verder
toelichten. We verwijzen de lezer hiervoor naar de tekst van het referaat op
het internet.
Al in de late jaren tachtig weerklonk in Engeland, Canada, Australië
... de kritiek dat 18-jarige studenten weinig of niets afwisten over
elementaire grammatica en taalstructuren. In de recente leerplannen in Engeland
en Frankrijk deden de beproefde waarden inzake grammatica-onderwijs weer hun
intrede. In het Verenigd Koninkrijk kreeg grammatica een belangrijke plaats in
de curricula van 1989 en nog meer in deze van 1998.
De bekende grammatica-specialist Richard Hudson publiceerde
hier veel bijdragen over en concludeerde o.a.: De communicatieve aanpak leidde tot het doorslaan van de slinger. Een
groot aantal praktijkmensen en academici zijn het er momenteel over eens dat
het meer beklemtonen van klassieke waarden als grammatica, woordenschat,
vertalen ... een positieve bijdrage levert in het aanleren van een tweede taal.
Wat we nodig hadden was een pleidooi voor een pluriformiteit inzake methodische
aanpakken. In de late jaren negentig maakten we in Engeland een terugkeer mee
naar een meer centrale positie, naar een slinger in evenwicht die zowel klassieke
waarden als expliciete en klare grammatica en woordenschatonderwijs omvat als
echte communicatieve aanpakken. Deze veranderingen zijn al doorgedrongen in de
leerplannen e.d., en we zien hun positieve effecten al op de leerlingresultaten
op het A-level niveau (Why are foreign
languages in trouble? January 2007 zie Internet).
In Frankrijk was de herintrede van de klassieke grammatica
in de leerplannen basisonderwijs van 2008 vrij spectaculair. Vanaf de eerste
graad lager onderwijs wordt er veel aandacht aan besteed Deze evolutie werd
ondersteund door het rapport Lenseignement
de la grammaire de la maternelle au collège(= lagere cyclus s.o.) van
Alain Bentolila van 2006 (zie Internet). Bentolila is een bekende linguïst van
de Sorbonne. In zijn rapport verwoordde
prof. Bentolila de vele kritiek op de verwaarlozing van systematisch
grammatica-onderwijs in Frankrijk. Volgens Bentolila en de vele critici heeft men
destijds de stapsgewijze en logische progressie de enige garantie voor een effectief
leerproces laten vallen en vervangen door een toevallige ontmoeting met
grammatica in leesteksten. Grammatica vertoont echter een interne logica die
gaat van het meest simpele naar het meest complexe, van het meest frequente
naar het meer zeldzame. Er is geen sprake van dat men de logisch-geprogrammeerde
analyse zou mogen overslaan onder het voorwendsel dat de observatie van de
taalmechanismes enkel als doel heeft de structuur van toevallige teksten te
formaliseren. Men behandelt ook ten onrechte leerlingen als experts. Ce nest en effet que lorsquun élève a
dominé lanalyse des structures, des procédures et des catégories de la langue,
qualors, à la lecture dun texte, il découvrira la virtuosité dun auteur à
les utiliser; alors la reconnaissance des faits grammaticaux mis en oeuvre éclaira
la construction du sens dun texte. ... De lessen grammatica moeten weer grotendeels aparte lessen worden met
elk een specifiek analysedoel dat zich inschrijft in een logisch geprogrammeerd
geheel. Voor zon lessen vertrekt de leerkracht van enkele passende zinnen die
een specifiek leerstofpunt belichten, hij laat de leerlingen hierop reflecteren
en het nieuwe begrip afleiden. Hij laat de leerlingen spelen met woorden en
zinnen. Ten slotte last de leerkracht systematische oefeningen in om dit grammaticaal
begrip volledig in de vingers te krijgen. We lezen verder dat het voor de leerkracht
ook onmogelijk en ineffectief is om grammatica en spelling te verbinden aan de
individuele en toevallige fouten van leerlingen.
Bijlage: Overzicht
van grammatica in oude leerplan Nederlands versus leerplan-1998
Hopelijk slagen de nieuwe eindtermen (en leerplannen) erin
om belangrijke grammaticale begrippen as lijdende en meewerkend voorwerp terug op te
nemen in het taalprogramma van de lagere school. In functie daarvan vergelijken
we even de zinsleer in taalleerplan
basisonderwijs 1998 met de zinsleer in het
leerplan 1969
In de eindtermen bleef er maar een
beperkt onderdeel van de traditionele basisgrammatica meer over. Voor het
basisonderwijs beperkt tot de kennis van zelfstandig naamwoord (+ lidwoord),
verkleinwoord, werkwoord, stam, uitgang, voor- en achtervoegsel, onderwerp,
persoonsvorm, zinsdeel, kopje, alinea. De leerplannen hebben daar een paar
zaken aan toegevoegd, maar schrapten b.v. voor zinsleer lijdend en meewerkend
voorwerp, bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling, ... en de interessante
zinsconstructie-oefeningen. We illustreren nu even hoe resterende begrippen als
onderwerp, persoonsvorm en bepaling anders worden aangepakt in de leerplannen
& methodes dan in het leerplan van 1969.
*Vroeger vertrok men van zorgvuldig
gekozen voorbeeldzinnen. Nu moet in principe gewerkt worden met zinnen van
leerlingen, zinnen uit teksten in kranten, advertenties ... Leerkrachten
getuigen echter dat deze ofwel te weinig gestructureerd zijn, ofwel te complex
zijn. De meeste zijn voorstander van het opnieuw vertrekken van
voorbeeldzinnen.
*In de nieuwe aanpak spreekt men
niet meer over ontleden. Vroeger werden zinnen stap voor stap inzichtelijk
ontleed. Er werd ook veel gespeeld en geoefend met het anders structureren
van de zinnen, met het spelen met zinsdelen. Ook in functie van het stellen
waren herstructureeropdrachten heel belangrijk.
*We lezen nu dat dit zinloze
ontleden werd opgedoekt en vervangen door nadenken over hoe zinnen in elkaar
zitten. Monique van Kerckhove (Pedic) verwoordt dit als volgt: We onderzoeken
nu zinnen en gebruiken het taalmodel: wie heeft dat gezegd, aan wie, met welke
bedoeling, hoe, langs welke weg, in welke omstandigheden, waarover gaat de zin
eigenlijk, wat is de reactie daarop? Er werd o.i. vroeger veel meer nagedacht
over de structuur en variabele opbouw van de zinnen. Ontleden was voor de
leerlingen allesbehalve een zinloze of gedachteloze activiteit.
*Vroeger werd veel aandacht besteed
aan het opzoeken van de zinskern en aan de persoonsvorm.
In De meester vertelde de
leerlingen gisteren een mooi verhaal, was de meester vertelde de zinskern en
vertelde de persoonsvorm. We zochten de persoonsvorm ook door van de zin een
ja/nee-vraag te maken. Vertelde onze meester de leerlingen gisteren een mooi
verhaal? Vertelde staat vooraan en is de persoonsvorm.
Om het onderwerp te vinden, keken we
naar de zinskern en werkten o.m. we met de vraag: over wie of waarover wordt in
de zinskern iets gezegd? Maar het onderwerp werd ook bekeken als het zinsdeel
dat samen met de persoonsvorm van getal kan wisselen. In functie van het
stellen en bij het verbeteren van stelwerken wezen we er ook op dat als het
onderwerp in het meervoud staat, het werkwoord dan ook in het meervoud moet
staan. Als we b.v. van vertelde vertelden maken, moest onze meester ook
vervangen worden door een meervoud, b.v. de meesters vertelden - en omgekeerd.
*Nu leren de kinderen meteen dat een
zin bestaat uit onderwerp en gezegde. Bij het opzoeken van het onderwerp stelt
men de vraag over wie of waarover wordt in deze zin iets gezegd? Onze meester =
onderwerp. In de zin Jan gaf de meester een geschenk kan echter evenzeer
geantwoord worden dat iets gezegd wordt over de meester. Het opzoeken van de
zinskern en de correspondentie-aanpak was o.i. toch wel belangrijk zowel om het
onderwerp te vinden als om te weten of de persoonsvorm in het enkelvoud of
meervoud moet staan.
Het begrip gezegde heeft een heel
andere en ruimere betekenis gekregen dan vroeger het geval was. Wat wordt er
over de meester gezegd? Dat hij de leerlingen gisteren een mooi verhaal
vertelde. Wat over het onderwerp (onze meester) gezegd wordt = gezegde:
vertelde de leerlingen gisteren een mooi verhaal.
Vernemen we in deze zin wat/hoe het
onderwerp is, of wat het doet/wat ermee gebeurt? We vernemen wat hij doet: Onze
meester vertelde. Het is dus een zin met een werkwoordelijk gezegde: vertelde =
ww.gezegde. In de zin De meester was gisteren ziek is was ziek het
naamwoordelijk gezegde.
Veel leerkrachten beweren dat
gezegde en het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
abstract en moeilijk zijn voor de leerlingen. Vroeger was vertelde een
werkwoord in een doe-zin en is een koppelwerkwoord in een is-zin. Bij een
koppelwerkwoord hoorde een gezegde (ziek) net zoals in het Frans.
*Vroeger werd de zin in zinsdelen
verdeeld. De persoonsvorm en de zinskern hadden een centrale betekenis. Er is
een handeling, dat is de spil van de zin, uitgedrukt in het vervoegd werkwoord.
Maar daar staan meestal nog andere zinsdelen om heen (onderwerp en lijdend
voorwerp, of onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp ...). Daarvoor
keken we welke delen voor de per-soonsvorm kunnen komen. Onze meester/
vertelde/ de leerlingen/ gisteren/een mooi verhaal. Dit ging ook gepaard met
het spelen met zinnen (zinsdelen). Nu ligt de klemtoon op het onderscheid
tussen onderwerp en gezegde.
*De leerlingen leerden vroeger
zinsdelen als lijdend en meewerkend voorwerp. Sommige werkwoorden vereisen een
lijdend voorwerp (soms aanvankelijk iets- of wat-deeltje genoemd): ik vond een
boek. Bij veel werkwoorden is er naast een lijdend voorwerp ook een meewerkend
voorwerp dat aanduidt aan wie iets wordt gegeven, enz. Dat is een meewerkend
voorwerp.
In de nieuwe aanpak wordt enkel het
algemene begrip voorwerp aangeleerd: Je vertelt altijd iets aan iemand: een
mooi verhaal = voorwerp; de leerlingen is ook voorwerp. Volgens de
leerkrachtenkomt de term voorwerp te algemeen, abstract en gekunsteld over.
In de oude aanpak keken we of er bij de zinskern nog aanvullingen horen: het
iets- of iemanddeeltje dat in de hogere klassen lijdend voorwerp werd
genoemd. Onze meester vertelde iets, wat? Een mooi verhaal = lijdend voorwerp.
We leerden daarna dat (aan) de leerlingen een meewerkend voorwerp was. Dit
onderscheid is overigens ook nodig voor de lessen Frans in de 3de
graad in zinnen als je lui donne un livre
(complément indirect & direct). Het onderscheid blijft ook belangrijk
voor het Nederlands (b.v. ik zie hen graag en niet ik zie hun graag, maar wel
ik zal hun het boek geven).
Er blijven nog zinsdelen over:
gisteren.
Klassieke aanpak: dit wanneer-deel
noemen we een bijwoordelijke bepaling van tijd. Daarnaast zijn er nog
bijwoordelijke bepalingen van plaats e.d. In de nieuwe aanpak wordt enkel de
algemene term voorwerp gehanteerd. Men zegt b.v. : Er wordt nog bijkomende
informatie gegeven. We vernemen wanneer de meester vertelde. Gisteren =
bepaling.
Noot: We staan hier niet stil bij
het belang van de woordsoorten en woordleer. Om bijvoorbeeld uit te leggen dat
het jouw boek moet zijn en niet jou boek is het interessant als de
leerlingen weten wat een bezittelijk voornaamwoord is, en voor die/dat wat een
betrekkelijk voornaamwoord is. Maar dit alles moet nu niet langer gekend zijn.
|