HET BEEN (Willem Elsschot) 1938
[Novelle. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie De Grote Lijsters jaargang 1996, Wolters-Noordhoff - Wolters Plantyn, Groningen-Deurne, 1996]
Het been is het achtste boek van Willem Elsschot, maar men leest het best onmiddellijk na Lijmen, want hoewel het zon vijftien jaar later pas verscheen, is het daar een vervolg op. Opnieuw is er sprake van een raamvertelling. De ik-figuur ontmoet enkele jaren na de gebeurtenissen uit Lijmen weer toevallig Frans Laarmans, die nu als klerk werkzaam is. Laarmans legt vervolgens uit hoe dit zo komt. Hij en Boorman waren op een markt letterlijk op mevrouw Lauwereyssen gebotst en hadden vastgesteld dat ze een houten been had. Boorman, wiens vrouw kort daarvoor overleden is, wordt gekweld door schuldbesef (wellicht had mevrouw Lauwereyssen het door hem afgetroggelde geld beter kunnen gebruiken voor medische zorgen) en na advies te hebben ingewonnen van Jan, een neef van Laarmans die pastoor is, wil hij met alle geweld 8.500 fank restitueren. Mevrouw Lauwereyssen weigert echter in alle toonaarden, ook nadat Boorman er een deurwaarder bij betrokken heeft. Er komt een rechtszaak van, maar dat loopt op niets uit en wanneer de inboedel van de Lauwereyssen-smidse openbaar verkocht wordt en Boorman 8.500 frank biedt voor het miezerige restant van de 100.000 Wereldtijdschriften, komt Boorman in een psychiatrische inrichting terecht, omdat men meent dat hij gek is. Laarmans neef Jan krijgt Boorman echter snel weer op vrije voeten en omdat hij mevrouw Lauwereyssen nog kent van vroeger, slaagt hij erin haar het geld te doen aanvaarden. Op het einde blijkt dat Boorman als een nieuwe Reynaert zijn streken niet verleerd heeft: nadat Laarmans zijn ontslag heeft gegeven (mede op aanraden van neef Jan), heeft Boorman het Wereldtijdschrift opnieuw overgenomen en is hij terug aan het lijmen getogen.
Qua stijl en sfeer sluit Het been perfect aan bij Lijmen en de humor is in deze novelle vaak nog geslaagder dan in zijn voorganger. De beschrijvingen van de rechtszaak (met de nerveuze rechter die niet begrijpt dat de aanklager geld wil teruggeven in plaats van te vorderen) [p. 180] en van de openbare verkoop (die ontaardt in complete chaos wanneer Boorman het bieden meteen van 350 op 8.500 frank doet springen) [pp. 185-186] zijn werkelijk om je te bescheuren. Minder geslaagd is de wat lauwe christelijke thematiek die Elsschot deze keer in het verhaal heeft binnengesmokkeld. Naar het voorbeeld van Petrus en Christus verloochent Laarmans zijn geestelijke vader Boorman driemaal [vergelijk p. 199 en vergelijk ook p. 187: Die was ook in het komplot, zei het vrouwtje en wees mij met de vinger, waarop ik schuilen ging onder de menigte], er is even sprake van de kruisiging van Boorman [p. 194] en als Boorman met pastoor Jan en de aalmoezenier van de inrichting buiten gebracht wordt, leek het wel een opstanding [p. 195].
Deze christelijke beeldspraak is louter bedoeld als entertainend en verluchtend element en de ware thematiek is heel wat cynischer. Aanvankelijk lijkt het te gaan om een mooie en moraliserende boodschap. Met de woorden van Laarmans: Ik ben mij gaan afvragen of al onze daden en gedachten niet achter ons aan wandelen, of zij niet een deel van ons zijn, ons gevolg, onze hovelingen, waarvan de stoet aangroeit naar gelang wij zelf slinken, die wij evenmin negeren kunnen als onze vleselijke kinderen en die misschien fluisterend nablijven, lang nadat wij zelf tot stilte gebracht zijn [p. 146]. Gaandeweg blijken auteur en lezer samen met Boorman echter tot een ander inzicht te komen: Alles is mij in het leven medegelopen, maar dat ene wordt mij nu eenmaal niet gegund, want de eerste maal dat ik van het rechte spoor afwijk sta ik te slaan als een blinde naar een ei. Laat het een les voor u zijn. Wij mensen van zaken moeten het geld en de vervloekingen gelaten als ons deel accepteren en malligheden als deze overlaten aan die daartoe geroepen zijn en die als het Rode Kruis kunnen nakomen [p. 177]. Waarna Boorman uiteindelijk besluit: En zo heb ik weer eens ervaren dat het wijzer is niets te zoeken, maar te nemen wat je krijgen kunt [p. 193], wat Boorman vervolgens dan ook in de praktijk brengt, ondanks de verzoening met mevrouw Lauwereyssen.
Ondertussen hebben we nog een serieuze veeg maatschappijkritiek meegekregen van Elsschot, via een observatie van Boorman in de inrichting naar aanleiding van het mannetje naast hem dat voortdurend zijn bed opmaakt: Krijgt men niet voortdurend veel eigenaardiger dingen te zien? Heren van gezag behangen met decoraties, prelaten knikkend onder mijters en brokaat, somber achter de eerste de beste lijkkoets aanstappend als braken zij van smart en plechtiger bewegend dan bij t zinken van hun eigen moeder, vooral wanneer die in haar jeugd een café gehouden heeft. Om daags nadien, bij een of andere verjaardag of bij de geboorte van een prins, wéér maar op te stappen, ditmaal met een hoge borst alsof de Messias eindelijk gekomen was. En dan al die wonderlijke mensen die in sneeuw of hitte samenkoeken om op het zicht van die stoetgangers in tranen uit te barsten of zich de longen uit het lijf te jubelen. Om niet te spreken van de martelaars die sedert jaren mijn bonnetjes tekenen als konden zij daardoor de zaligheid verwerven en die mijn gesnork accepteren als munt van de Nationale bank [pp. 192-193]. Wij weten niet waaraan Elsschot in de jaren dertig concreet gedacht heeft (de begrafenissen van koning Albert I of koningin Astrid?), maar net vandaag wanneer wij dit schrijven, wordt paus Johannes Paulus II begraven, nadat dagenlang twee miljoen pelgrims in Rome uren en uren lang hebben staan aanschuiven om een halve minuut langs een dood lijk te passeren.
In 1938 kreeg Het been, in tegenstelling tot Lijmen vijftien jaar eerder, meteen ruime en welwillende aandacht, ongetwijfeld terecht. Sindsdien zijn de twee verhalen tot één consistent geheel versmolten en worden zij beschouwd als één van de hoogtepunten van de twintigste-eeuwse Vlaamse literatuur, ofschoon Het been misschien iets minder sterk is dan Lijmen zelf (wat vooral door het niet helemaal overtuigende einde komt, waarin mevrouw Lauwereyssen veel te plots na al die tijd blijkt bij te draaien). In 2000 werden de beide boeken verfilmd door Robbe De Hert.
Geraadpleegde lectuur
- Guido Goedmé, Willem Elsschot. Lijmen en Het been, in: Lexicon van Literaire Werken, januari 1989, pp. 1-10.
Quotering: ***½
[explicit 8 april 2005]
|