Ooit lagen aan de oostzijde van het grote Belgische militaire
ereperk op de Antwerpse stedelijke begraafplaats Schoonselhof 612 Duitse
gesneuvelden uit de Grote Oorlog in twee grote perken begraven. De meeste van
hen waren gewonden die van het front naar het Militair Hospitaal waren
geëvacueerd of militairen die tot het Festungkommando
Antwerpen, de ganiozoenstroepen van Antwerpen hadden behoord. Sommigen
hadden wellicht bij het burgerpersoneel van het bezettingsbestuur gewerkt zoals
de op 14 november 16 overleden hulpwisselwachter Heinrich Gottmann, die in het
station Zurenborg werkte. Zijn collega Jozef Brungart had bij het Eisenbahn Verkehrsamt Gent Süd gewerkt.
Hij overleed op 9 november 18. De op 12
december 16 overleden 38-jarige Kriminalkommissaris
Gustav Paul Vogt uit Berlijn was naar alle waarschijnlijkheid aan de Antwerpse
Nachrichtenstelle verbonden geweest. We treffen onder hen zelfs een aantal in
ons land gedomicilieerde Duitsers aan die wellicht tot de vooroorlogse Duitse
kolonie hadden behoord en nu ingeschakeld waren bij de bezettingsmacht. Zo komt
in het begrafenisregister onder meer ene Antoon Ernst Bühr voor, een 54-jarige
Duitser die in Burcht woonde en die op 13 juli 17 overleden was. De 46-jarige
Karl Schreier die op 4 mei 18 werd begraven stond op de St. Jacobsmarkt nr. 33
ingeschreven, terwijl de 38-jarige Wilhelm Koern die op 26 oktober 18 was overleden
aan de Arthur Van De Nestlei woonde.
Er lag ook één Oostenrijkse militair begraven. De
19-jarige Adolf Luzinsky, een artillerist die in het Gallicische Stry woonde en
die op 20 oktober 18 in het Militair Hospitaal aan de Marialei was gestorven.
Vooral in de laatste oorlogsweken liep de Duitse
dodentol in de Scheldestad nog op. Er werden niet alleen Duitse gewonden
rechtstreeks van het front naar het Antwerpse militair hopsitaal overgebracht
maar ook naar een aantal tijdelijke Fellazaretten
die her en der in de stad waren ingericht. Onder meer in de scholen in de Verschansingsstraat, de Grote
Hondsstraat en de Belgiëlei, maar ook in de Deutsche
Schule in de Quellinstraat werden gewonden opgenomen. Heel wat van diegenen
die in deze periode overleden waren echter geen gewonden maar slachtoffers van
de Spaanse Griep. Niet minder dan 166
Duitse militairen stierven nog in Antwerpen tussen Wapenstilstandsdag 22
november 18 en de zomer van 19 toen de Duitse begraafplaats definitief werd
gesloten. De laatste Duitsers die op deze site werden bijgezet waren de
31-jarige Wilhelm Voigt, een soldaat uit het Reserve-Infanterie-Regiment nr. 13
en Wilhelm Wanrock, een 24-jarige matroos uit het Matrosen Regiment nr. 5. Twee
krijgsgevangenen die respectievelijk op 27 en 29 juli 19 in Antwerpen waren
gestorven.
Het Verdrag van Versailles bepaalde in artikels 224 en
225 dat België belast werd met de zorg over de Duitse oorlogsgraven op het
Belgische grondgebied. De Duitse militaire graven waren echter wel de laatste
zorg van de Belgische Service des
Sépultures Militaires Dienst der Militaire Grafsteden. In de praktijk
kwam het er, wat Antwerpen betreft, op neer dat het stadsbestuur instond voor
het onderhoud van deze site. Dit laatste was daar overigens niet al te happig
op. Nog tijdens de eerste zitting van het Antwerpse schepencollege na de
Wapenstilstand had het stadsbestuur al beslist om het centraal op de Duitse
militaire begraafplaats in januari 18 opgerichte neo-classicistische Totendenkmahl af te breken. Een
revanchistisch besluit dat gemotiveerd werd door het feit dat het
bezettingsbestuur nooit toestemming had gevraagd aan het stadsbestuur om het te
mogen oprichten en het, dixit het stafsbestuur, niet paste bij de serene sfeer
van een begraafplaats. Er werd niet getalmd om dit besluit uit te voeren. In
februari 19 ging dit gedenkteken onverbiddelijk onder de sloophamer
De
onderhoudsploeg van het Schoonselhof kreeg de instructie om het Duitse
militaire ereperk onkruidvrij te houden en daarmee was voor het stadsbestuur de
kous af. Pas in maart 26 kwam het tot een Kriegsgräberabkommen,
een akkoord tussen de Belgisch en Duitse regering waarbij de zorg over de
Duitse militaire begraafplaatsen werd overgeheveld naar Duitsland. De Belgische
overheid liet in dit akkoord onder meer toe dat de speciaal hiervoor gecreëerde
Amtliche Deutsche Gräberdienst de
bestaande sites, waar nodig, zou heraanleggen en verder onderhouden.
Het Duitse miltaire ereperk Schoonselhof werd in 1928,
na overleg met de Duitse instanties en na goedkeuring door het stadsbestuur,
heringericht naar een ontwerp van architect Jos Ritzen. Deze architect was in
het voorjaar van 1926 akkoord gegaan om alle Duitse militaire begraafplaatsen
in ons land opnieuw aan te leggen. Hij verbond er zich contractueel toe om deze
opdracht tussen 1926 en 1934 uit te voeren. Alhoewel de Amtliche Deutsche Gräberdienst in de Duitse ambassade in Brussel
gevestigd was, bleek vooral Rizens kantoor
kantoor in de Everdijstraat 16 in Antwerpen het zenuwcentrum van deze immense
operatie te worden. Ritzen concentreerde
zich in de eerste jaren om begrijpelijke redenen op het Ieperse maar in 1928
kwam ook het Schoonselhof aan de beurt. Het werd meteen een van Ritzens laatste
opdrachten want als gevolg van een aantal ontwerpen die Ritzen had uitgevoerd
was hij in discrediet geraakt bij zijn opdrachtgevers. Zijn monumentale
toegangspoorten en modernistische architecturale elementen maar ook het
overmatig gebruik van IJzeren Kruisen als symbolen én hoge facturen waren lang
niet overal in goede aarde gevallen. De ernstige bedenkingen bij zijn werk
hadden ertoe geleid dat in februari 27 een Kunstausschuss
für Kriegsgräberfragen was opgericht door het Duitse ministerie van
Buitenlandse Zaken. Deze commissie, waarin onder meer een aantal vooraanstaande
architecten zetelden, moest toezien op de esthetica van de Duitse militaire
begraafplaatsen. Ze plaatste heel wat vraagtekens bij de resultaten van Ritzens
werk en zijn artistieke bekwaamheid en kwam tot het unanieme besluit dat hij best
tegen april 1928 vervangen werd. Uiteindelijk zou hij nog langer aan de slag
blijven, zij het wel dat hij duidelijke , vooral budgettaire restricties
opgelegd kreeg.
Zoals gezegd werd de herinrichting van de Duitse
militaire begraafplaats Schoonselhof een van Ritzens laatste grote opdrachten.
Al in de lente van 1928 werden de onderkomen houten kruisen vervangen door
kniehoge hardstenen gedenktekens in de vorm van
IJzeren Kruisen. Uit de
correspondentie met het stadsbestuur bleek dat het materiaal hiervoor afkomstig
was van de arduin van het gesloopte Duitse gedenkteken dat in een stedelijk
depot lag opgeslagen. Bouwmeester Ritzen kreeg tussen 9 februari en 25 februari
28, negentien wagens met arduinen platen en brokstukken - inclusief de hoofden
van een Landsturmman en een gehelmde
krijger - aangeleverd. Het tegen het einde van 28 gerenoveerde Duitse perk
werd bekroond met een 3,70 m. hoog en 1,80 m. breed kruis in eikenhout op een
arduinen sokkel. Aan de zuidzijde van de site bouwde hij een bescheiden
bakstenen toegang die werd geïntegreerd in de kniehoge haag die de Duitse
begraafplaats omsloot.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd deze site
uitgebreid en kregen nog eens 1.032 gesneuvelde Duitsers er een laatste
rustplaats. Na de Tweede Wereldoorlog werd in het raam van de grootschalige
herstructurering van de Duitse militaire begraafplaatsen in ons land, beslist
de Duitse militaire begraafplaats op het Schoonselhof af te schaffen. De
geïdentificeerde Duitse gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog werden in 1956
door de Volksbund Deutscher
Kriegsgräberfürsorge overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats in
het Praetbos in Vladslo, de niet-geïdentificeerde Duitsers kwamen terecht in
het Kameradengrab in Langemark. De
gesneuvelden uit de Tweede Wereldoorlog waren al in mei 1949 overgebracht naar
de immense Duitse WO II- begraafplaats in Lommel.
|