t Is al een week of vier geleden dat het mij overkomen is. Ik moest ergens in de Vennestraat in Waregem zijn. Dat is op amper een paar honderd meter van de school waar ik de eerste helft van mijn secundair onderwijs heb doorgemaakt: de Rijksmiddelbare School, Broekstraat, nummer 4 , in Waregem. Ik woonde toen in de Broekstraat, nummer 4, in Elsegem. De meeste van mijn latere vrienden zaten in het katholiek onderwijs, doch vader had voor mij het rijksonderwijs gekozen, omdat het goedkoper was vader was een eenvoudige werkman en omdat hij veronderstelde dat er in de katholieke scholen teveel tijd besteed werd aan godsdienst. Vader had in feite niets tegen godsdienst, maar hij vond het verloren tijd, die aan zoveel serieuzere zaken kon besteed worden. Hijzelf was maar tot zijn twaalfde naar school geweest en het enige leerboek dat hij ooit heeft gehad is de Catechismus.

In mijn boek O jerum, jerum, jerum
(2006) heb ik zes bladzijden gewijd aan de tijd die ik in die rijksmiddelbare school heb doorgebracht: drie gelukkige jaren. Ik zat in de latijn-wiskundige afdeling.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het was op een woensdagmiddag en de school lag er verlaten bij. Ik verstoutte mij de speelplaats op te wandelen en in de klaslokalen naar binnen te kijken. Een dame, amper enkele jaren jonger dan ikzelf kwam naar mij toe. Het was de bezorgde conciërge: ze vroeg of ik iets zocht, of ze mij van dienst kon zijn. Ze zal zich ongetwijfeld afgevraagd hebben of ik een snoodaard was, die iets in t schild voerde of misschien een demente bejaarde die t Noorden was kwijtgeraakt. Ik vertelde haar dat nostalgie mijn enige drijfveer was en dat ik, nu bijna zestig jaar geleden, dáár op de schoolbanken had gezeten. En het bleek dat zij daar ook school had gelopen. En zodoende was het ijs gebroken. Ze had bijna al de leraren en de toen nog zeldzame leraressen gekend die ik haar opsomde: Dassonville, Bossuyt, Trips, Bradt, Esprit, Detremmerie, Decock, Huys, Dobbelaere... en bovenal Hoebeke. Edgard Hoebeke, de directeur. Hij was een indrukwekkende man, groot en wijs. Ik bewonderde die man al van in den beginne. Maar na wat er op een dag is voorgevallen is Edgard Hoebeke voor mij een heilige geworden, een god
Sta mij toe dat ik, teneinde alles te verduidelijken, één bladzijde citeer uit mijn O jerum-boek:
Die drie jaar in Waregem waren per slot van rekening vrij gelukkige jaren. Afgezien van die ene keer dat het ernstig mis had kunnen lopen. Hoe het gekomen was weet ik niet meer, ik kon wondergoed de handtekening van de directeur namaken. Enkele leraars hadden de gewoonte om, als een leerling het al te bont maakte, een aanmerking te schrijven in zijn schoolagenda. Daarmee moest de leerling dan naar de directeur, die het ondertekende voor gezien en de naam van de leerling opschreef in een speciaal schrift, hetgeen vaak gepaard ging met een bestraffend sermoen en puntenverlies* voor "opvoeding en wellevendheid" op het schoolrapport. Omdat iedereen wist hoe kundig ik de handtekening van de directeur kon namaken, wendden de "boosdoeners" zich tot mij om hun agenda te tekenen. Het spelletje duurde tot een van de leraars onraad rook. Ik moest mij verantwoorden bij de directeur. Schriftvervalsing! Dat had mij duur te staan kunnen komen. Met knikkende knieën stond ik voor de heer Hoebeke. Naar 't schijnt, zei de directeur, kan jij mijn handtekening perfect namaken? Ik knikte. Hij reikte mij een groot wit blad papier en zijn persoonlijke vulpen aan. Ga zitten en schrijf tien keer mijn handtekening, zei hij, en als je het goed doet kom je er voor deze keer goedkoop vanaf. Ik voelde mij al wat meer op mijn gemak. Ik hanteerde de mooie gouden vulpen alsof ik nooit met een andere geschreven had en in een mum van tijd prijkte daar tien keer "EHoebeke", in sierlijke krullen. Echte kunstwerken. De directeur stond er paf van. Hij feliciteerde mij met de opmerking dat ik het beter kon dan hijzelf. Maar, en hij beet hard op zijn pijp in een poging om te laten blijken dat hij nu toch echt boos werd, doe dat nóóit meer, hoor je mij, nóóóit meer. En ik heb het nooit meer gedaan
Dank u, mijnheer Hoebeke. Nu gij er al verscheidene jaren niet meer zijt, ben ik ongetwijfeld de enige die die prachtige handtekening van u nog kan maken. Na al die jaren heb ik dát niet verleerd, en als ik hierbij mijn belofte breek door het nog één keer te doen dan is dat bedoeld als een eresaluut en om u nogmaals te bedanken dat ge mij toen geen straf hebt gegeven:
en dan volgt de handtekening van de directeur. U begrijpt, beste lezer, dat ik hier niet nogmaals mijn belofte wil breken. Als u het dus wil zien, moet u het boek maar kopen of lenen in de gemeentelijke bibliotheek.
Ik heb de zoon van Edgard Hoebeke gekend. Hij was toen een klein jongetje van een jaar of drie, vier. Dat jongetje is nu gepensioneerd en is een van de grootste rechters van de streek geweest. Ik heb hem de passage over zijn vader met de handtekening opgestuurd. Hij was erover opgetogen en hij heeft mij een brief teruggezonden ergens moet ik die brief nog liggen hebben waarin hij met veel eerbied over zijn vader schrijft: een wijs en rechtvaardig man! Wat een contrast met de directeur van mijn latere school, de heer Suys, aan wie ik tot op de dag van heden een hartsgrondige hekel heb. Hoebeke en Suys: de wijze goede god en de baarlijke duivel. Waarom het tussen die mijnheer Suys en mij verkeerd gelopen is, staat ook in mijn hogergenoemd boek te lezen.
En het schooltijdschrift De Gaverbeek had de conciërge óók gekend. Ik mocht er vaak een verhaaltje in schrijven. Dat kon ik goed. Telkens als er een opstelletje van mij instond kocht ik vier of vijf exemplaren: dan was er telkens één bij voor tante Irma en één voor tante Jenna. Van alle Gaverbeekjes van mijn drie jaar in Waregem heb ik minstens één exemplaar bewaard. Op de cover prijkt het schild van de stad al dient gezegd dat Waregem pas jaren later de titel van stad gekregen heeft. Boven het schild staat een brandende olielamp die een fel licht werpt over de streek en verlichting in de geesten van de bewoners. Bovenaan: het kapiteel van een Korinthische zuil met een rad en ernaast staat geschreven NON SCHOLAE SED VITAE DISCIMUS. In die prille jeugdjaren studeerde ik als een kleine gek en daar zat, denk ik, die tekst op de cover van de Gaverbeek voor iets tussen. Ik was fier op dit schooltijdschrift en ook op mijn school. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik naar de armenschool ging en nog steeds ben ik ervan overtuigd dat ik daar uitstekend onderwijs genoten heb.

Nú zal De Gaverbeek waarschijnlijk al lang niet meer bestaan, maar wat merk ik op bij t afscheid nemen? Op het graspleintje bij de ingang staat een groot bord met de tekst, jawel, Non scholae sed vitae discimus! Nog steeds leren ze daar voor het leven, niet voor de school...

|