Je was mijn ál: mijn moederborst, mijn bierkanaal.
mijn knusse woon, mijn vaste stek, mijn dierbaar oord.
Mijn jongensdroom, mijn wijsheidsbron, mijn levensschool.
Mijn plantentuin, mijn Bijloke en mijn Rozier.
Mijn Aula en mijn Brug, mijn Amber en mijn Nat King Cole.
Mijn stoverij met friet, mijn Meiresonne, mijn Kuiperskaai.
Mijn studentenclub, mijn bleke maan, mijn Gravensteen.
Mijn stad, waaruit ik ál mijn heimwee put. Mijn Gent!
Waarom ik dit gedicht op heden van onder het stof heb gehaald? Omdat de 60e Gravensteenfeesten voor de deur staan? Omdat in januari de lichting 1965 weer bijeenkomt? Omdat mijn studentenclub, moeder Laetitia, in maart haar 80-jarig bestaan viert? Om al die redenen...
|