Op 9.10 heb ik u deelgenoot gemaakt van de plannen van mijn vriend Romain, in verband met een B&B in de streek van Bretagne (klik hier nog maar even: www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3272174). De eerste van vier kamers is de Robic-kamer. Jean Robic is het lelijk eendje in de bijt, met amper één Touroverwinning op zijn palmares en daarenboven een onmogelijk karakter. En toch... wellicht de populairste van de vier. Foto's en krantenknipsels zullen niet ontbreken in kamer één, evenmin als de met lood gevulde bidon en de tête de cuir.
Jean Robic was Bretoen in hart en nieren, ofschoon geboren - op 10 juni 1921 - in Condé le Vouziers in de Franse Ardennen. Zijn ouders waren daarheen verhuisd omdat vader
Robic als timmerman moeilijk aan de bak kwam in Bretagne. Jean was amper drie jaar oud toen de familie terugkeerde naar Bretagne en zich vestigde in het dorp Radenac, alwaar hij zijn hele verdere jeugd heeft doorgebracht en
waar heden ten dage nog een standbeeld van Biquet te bewonderen valt. Biquet was wellicht de populairste van zijn vele bijnamen. Het betekent (geiten)bokje en dat sloeg zeker op zijn fysiek: klein
van gestalte (amper 1m59) en - wat nu volgt zijn de woorden van de Nederlandse wielerauteur Martin Ros - een gezicht als een zure appel, vol spikkels en sproeten, en olifantsoren. Allesbehalve een adonis dus. Maar biquet
sloeg ongetwijfeld ook op zijn karakter: twistziek, paranoide, losse handjes... Hij zou meppen verkocht hebben aan zowel de Tourbaas als aan zijn ploegdirecteur. Hij vertrouwde niemand, zelfs zijn eigen ploegmakkers niet.
Hoe deze nukkige dwerg met zijn slecht karakter het geschopt heeft tot één van de populairste Franse renners - zoniet dé populairste ooit - mag een raadsel wezen. Misschien kwam dat wel door die nukkigheid,
dat slecht karakter en de grote mond die hij opzette naar zijn tegenstanders toe: Bobet, Coppi, Bartali, pff... grote kampioenen? Zo heb ik er één in elk been! En niet te vergeten: zijn niet te
stuiten aanvalslust. Geitenbokje weet je wel. Biquet was overigens een slim ventje - altijd de eerste van de klas - en zeer vindingrijk. Als lichtgewicht was hij bevoordeligd in de bergen en hij was dan ook een
uitstekend klimmertje, maar in de afdaling was hij in het nadeel. Op de bergtoppen liet de slimmerik zich bevoorraden met twee bidons: één bevatte drank, de andere was gevuld met zuiver lood. Wie iets van natuurkunde
afweet en het soortelijk gewicht van lood kent, zal begrijpen dat Biquet zich zodoende, net zoals zijn meer gewichtige tegenstanders, als een steen naar beneden kon laten vallen, met daarenboven minder kans op
een tuimelperte vanwege het verlaagde zwaartepunt van het stel Biquet-verzwaarde fiets. Een andere vinding van Robic was de lederen valhelm, die hij zelf gemaakt had na zijn val in Parijs-Roubaix
in 1944, waarbij hij een schedelbreuk had opgelopen. Sindsdien verscheen hij nergens nog aan de start zonder die valhelm, waaronder zijn flaporen breed uitstaken, en die hem ook de bijnaam tête de cuir
bezorgde. Erg verstandig van Robic, maar wie denkt dat onze vooruitziende en ongetwijfeld stuurvaardige kampioen - werd hij immers niet de allereerste wereldkampioen verldfrijden in 1950! - van vele valpartijen en lichamelijke
letsels gespaard is gebleven komt bedrogen uit. Vrijwel alle mogelijke beenderbreuken die een mens kan oplopen zijn zijn deel geworden: schedel, polsen, handen, dijbeen, schouderblad, sleutelbeen... Dat kwam door zijn roekeloosheid,
zijn ongebreidelde wil om te winnen. Zijn lichaam stond dan ook vol littekens. Dat belette hem echter niet een bijzonder aardig vrouwtje aan de haak te slaan: Raymonde, die hij ontmoet had in Parijs, waarheen hij verhuisd
was op het einde van de tweede wereldoorlog. Hij is met Raymonde getrouwd, drie dagen - vier volgens andere bronnen - vóór hij startte in zijn eerste Tour de France. Hij beloofde haar de gele trui van de eindwinnaar,
als bruidsgeschenk. En óf het hem gelukt is: Robic won die eerste na-oorlogse Tour, in 1947. Van een leien dakje was het nochtans niet gelopen... Aan het begin van de laatste rit van die Tour had Robic nog tien minuten
achterstand op de leider, de Italiaan Brambilla. Nog niet één keer had hij de gele trui mogen omgorden. Een sanitaire stop van de leider was de aanleiding: ribbedebie was Biquet en aan de finish had Brambilla
een kwartier aan de broek. Raymonde kreeg de bruidschat die haar beloofd was: de enige spiksplinternieuwe gele trui.
Robic zou nog acht keer deelnemen aan de Tour. Hij zou nog drie ritten winnen en nog twee keer een ereplaats behalen (één keer vierde en één keer vijfde)
maar een eindoverwinning zat er niet meer in. Hij beëindigde zijn carrière in 1959. Hij was toen achtendertig jaar oud. Hij opende een café in Rouen en later een in Parijs, maar zonder veel succes. Hij raakte
aan de drank en Raymonde ging bij hem weg, samen met de twee zonen. Om aan de kost te komen knapte hij allerlei, vaak vernederende klusjes op, zoals clown in een circus. Hij was amper negenenvijftig jaar oud toen hij, vermoedelijk
onder invloed, met zijn auto terechtkwam onder een geparkeerde oplegger. Zo kwam een einde aan het leven van Jean Biquet Robic, tëte de cuir, van wie verteld werd dat hij ooit, in het bijzijn van de pers
en ten einde de degelijkheid van zijn valhelm te bewijzen, met een zware hamer op zijn gehelmde kop sloeg, zonder een spier te vertrekken. Een aandachtige toeschouwer zag dat er bloed leekte van onder de helm....
|