Mijn buurman Firmin brengt mij ervan op de hoogte dat in taalkundige kringen plannen gesmeed worden om het lidwoord het in de Nederlandse taal te vervangen door
de, zodat we voortaan, zoals in het Engels, nog slechts één bepaald lidwoord overhouden. Wellicht onder het motto: een taal die verandert lééft. De lidwoord dus. En ook:
de paard, de schaap, de kind, de meisje, enzovoort. De voornaamste reden van die taalwijziging zou evenwel niet het levendig houden van de taal zijn, maar wel het vereenvoudigen van de taal en in ´t bijzonder voor buitenlanders
die vanwege de moeilijkheid (de/het o.a.) al te zeer geneigd zouden zijn ons land de rug toe te keren en zich in Engeland te gaan vestigen, alwaar ze maar één bepaald lidwoord hoeven te kennen (the). Een goede
reden dus, waar ik zou kunnen achter staan, ware het niet... dat ik kwaad ben. Kwaad omdat er geen haan gekraaid heeft naar de taalwijziging die ikzelf voorgesteld heb in mijn boek O jerum jerum jerum (2006).
Niet één reactie, zelfs geen negatieve. Het boek is nochtans een bestseller geworden. En de taalvereenvoudiging die ik had willen doorvoeren zou mijns inziens véél effectiever geweest zijn dan de
uniformisering van de lidwoorden. Oordeel zelf:
De spelling
waarin ik dit boek had willen schrijven, is een poging tot vereenvoudiging van
de Nederlandse taal. Een experiment. Niets meer. Eén regel ligt eraan ten
grondslag: IN SAMENSTELLINGEN BLIJVEN ALLE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN ONVERANDERD
(nl. in de nominatief enkelvoud, of meervoud indien er geen enkelvoudsvorm bestaat).
Op die regel bestaat er geen enkele uitzondering.
Volgens die "nieuwe spelling"
moeten we dus aarderijkkunde*zeggen en schrijven in plaats van aardrijkskunde.
Aarderijkkunde* is eenvoudiger en logischer, doch het klinkt raar voor wie
met de Nederlandse taal en dus met het woord aardrijkskunde vertrouwd
is. Wie evenwel, bij wijze van proef, de moeite doet om dagelijks het woord aarderijkkunde*
te hanteren, zal er na een paar weken ongetwijfeld geen graten meer in
vinden en het woord aardrijkskunde zelfs als archaïsch ervaren. Aarderijkkunde*
klinkt alleen maar vreemd omdat we niet gewend zijn het op die wijze te lezen
of te schrijven.
Hetzelfde geldt voor een woord als paardkloot*.
Men zal over 't algemeen vinden dat het paardekloot* (recentelijk
veranderd in paardenkloot, maar toch nog als paardekloot uit te
spreken) moet zijn omdat het laatste veel beter klinkt. Of niet? Laten we dat
even nagaan. In vrijwel alle samenstellingen met paard zegt men paarde
,
wat men schrijft als paarden
Dus: paardenkloot, uit te spreken
als paardekloot. Uitzonderingen hierop zijn paardekastanje,
paardebloem en paardedistel, waar men de niet uitgesproken n niet
schrijft. Logisch, zo luidt het, want in die gevallen is het tweede deel van de
samenstelling een plant of een deel van een plant, terwijl het eerste deel toch
een dier is! Dat geldt natuurlijk niet voor paardevijg, waar men paardenvijg
moet schrijven, omdat men hier met vijg duidelijk niet de vrucht van
de vijgenboom (uit te spreken als vijgeboom!) bedoelt.
Maar keren we terug tot onze paardkloot*.
Waarom zou paardkloot* niet goed klinken als aardkloot (= aardbol)
dat wel doet? En als paardekloot dan zoveel beter klinkt, dan moeten aardekloot*
en aardebol* toch ook beter zijn. Zou het per slot van rekening niet
beter zijn de woorden paard en aarde onveranderd te laten in hun
samenstellingen en te spreken van paardkloot*, paardbloem*, paardfokker*,
paardkracht*, paardras*, paardstaart*, paardstal*
en van aardekloot*,
aardegas*, aardekorst*, aardekunde*, aarderijk*, aarderijkkunde*...?
Logisch dat men spreekt over een jongensklas
en een meisjesklas en niet over een jongenklas* en een meisjeklas*.
In zo'n klas zitten toch meerdere jongens en meerdere meisjes. Maar waarom moet
het dan kleuterklas zijn en niet kleutersklas? En in een babydagverblijf
zit er toch ook meer dan één baby. Waar blijft hier nu de logica? Overigens,
in een jongensbroek zit toch ook maar één jongen en dat zou dan best jongenbroek*
kunnen zijn, maar dat klinkt al even gek als jongenklas*, vandaar
Realiseren we ons wel dat jongenbroek* en jongenklas* alleen maar
gek klinken omdat we met die vormen niet vertrouwd zijn? Laten we rustig wat
oefenen met woorden als jongenfiets*, jongenclub*, jongendroom*,
meisjekleren*, meisjekoor*, meisjeboek* en ook met meisjeachtig* en jongenachtig*.
Waar is de logica in gezichtsverlies en
gehoorverlies? Waarom bij 't ene woord een tussen-s en bij 't andere niet?
Dus: gehoorverlies, reukverlies, smaakverlies, maar ook
gezichtverlies*!
En waar is de logica bij ruggenwervel,
terwijl we toch allerminst spreken over halzenwervel, borstenwervel,
lendenenwervel of staartenwervel? Dus: naast halswervel,
borstwervel, lendewervel en staartwervel, ook rugwervel*!
De woorden die in het boek gemerkt zijn
met een * zijn woorden die ik in de "nieuwe spelling" anders had
willen schrijven (alle substantieven in de nominatief enkelvoud, weet je wel),
doch het niet heb gedaan. Mocht dit boek een tweede druk kennen, dan doe ik het
misschien wel
|