Twee themas die dezer dagen nogal breed uitgesmeerd worden in mijn krant (niet De Morgen of De Standaard, geen kwaliteitskrant dus) zijn het geval Kawakaki en de Gentse
Overpoort.
Het eerste onderwerp handelt over ene mevrouw Kawakaki, die parlementslid is en subsidies voor een goed doel in eigen zak zou hebben gestoken. En daar is men achter
gekomen... Ge ziet van hier dat de subsidiëring prompt werd stop gezet en even prompt heeft de politieke partij waartoe zij behoorde haar aan de deur gezet. Een dubbele mokerslag dus voor het parlementslid. Is het te
verwonderen dat ze er psychisch zwaar onder lijdt, waardoor ze nu al een vol jaar werkonbekwaam is? Niet meer in staat dus om de parlementszittingen bij te wonen. En - klap op de vuurpijl - men dreigt haar parlementaire wedde
van 6000 euro netto in de maand met veertig procent te verminderen, waardoor ze het in de toekomst met slechts 3600 euro netto in de maand zal moeten zien te rooien. Akkoord, ze doet er dan wel niets voor, zult u zeggen, maar
ze heeft een grondig alibi: ze is ziek, ongetwijfeld mét doktersattest. Het inkrimpen van haar wedde zal daarenboven aankomen als een zoveelste mokerslag, niet van aard dus om haar uit de depressie te
helpen. En dan is er nog het feit dat de hoogte van haar inkomen zomaar aan de openbaarheid wordt prijsgegeven. In dezelfde krant las ik immers, enkele dagen geleden, dat het laatste waar de gemiddelde Vlaming over wil praten
is hoeveel hij verdient in de maand; eerder nog zal hij u vertellen hoeveel keer hij sex heeft in de maand. Toch wil ik Kawakaki een hartje onder de riem steken: mijn vrouw en ik hebben voor ons beiden een inkomen van 1892,15
euro (bruto!) in de maand en we kunnen er behoorlijk van leven. Hoeveel keer wij sex hebben in de maand zeg ik liever niet. Ik zal wellicht geen gemiddelde Vlaming zijn...
En nog dit: Kawakaki is niet haar echte naam. De echte kan ik maar moeilijk onthouden en om reden van privacy vind ik een pseudoniem hier overigens wel op zijn plaats.
Het tweede onderwerp gaat over de Overpoort, de Gentse studentenwijk. In mijn studententijd was in die hele Overpoortstraat één enkel cafeetje, De Zwaan van Richard
Orlans die toen één van ´s lands allerbeste voetballers was. Studenten kwamen er zo goed als nooit. Enkele keren ben ik er gaan biljarten met studiegenoot André Vannoorenberghe zaliger. Het cafeetje
bestaat al lang niet meer. In de plaats zijn er nu wel honderd studentencafés, ´s avonds en ´s nachts krioelt het er van leven, studentikoziteit viert er hoogtij tot in de vroege en soms niet meer zo heel
erg vroege uurtjes. Maar de laatste tijd wordt alles overschaduwd door wangedrag: studenten die in elkaar geslagen worden, agressie tegen de politie. En of de media daar een vette kluif aan hebben! En nu wil de overheid in
Gent drastisch ingrijpen: het sluitingsuur van de cafés vervroegen, van 7.00 uur naar 6.00 uur! In mijn tijd - maar dat is meer dan zestig jaar geleden - gingen wij maar zelden uit tot ná 2.00 uur. Wat mijzelf
betreft was mijn tweede jaar daarop een uitzondering: ik had er een goede reden voor. Ik heb het er over in mijn memoires (O jerum jerum jerum..., 2006, pag. 70-72):
Mijn tweede kot was aan de Sint-Pietersnieuwstraat, die toen - en zo is het nu nog steeds - het centrum was van het studentenleven. Ik woonde er op de zolder van de vierde
verdieping van een oud herenhuis. Op de benedenverdieping was een dokterspraktijk: dokter Philippe Vanquickenborne, specialist in hartziekten. De bovenverdieping werd bewoond door de heer en mevrouw Vankerckvoorde. Híj
was fotograaf en werkte enkel in de zomermaanden, in Westende aan de kust, alwaar hij samen met zijn vrouw een fotowinkel uitbaatte. Zij was de nicht van een bekend Vlaams schrijver, Filip De Pillecijn. Ze liep hoog op met
"nonkel Filip" en ze bracht hem wekelijks een bezoek. Buiten de zomermaanden werkten de heer en mevrouw Vankerckvoorde niet en de rest van het jaar brachten ze door op de vierde verdieping van het huis in de Sint-Pietersnieuwstraat.
Ze leefden van het geld dat ze in de zomer verdiend hadden. Breed zullen ze het wel niet gehad hebben. De vierhonderd frank die ik hen maandelijks voor het kot diende te betalen was ongetwijfeld een welgekomen bijverdienste.
Dat kot was een donker zolderkamertje, onder het pannendak, met enkel één dakvenster om wat licht en lucht binnen te laten. Een "kot" in alle betekenissen van het woord. Vanzelfsprekend beschikte ik
er niet over stromend water - die luxe heb ik overigens op géén van mijn koten gehad -. Erger was dat er vrijwel geen verwarming was. Er stond een oud kolenkacheltje waar geen de minste "trek" in zat.
Alleen als het hard waaide wilde het wel eens een beetje branden. Teneinde er de brand in te krijgen zat ik soms in het kacheltje te blazen tot ik er duizelig van werd, tot mijn haar kraakte van het stof en mijn gezicht zwart
was van het roet. Uren heb ik zo zitten blazen. En zakjes kolen naar boven gezeuld, vijf verdiepingen hoog. Je zag op dat kot soms geen hand voor ogen vanwege de rook. En daar was dat stomme kacheltje dan nog niet eens alléén
verantwoordelijk voor. Ik rookte in die tijd namelijk zelf, als een Turk. Roken van 's morgens tot 's avonds en
's nachts. Sigaretten en sigaren die ik kreeg uit de winkel van tante Jenna. Sigaretten die
ik zelf rolde met de zelfgekweekte tabak en de "Riz la Croix"-blaadjes van vader. En vooral pijpen, omdat dat studentikoos was en
goedkoop. Verlucht werd het kot nooit en ik betwijfel of ik het dakvenster
ooit heb open gedaan. Met de rook zou immers ook het beetje warmte weggevloden zijn en nooit had iemand deze student in de geneeskunde verteld dat al die rook ongezond was en dat je daar longkanker van kreeg
Achteraf bezien was die vierhonderd frank per maand nog goed betaald voor zo'n onmenselijk kot. En er was niet alleen de vierhonderd frank, er was ook
de krant.
En hier moet ik even één van mijn toenmalige vrienden citeren, Marc Stassijns, die vele jaren een bekend sportjournalist is geweest en later hoofd van de sportredactie van de nationale televisieomroep. Dat Marc
toen al een klare kijk op de dingen had, bewijst hij in de Gravensteenbrochure van het jaar 1960-61, waar hij uitlegt wat Theo Biesemans, senior seniorum van het jaar 1958-59 en kersverse dokter, te wachten stond: "Op
alle uren van de nacht kan hij uit bed gehaald worden, maar gelukkig heeft hij hiervoor een nuttige training gehad tijdens zijn studentenloopbaan, toen hij 's nachts meer UIT dan IN zijn bed is geweest". Welnu, van
een dergelijke training heb ook ik kunnen profiteren en dat is voor een deel te danken aan mijn kotbaas uit de Sint-Pietersnieuwstraat. Hij duldde niet dat ik ná middernacht thuiskwam. Nu was in de Savaanstraat de drukkerij
van de Gentenaar gevestigd. Rond een uur of vier in de morgen waren er de eerste kranten gedrukt. Voor een arme student hadden ze daar wel een gratis exemplaar over. En om de wille van de krant was mijn kotbaas wel bereid
mijn thuiskomst in de vroege uurtjes door de vingers te zien. Ik ben daar één jaar op kot geweest en dat jaar ben ik maar zelden vóór vieren naar bed gegaan
Dat jaar ben ik geslaagd in mijn examen. In de eerste zittijd nog wel...
|