De Broekstraat vormt sinds mensenheugenis de grens tussen Kaster (deelgemeente van Groot-Anzegem) en Elsegem (deelgemeente van Wortegem-Petegem), meteen ook de grens tussen West-
en Oost-Vlaanderen. Ik woon er nu al meer dan vier jaar, in het huis waar ik ook de eerste vierentwintig jaar van mijn leven heb doorgebracht. Als we de vergelijking maken met driekwart eeuw geleden komen we tot de vaststelling
dat het aantal huizen er ongeveer hetzelfde is gebleven: een vijftal aan de Westelijke kant van de straat, een tiental aan de Oostelijke kant. Het aantal bewoners is merkwaardig genoeg tot minder dan de helft gereduceerd.
En dat is des te merkwaardiger als men bedenkt dat de totale wereldbevolking sindsdien ongeveer verviervoudigd is...
Ter hoogte van de kruising met de Smeierstraat - dat is waar ik geboren ben - ziet men, in Noordelijke richting, de kerk van Grijsloke (in stadhuistaal Gijzelbrechtegem,
deelgemeente van Groot-Anzegem) op een heuvel. De kerk staat op exact achthonderd meter van mijn huis verwijderd, ze oogt nog precies als toen ik er vijfenzeventig jaar geleden mijn eerste communie heb gedaan, en de torenklokken
maken nog exact hetzelfde geluid. Want luiden doen ze nog wel eens, omdat deze kerk één van de twee van Groot-Anzegem is waar af en toe nog een mis wordt opgedragen. De andere zes kerken staan werkeloos te blinken...
bij gebrek aan pastoors. Of liever, vijf staan er te blinken, want die zesde - de hoofdkerk dan nog wel - is enkele jaren geleden afgebrand. Ik herinner mij de tijd dat er minstens tien pastoors waren in Groot-Anzegem, de
onderpastoors meegerekend. Nu is er geen enkele meer. De laatste heeft vorig jaar afgehaakt, niet vanwege te oud, maar simpelweg omdat hij de stiel beu was, denk ik... En als er nog eens een mis wordt opgedragen,
dan is het een diaken die daarvoor instaat.
In die afgebrande hoofdkerk ben ik gedoopt. Ze was eveneens te zien vanop het kruispunt van de Broekstraat met de Smeierstraat, in Westelijke richting, twee boogscheuten verder
dan de kerk van Grijsloke. Men is bezig met de wederopbouw en daar verheug ik mij over, al weet ik niet zeker of daar nog ooit mis zal gevierd worden. Van hieruit is ook de torenspits van de kerk van Kaster te zien, meer naar
het Zuiden toe: in vogelvlucht niet veel meer dan een kilometer, maar verborgen achter een heuveltje. Daar heb ik mijn plechtige communie gedaan. Ik was toen elf jaar oud...
En we zien hier nog een vierde kerk, nog geen twee kilometer naar het Oosten: Elsegem, waar de kerkdeur overdag altijd openstaat en waar bezoekers welkom zijn. Missen zijn er
niet meer bij gebrek aan een pastoor en dat geldt voor alle vijf de deelgemeenten van Wortegem-Petegem. Enkel in Petegem is er nog één enkele misviering in de week, met een pastoor uit een andere gemeente. In
de kerk van Elsegem ben ik getrouwd voor de kerk, zevenenvijftig jaar geleden.
Stel u even voor, beste lezer, hoe geborgen ik mij hier heb gevoeld in de schoot van moeder-de-katholieke-kerk, omringd door de vier heiligdommen die een zo belangrijke rol in
mijn leven hebben gespeeld. De zondagsmissen, de nachtmis op Kerstavond, de processies, de ommegangen, de biecht en de communie iedere eerste vrijdag van de maand, en - als ik al wat groter was - de gemoedelijke bijeenkomsten
na de mis in de gezellige dorpscafés rond de kerktoren. En de pastoors van Grijsloke! Vier heb ik er gekend. De eerste drie hielden van geestrijke drank en vooral van wijn zoals het een pastoor betaamt en ze hielden
ook van hun tweehonderdvijftig parochianen die hen op handen droegen - niet één die de zondagsmis zou verzuimd hebben. De vierde pastoor paste niet meer in het rijtje: te serieus. In Grijsloke begon alzo, net
als in alle andere Vlaamse parochies, de teloorgang van het geloof. En de échte oorzaak van die teloorgang? Als ge ´t mij vraagt...
Ze hadden het anders moeten aanpakken, de kerkleiders. Denk ik. De rol van de vrouw in de kerk, het celibaat, de houding tegenover homofilie, anticonceptie en sexualiteit in ´t
algemeen, en de dreiging met de hel. Dit laatste had bij mij al een averechts effect rond de tijd van mijn eerste communie. Ik had geleerd dat de naam van God oneerbiedig uitspreken (godverdomme) en de zondagsmis
verzuimen thuishoorden in de categorie van de doodzonden en dat op die zonden de sanctie stond van eeuwig branden in de hel, tenminste indien men vóór zijn dood de zonden niet had gebiecht. Dat stond allemaal
in de catechismus, die ik helemaal van buiten kende en waardoor ik altijd tien op tien haalde voor het vak godsdienst, maar ik kon mij onmogelijk inbeelden dat een god, van wie gezegd werd dat hij oneindig goed en barmhartig
is, zo haatdragend en op wraak belust kon zijn. Daarom bestond die god toen al niet meer voor mij, althans niet écht. Of ik toen nog in Sinterklaas geloofde weet ik niet zeker. Mijn achterneefje Jeremie,
een uiterst pienter baasje, heb ik later, toen hij eveneens een jaar of zes was, gevraagd of hij dacht dat Sinterklaas bestaat. Jazeker, Sinterklaas bestaat was zijn antwoord. Maar voegde hij er
schalks aan toe niet écht, hé. Nu is Jeremie achttien. Na de grote vakantie gaat hij filosofie studeren aan de universiteit. Als ik hem vraag of er leven is na de dood antwoordt hij met een tegenvraag:
wat bedoelt ge eigenlijk? En dat volstaat voor mij. En op mijn vraag of God bestaat antwoordt hij: Jazeker, God bestaat! En dan zeg ik: Maar niet écht, hé? Hij knikt en lacht. We verstaan
elkaar wonderwel, Jeremie en ik. Hij wordt vast een groot filosoof. Voor mij daarentegen is er helaas geen toekomst meer...
|