De man die
aanbelde was Iloné, de vrijgezel die een maand geleden in het huis aan de
Broeklindeweg was komen wonen. Of het mij schikte die avond bij hem langs te
komen, ter kennismaking? Het schikte mij.
Er hing een
aangename geur in het huis en in de living zorgde het haardvuur voor een
gezellige sfeer. Twee gemakkelijke luxueuze fauteuils. Ik vroeg of hij ooit
getrouwd was geweest.
- Nooit! En als
ge wilt weten of ik ooit een relatie heb gehad: nooit!
Ik zei niets,
probeerde zo onbewogen mogelijk te kijken.
- Ha, gij
gelooft mij niet, zei hij, en ge hebt nog gelijk ook. Ik zat in 't vierde
Grieks-Latijn. Ik was zestien, zij amper vijftien. Ze heette Coline. Haar
schoonheid was met geen woorden te beschrijven. Ze was het mooiste wezen dat ik
ooit gezien heb. Ik durfde haar niet aanspreken maar in de klas kon ik mijn
blik niet van haar afhouden. Haar beeld stond op mijn netvliezen gebrand.
Thuis, op mijn kamertje, heb ik haar portret geschilderd. Op een visitekaartje
schreef ik: "Coline, ik bemin u, u alleen, voor altijd". Met een paper-clip
maakte ik het kaartje vast aan het schilderij. Ooit zou ik haar in mijn armen
kunnen sluiten. Zo dacht ik, maar op een dag - 't was op een maandag na de
Paasvakantie - verscheen Coline niet meer in de klas. Ze had de school
definitief verlaten: haar ouders waren verhuisd naar Zuid-Frankrijk. Ik zou
haar nooit meer terugzien... Ik had het gevoel dat ik alles kwijt was waarvoor
het waard was te leven. Gehuild heb ik niet want in die tijd huilden jongens
van mijn leeftijd niet, maar ik voelde mij ijskoud van binnen. Wat restte er
mij nog in het leven? Er was alleen dat schilderij. Ik had het veilig
opgeborgen in mijn nachtkast en ik bekeek het elke dag. Coline! Het was zó
griezelig mooi, zo bedwelmend, de manier waarop ze mij aankeek met haar
melkwitte pupillen. Het was mooier dan de realiteit. Wie had mij dit talent
geschonken? Was het Athena, de godin van de kunst, of was het de liefdesgodin
Aphrodite zelf? Of beiden? Telkens als ik haar aankeek was ze zo mogelijk nóg
mooier dan de vorige keer en dan bad ik tot mijn god: "laat haar altijd zo mooi
blijven, laat haar schoonheid nimmer verwelken, schenk haar de eeuwige jeugd"...
Hij had de hele
tijd aan één stuk door verteld, de blik neerwaarts gericht alsof zijn woorden
niet voor mij bestemd waren. Nu onderbrak hij zijn verhaal en keek mij aan. Ik
voelde dat ik nu óók iets zeggen moest...
- Uw studies,
zei ik, leden die daar niet onder?
- Allerminst. Op 't einde van 't schooljaar was ik de eerste van de klas en dat was tot dan toe nooit
het geval geweest. Ik had die laatste maanden gestudeerd als een gek, ofschoon
ik er de zin niet van inzag. Voor wie of voor wat studeerde ik immers, nu zij
er niet meer was, die ik nooit meer zou terugzien? Het enige wat mij nog aan
het leven bond - zo voelde ik het - was het portret dat ik van haar geschilderd
had. Ik bekeek het, zoals ik al zei, iedere dag, en uit dat samenzijn met mijn
geliefde putte ik alle kracht, al besefte ik dat toen nog niet ten volle. Dat
ik haar nooit meer zou terugzien werd pas een zekerheid de laatste dag van het
schooljaar. In ons klaslokaal hing tegen de muur, naast het schoolbord, een
overlijdensbericht van Coline, gestorven in een klein dorp in het zuiden van
Frankrijk, de zesentwintigste van de maand juni. De oorzaak van haar overlijden
is mij onbekend gebleven. Ik heb er nooit iemand naar gevraagd. Ik achtte
mijzelf verantwoordelijk. Had ik immers niet gebeden tot God dat hij haar de
eeuwige jeugd zou schenken? Ze zou nu voor altijd zestien blijven,
onveranderlijk mooi. Ik had de goden, naast de eeuwige jeugd, voor haar ook het
eeuwig leven moeten vragen. Ik had moeten weten dat ook de goden haar beminden
en dat zij, wie zij beminnen, vroeg tot zich roepen. Zo is het ook de jongeling
Trophonios vergaan...
Hij keek mij weer
aan, wellicht om zich ervan te vergewissen of het verhaal van Trophonios mij
bekend was.
- Ja, zei ik,
Trophonios van Levadia. En ook Kleobis en Biton, in Argolis.
Ik had verwacht
dat hij zich verwonderd zou hebben over mijn kennis van de klassieke cultuur,
maar hij leek allerminst onder de indruk.Hij glimlachte weemoedig:
- Dat
overlijdensbericht kwam bij mij over als een fait divers, het bracht geen nieuwe
shock teweeg, het deed mijn versteend hart niet breken. Integendeel. Ik voelde
mij in zekere zin opgelucht. Niemand zou Coline nu nog ooit kunnen bezitten.
Niemand, behalve ik. Die dag heb ik haar portret voor 't eerst gekust, op de
mond. Haar lippen voelden warm aan en er speelde een glimlach om haar mond. En
ik las haar voor wat er op het kaartje stond: "Coline, ik bemin u, u alleen,
voor altijd". 's Anderendaags ging het net zo, en ook de dagen die volgden,
iedere dag hetzelfde ritueel, tot op de dag van heden. Ik heb gestudeerd,
klassieke talen, heb les gegeven in dezelfde klas waar ik gezeten heb, samen
met Coline. Drie keer ben ik verhuisd. De nachtkast met het portret van Coline
is er nog steeds en mijn liefde voor Coline is nog onaangetast. Soms voel ik
iets als een warme gloed die van haar uitstraalt als ik haar kus. En de hoop
dat de goden haar het leven zullen inblazen en dat ze naar mij toe zal komen,
als een wezen van vlees en bloed, houdt mij op de been. Zo is het toch ook
Pygmalion vergaan die zo vurig verliefd was op het beeld dat hij had gemaakt,
dat Aphrodite het tot leven wekte? Dat verhaal kent ge toch?
Hij keek mij
vragend aan.
- En óf ik het
ken, zei ik, het verhaal van Pygmalion en Galatheia! Maar dat is een mythe.
Daar kunnen wij met ons verstand toch onmogelijk bij.
- Met ons
verstand niet, maar wel met ons hart: "le coeur a ses raisons, que la raison ne
connaît pas" heeft ooit een geleerde Franse filosoof gezegd.
- Pascal.
- Precies!
Zijn stem werd
nu milder, gemoedelijker, en hij vervolgde:
- En dat is dus
de verklaring waarom ik nooit getrouwd ben geweest. En mag ik u nu óók een
vraag stellen: kunt gij schaken?
- Mijn
geliefkoosde denksport, zei ik.
- Dat treft. Zin
in een partijtje?
Hij werd plots
zeer opgewekt en zonder mijn antwoord af te wachten haalde hij uit de la van
het salontafeltje een schaakbord en een doos met schaakstukken te voorschijn.
- Plaats de
stukken maar, zei hij. Ondertussen haal ik mijn beste fles Bordeaux uit de
kelder. Zin in een sigaar?
Neen, een sigaar
hoefde ik niet want met Nieuwjaar zal het precies vijftig jaar geleden zijn dat
ik voor 't laatst heb gerookt. En wijn is ook al niet zozeer aan mij besteed,
maar dat durfde ik niet zeggen. Ik zette de stukken op het bord, liet hem de fles
ontkurken en twee glazen volschenken.
- Bezwaar dat
ikzelf een sigaar rook?
Ik kon hem
bezwaarlijk in zijn eigen huis het genot van een sigaar ontzeggen.
- Ge moet weten,
verklaarde hij zich nader, dat ik in mijn jonge jaren 'n boek gelezen heb van
Anton Coolen - "Kinderen van ons volk", zo heette het boek - waarin een passage
voorkomt, die mij altijd is bijgebleven, waar een pastoor en een notaris een
partij schaak spelen op leven en dood. Ze zitten bij het haardvuur, ze drinken
Bordeaux-wijn en... ze roken een sigaar. Het genot kan in kleine dingen liggen,
nietwaar.
Ik mocht
beginnen. Met wit. We hadden erom geloot. Ik begon met e2-e4.
- En nu zal ik
mijn meest geliefde opening spelen, lachte Iloné fijntjes. Eén die ikzelf heb
uitgevonden: de "Iloné-opening".
Drie partijen
hebben we gespeeld. Ik laat in het midden hoe ze verlopen zijn. Dat doet
overigens niets ter zake.
|