Bobby zag het levenslicht op 6 januari 1990. Zijn moeder was een poedel, zijn vader vermoedelijk een soort dobermann. Daarom noemde ik hem ook wel eens "onze poederman". In zijn eerste levensmaanden heb ik hem eens van onder een kast gehaald, zeer tegen zijn zin. Hij heeft toen met zijn scherpe tandjes zo fel in mijn hand gebeten dat het bloed rijkelijk stroomde. Een "bijtertje" is hij gebleven. Zijn hele verdere leven heeft hij een heilige schrik gehad voor naderende handen. Enkel Moetsje, Peter en tante Annie konden hem zonder risico aanraken. Zelf ben ik zowat tien keer door Bobby gebeten. Zijn liefde voor Moetsje en zijn vriendschap voor Peter ontroerden mij en vervulden mij tezelfdertijd met afgunst. Als Moetsje thuiskwam liep hij als een razende rondjes rond de tafel, van pure blijdschap. In mij zag hij een rivaal tegenover Moetsje. Niettemin kwam hij bij mij bedelen, mooi rechtop gezeten, om lekkere hapjes en niet zelden nestelde hij zich op mijn schoot. Hem aanraken met de handen durfde ik nochtans niet. Ook de kleindochtertjes waren bang voor Bobby. Als ze op bezoek kwamen werd de hond weggebracht, meestal naar de slaapkamer. Maar als we met hem gingen wandelen gingen de meisjes gaarne mee. Er werd zelfs ruzie gemaakt voor wie hem aan de leiband mocht houden.
Op een mooie zomerdag in 't jaar 2002 zeeg Bobby bewusteloos neer, nadat hij zich mateloos had opgewonden vanwege een laag zwevende luchtballon. Van die dag af ging het met de gezondheid van Bobby stilaan achteruit. We moesten hem iedere dag een pilletje geven voor zijn hart. In 't begin van 't jaar 2004 begon zijn lichaam op te zwellen en later ook zijn hoofd. Tenslotte konden zijn zwakke gezwollen pootjes het gewicht van zijn lijf haast niet meer dragen. Zijn nieren werkten niet meer. Bobby leed. Moetsje kon het niet meer aanzien en ze maakte een afspraak met de dierenarts voor een "verlossend spuitje", op 24 maart om 18 uur 30. Maar die ochtend stierf Bobby een natuurlijke dood. Hij was haar vóór geweest. Hij had haar dat gruwelijk bezoek aan de dierenarts bespaard. Toen Bobby stierf was Moetsje niet thuis. Ik was blij dat het zo gelopen was. Ik knielde neer naast Bobby en teder streelde ik zijn koud gezwollen lichaam. Ik hoefde nu niet meer bang te zijn dat hij bijten zou... Mijn tranen maakten zijn pelsje nat.
's Anderendaags, vóór dag en dauw, heb ik hem begraven bij ons huis in Elsegem. Gewillig is hij met me meegegaan op zijn laatste reis naar de Broekstraat en even gewillig heeft hij zich in het graf laten leggen. Hij rust er, gewikkeld in het dekentje waarop hij zijn laatste levensdagen heeft doorgebracht, op zijn buik, zoals op de foto op de omslag van dit boek: het lijkt wel of het een jonge luie puppie is en dat de hele wereld hem kan gestolen worden. Zoveel pijnlijker dan de beetwonden die Bobby mij heeft toegebracht, is de wonde die zijn heengaan in mijn hart achterlaat
Er is geen God voor hondjes.
Als er een God voor hondjes was
-k heb voor jou gebeden -
had jij vast en zeker
niet zoveel geleden.
Als er een God voor hondjes was
had hij jou vast nog even
- een jaar, of twee misschien?-
in vrede laten leven.
Dan gaf jij nu nog pootjes
en liep jij nog je rondjes
Ach, 'k weet het nu wel zeker:
er ís geen God voor hondjes.
Maar 'k heb jou een graf gegeven
en 'k bid tot Onze Lieve Heer:
misschien kom jij zo in ónze hemel
en zien we elkander ooit nog weer.
Dán gaan wij weer spelen,
dán loop jij weer rondjes:
voor altijd sâam gelukkig zijn...
Er is geen God voor hondjes!
En is er een God voor mensen? Bestaat er een almachtige rechtvaardige liefdevolle God, die werkloos toekijkt op al het verdriet, ellende en onrecht in de wereld? 't Is te hopen, zegt mijn filosoof, dat hij niet bestaat. En zou hij tóch bestaan, hij kreeg een dikke onvoldoende!...