Ik toonde hem mijn lijstje met de veertien en vroeg of hij er misschien nog enkele kon aanwijzen. Natuurlijk kon hij dat: hij was hier al zon dertig jaar in dienst en hij wist precies waar iedere BV hier begraven lag. Hij gaf mij een wandelkaart van de begraafplaats waarop de laatste rustplaatsen van de bekende overledenen waren aangeduid, en om het mij nog gemakkelijker te maken stelde hij voor mij te vergezellen naar elk van de graven die op mijn lijstje stonden: ik hoefde mij heus niet verplicht te voelen, hij deed het met plezier
En zo, beste lezer, is het gekomen dat ik alsnog mijn programma heb kunnen afwerken. En voor ik mijn verhaal verder zet wil ik mij in lovende bewoordingen wenden tot de Gentse burgervader en tot de schepen van begraafplaatsen: dat ze zich gelukkig prijzen met de man die mij zo goed geholpen heeft op dinsdag 5 februari .
Eén van de meest bekende auteurs op de Campo Santo is Filip De Pillecijn. Zoals heel wat Vlaamse schrijvers was De Pillecijn actief lid van de Vlaamse Beweging, waarvan Jan Frans Willems, die we al in t begin ontmoet hebben, de stichter was. Velen onder hen sympathiseerden tijdens de tweede wereldoorlog met de bezetter, hopende op die manier hun ultieme doolstelling, zijnde de Vlaamse onafhankelijkheid, in snel tempo te realiseren. Hun straffen na de oorlog varieerden van gevangenisstraf tot de doodstraf. In 1947 werd De Pillecijn tot tien jaar hechtenis veroordeeld. In 1949 kwam hij vervroegd vrij. Hij overleed in 1962 op 71-jarige leeftijd. Ofschoon ik hem nooit ontmoet heb, had ik iets met deze prins der Nederlandse letteren, zoals Gerard Walschap hem noemde. Hij was de oom van mijn kotmadam bij wie ik verbleef tijdens het academisch jaar 1959-60 en ze liet geen week voorbijgaan zonder een bezoek te brengen aan nonkel Filip. Laat dit voor mij een gelegenheid zijn om een herinnering op te halen uit die tijd (Uit O jerum jerum jerum, pag. 70-72):
Mijn tweede kot was aan de Sint-Pietersnieuwstraat, die toen - en zo is het nu nog steeds - het centrum was van het studentenleven. Ik woonde er op de zolder van de vierde verdieping van een oud herenhuis. Op de benedenverdieping was een dokterspraktijk: dokter Philippe Vanquickenborne, specialist in hartziekten. De bovenverdieping werd bewoond door de heer en mevrouw Vankerckvoorde. Híj was fotograaf en werkte enkel in de zomermaanden, in Westende aan de kust, alwaar hij samen met zijn vrouw een fotowinkel uitbaatte. Zij was de nicht van een bekend Vlaams schrijver, Filip De Pillecijn. Ze liep hoog op met "nonkel Filip" en ze bracht hem wekelijks een bezoek. Buiten de zomermaanden werkten de heer en mevrouw Vankerckvoorde niet en de rest van het jaar brachten ze door op de vierde verdieping van het huis in de Sint-Pietersnieuwstraat. Ze leefden van het geld dat ze in de zomer verdiend hadden. Breed zullen ze het wel niet gehad hebben. De vierhonderd frank die ik hen maandelijks voor het kot diende te betalen was ongetwijfeld een welgekomen bijverdienste. Dat kot was een donker zolderkamertje, onder het pannendak, met enkel één dakvenster om wat licht en lucht binnen te laten. Een "kot" in alle betekenissen van het woord. Vanzelfsprekend beschikte ik er niet over stromend water - die luxe heb ik overigens op géén van mijn koten gehad -. Erger was dat er vrijwel geen verwarming was. Er stond een oud kolenkacheltje waar geen de minste "trek" in zat. Alleen als het hard waaide wilde het wel eens een beetje branden. Teneinde er de brand in te krijgen zat ik soms in het kacheltje te blazen tot ik er duizelig van werd, tot mijn haar kraakte van het stof en mijn gezicht zwart was van het roet. Uren heb ik zo zitten blazen. En zakjes kolen naar boven gezeuld, vijf verdiepingen hoog. Je zag op dat kot soms geen hand voor ogen vanwege de rook. En daar was dat stomme kacheltje dan nog niet eens alléén verantwoordelijk voor. Ik rookte in die tijd namelijk zelf, als een Turk. Roken van 's morgens tot 's avonds en
's nachts. Sigaretten en sigaren die ik kreeg uit de winkel van tante Jenna. Sigaretten die ik zelf rolde met de zelfgekweekte tabak en de "Riz la Croix"-blaadjes van vader. En vooral pijpen, omdat dat studentikoos was en
goedkoop. Verlucht werd het kot nooit en ik betwijfel of ik het dakvenster ooit heb open gedaan. Met de rook zou immers ook het beetje warmte weggevloden zijn en nooit had iemand deze student in de geneeskunde verteld dat al die rook ongezond was en dat je daar longkanker van kreeg

Rosalie Loveling! Eén van de beroemde gezusters Loveling. In het centrum van Gent is er een straat naar hen beiden genoemd. Mijn goede vriend en studiemakker Raymond Creus is er op kot geweest en heeft er later zelfs nog een tijdje een huisartsenpraktijk gehad. Maar op de indrukwekkende nieuwbouw van het Sint-Pietersstation staat in grote letters alleen de naam van Virginie. Rosalie is weliswaar jong gestorven (1834-1875), in tegenstelling tot Virginie (1836-1923) en deze laatste kan dan ook bogen op een omvangrijker literair oeuvre en ligt ook begraven op een ander kerkhof, maar alleen al omwille van haar gedicht Het Geschenk, dat hierna volgt en dat ik-weet-niet-hoevelen tot tranen toe heeft bewogen, had ze het mijns inziens verdiend dat haar naam had mogen prijken naast die van haar zus. Op het Sint-Pietersstation! Zij het desnoods in kleinere letters. Het is misschien, wie weet, nog niet te laat
Hij trok het schuifken open,
Het knaapje stond aan zijn zij
En zag het uurwerk liggen:
Och, grootvader, geef het mij?
- Ik zal t u wel eens geven,
Toekomende jaar misschien,
Als gij wel leert en braaf zijt,
Zei de oude, wij zullen zien.
Toekomend jaar! sprak het knaapje,
O, grootvader, maar dan zoudt
Ge lang reeds kunnen dood zijn:
Ge zijt zoo ziek en zoo oud!
En de oude man stond te peinzen,
En hij dacht: het is wel waar,
En zijn lange vingren streelden
Des knaapjes krullend haar.
Hij nam het zilvren uurwerk,
En de zware keten er bij,
En lei ze in de gretige handjes
t Komt nog van uw vader, sprak hij.
Daar was een grafje gedolven,
De scholieren stonden er rond,
En een oude man boog met moeite
Nog eene knie naar den grond.
Het koele morgenwindje
Speelde om zijne haren zacht;
Het gele kistje zonk neder;
Arm knaapje, wie had dat gedacht!
Hij keerde terug naar zijn woning,
De oude vader, en weende zoo zeer
En lei het zilvren uurwerk
In t oude schuifken weer.
