Oef! Een last
is van mijn schouders gevallen. Een zoete last weliswaar: de geschiedenis van
Dwars door Grijsloke ofte DDG, Vlaanderens mooiste stratenloop. Sorry, s
werelds mooiste stratenloop. Dit jaar is DDG aan zijn 37e editie
toe, zoals steeds de laatste zaterdag van augustus. De geschiedenis behelst dus
de eerste zesendertig jaar, een geschiedenis in 38 afleveringen. Het laatste
verhaal zal - net als de 37 voorgaande -
verschijnen in het clubblad van de loopclub en op www.bloggen.be/kris
en het eindigt met een stukje poëzie dat ik ontleend heb (plagiaat!) aan het
gedicht over Boerke Naas van Guido Gezelle, en waarin ik de wens uitdruk dat
over enkele decennia een historicus of historica met veel nostalgisch gevoel
het verhaal zal schrijven van nog eens zesendertig DDGs. Iemand die op dit
ogenblik misschien nog niet geboren is.
Wat nu volgt
is om te voorkomen dat ik weldra overstelpt word met vragen over de historische
achtergrond van Boerke Naas
Het gaat
hier allerminst om een sprookjesachtige figuur, zoals bijvoorbeeld Sneeuwwitje
of Roodkapje of Doornroosje, van wie we niet weten waar en wanneer hun verhaal
zich zou afgespeeld hebben. Naas is eerder een legende met een belangrijke
historische achtergrond. Hij was een klein boertje, een koehouderke, en hij
woonde in Denderwindeke. Die wijsheid wordt ons bijgebracht door Jos Gabriëls
in zijn boek Keizer Karel en Boerke Naas. Het boek leert ons niet of Naas
boerkes voornaam (van Donaas of Ignaas) dan wel zijn achternaam was (met Boerke
als voornaam?). Er weze terloops vermeld dat in België slechts drie personen
deze familienaam dragen, nl. twee in Brussel en één in Ecaussines. Tijdgenoot
zijnde van Keizer Karel moet ons boerke dus geleefd hebben in de eerste helft
van de zestiende eeuw (en ook een beetje op t einde van de vijftiende). Hoe
hij bevriend geraakte met de keizer en hoe deze hem uiteindelijk aanstelde tot
burgemeester van Denderwindeke staat te lezen in het boek van Gabriëls. Rond
die tijd beviel Boerkes vrouw van een zevende kind. Het voorval dat Gezelle ons
in zijn gedicht over Boerke Naas voorschotelt heeft zich ongetwijfeld een
aantal jaren daarvóór afgespeeld

Gezelle begint met de stelling dat Boerke Naas geen leeuwenhert was, waarmee hij ongetwijfeld bedoelt dat Boerke geen held was. Maar toch, zo gaat de dichter verder, hij was niet dwaas, wat in deze context zonder enige twijfel betekent dat hij slim was.
Het verhaal speelt zich voorzeker af in de tijd toen Boerke Naas nog in de fleur van zijn leven was en nog niet lang getrouwd. Hij was naar de stad getrokken met twee runderen om die daar te verkopen. De stad
Ninove? De verkoop was naar wens verlopen en met een zwaar beladen beurs keerde Naas blij naar huis terug. Hoeveel de verkoop precies had opgebracht wil de dichter ons niet onthouden: zeshonderd frank, toentertijd een héél serieus bedrag. Maar, zoals reeds gezegd, Naaske was slim en ook heel erg vooruitziend: hij kocht een zevenschot (*) en stak er kogels in. (*)vlgs. mijn buurman, levende encyclopedie Firmin, is een zevenschot een revolver waarmee zeven kogels na elkaar kunnen afgeschoten worden, in tegenstelling tot de gangbare zes
Welgemutst stapt Boerke Naas aldus huiswaarts met de beurs en het zevenschot, goed verborgen onder zijn jas. De weg is lang en Boerke denkt: k wou dat ik al thuis en in mijn bedde waar
Plots hoort hij geritsel in het struikgewas. Angst overvalt hem. Twee vuisten grijpen hem vast en eer hij het goed beseft ligt hij neergeveld. Een geweer staat op hem gericht en een stem zegt ik schiet zo gij niet op staande voet uw beurs geeft met al uw geld. Men kan zich voorstellen hoezeer het angstzweet hem uitbreekt: u moet weten dat ons boerke alle dagen een serie Onze Vaders bidt om lang te mogen leven
- k Zal u alles geven, tot de laatste cent, stamelt hij. Maar wat zal mijn vrouw zeggen als ik zonder geld thuiskom?! Nooit zal ze mij geloven als ik haar zeg dat ik overvallen ben. Ze zal denken dat ik al het geld verdronken heb. De zatlap zal ze zeggen. Ach, wees zo goed een kogel door mijn hoed te schieten zodat zij zien kan dat ik ternauwernood aan de dood ben ontsnapt.
De rover, die nog niet van de kwaadste was, deed wat hem werd gevraagd.
- Dank u wel, zei Naaske. Ach, schiet er voor alle zekerheid nog één door de slippe van mijn jas.
Weer werd aan zijn wens voldaan.
- Nog ééntje alstublieft, meneer de struikrover, fleemde t boerke. Schiet nog een kogel door de pijpe van mijn broek. Dan is mijn vrouwke vast en zeker overtuigd van t lijfsgevaar waaraan ik ben blootgesteld.
- Dit was de laatste keer, sprak de rover, nadat hij ten derde male had geschoten. Geef nu maar uw beurze gauw. Mijn geduld is op en k en heb geen kogels meer.
- Ik wel, zei Boerke Naas.
Vliegensvlug haalde hij zijn zevenschot van onder zijn jas en richtte het op de bandiet.
- Ik wel! En als gij niet zorgt dat ge op staande voet van hier verdwijnt, schiet ik uw stomme kop in gruis. En als ik u een goede raad mag geven: als gij boer Naas nog eens beroven wilt, laat dan uw verstand niet thuis.
En lópen dat die rover dee
De twintigste en laatste strofe de strofe waaruit ik mijn inspiratie heb gehaald luidt als volgt:
Hier stoppe ik. Dichte een ander nu
ne voois op Boerke Naas;
t is waar, t en was geen leeuwenhert,
maar toch, t en was niet dwaas!
En ziehier wat ik ervan gemaakt heb:
Hier stoppe ik.
Dichte een ander nu
ne voois op DDG.
t Is waar, t en is s werelds grootste niet
maar s werelds mooiste is het zeker wel.
En weest nu allen welbedankt.
|