Boekhandel De
Slegte in de Volderstraat, naast de aula van de universiteit
Geen plek in Gent
waar ik vaker toevalligerwijze een oude kennis uit de studententijd ben
tegengekomen. Die studententijd, dat is het einde van de jaren vijftig en de
eerste helft van de jaren zestig: als dát geen eeuwigheid geleden is! Er stond
een man te zoeken bij de afdeling woordenboeken, een afdeling die de laatste
jaren nog weinig klanten aantrekt. Het gezicht van die man kwam mij niet
helemaal onbekend voor. Een zeventiger, van míjn leeftijd ongeveer. Ik heb niet
de gewoonte een wildvreemde aan te spreken, maar deze man was iemand die ik
moest gekend hebben in hetgeen men wel eens een vorig leven noemt.
-
Woordenboeken kennen nog weinig aftrek, zei ik.
- Ja, das
waar, antwoordde hij, zonder mij aan te kijken. Dat komt door t internet. Ge
tikt een woord in en in een oogwenk krijgt ge de vertaling in welke taal dan
ook. Wat ik zoek is een handig zakwoordenboekje Zweeds-Nederlands en vice
versa.
Hij keek mij
pas aan nadat ik gezegd had: ken ik u ergens van?
- Mijn naam
ik Yvan Marchoe, zei hij. Maar gij komt mij óók niet helemaal onbekend voor. Ik
wéét het! Kris
Vansteenbrugge. We waren goede vrienden. t Is méér dan vijftig
jaar geleden!
Yvan Marchoe!
Afgestudeerd als licentiaat in de wetenschappen in 1964. Daarna hebben we
elkander uit het oog verloren. In weerwil van een verschillende studierichting
- ik studeerde medicijnen, hij chemie - trokken we vaak met elkaar op. We waren geen
van beiden blokbeesten, geen modelstudenten, en we hebben ongetwijfeld méér
uren doorgebracht in studentenclubs, in cafés en dancings dan op de banken van
de auditoria. En toch waren we ieder jaar geslaagd, zij het zonder glans, met
de hakken over de sloot. Yvan ging er prat op dat hij een bierkenner was. Een
fijnproever die het edele Deense gerstenat dat Tuborg heette honderd keer
liever dronk dan het bier van Meiresonne. Niettemin vergeet ik nooit hoe we in
de Casbah een pint gingen drinken: het was mijn beurt om te betalen en Tuborg
kostte een paar franken meer dan Meiresonne. Omdat Yvan eerst snel een plasje
ging doen, bestelde ik twee Meiresonnes met het verzoek er één in een
Tuborg-glas te doen. Yvan dronk zijn Meiresonne uit het Tuborg-glas en liet
niet na zijn bier te prijzen en er zijn verwondering over uit te drukken hoe ik
in godsnaam die kattezeik van een Meiresonne in mijn lijf kreeg
- Hebt ge
véél of weinig tijd? vroeg ik. In het eerste geval nodig ik u uit om samen een
pint te drinken en wat bij te praten.
- Tijd zat,
zei Yvan. Maar bier mag ik niet meer drinken vanwege een lever die het een beetje
laat afweten. Een koffie, dát moet kunnen.
Ik stelde de
Mokabon voor, de koffieshop in de Donkersteeg. Omdat de koffie er prima is en
omdat het interieur er nog gezellig ouderwets is, net zoals in de jaren zestig,
toen wij véél liever bier dronken en er desondanks met ons eerste lief een keer
koffie zijn gaan drinken. We liepen tot aan het eind van de Volderstraat en
sloegen de Mageleinstraat in, dan de eerste links, de Bennesteeg, en dan weer
de eerste rechts: de Heilige Geeststraat! Dáár was mijn eerste studentenkot en op de hoek van de
Heilige Geeststraat en de Bennesteeg was de Wapy, een
hoere(n)kot, en daar
tegenover was nóg een hoere(n)kot, de Lantaarn. Op een winterse nacht werden de
uitbaatsters van de beide huizen van plezier vermoord en nooit werden de
daders gevonden. Yvan had mijn verhaal over die dubbele moord in de Bennesteeg
al meerdere keren moeten aanhoren en toch luisterde hij weer geboeid: hij is
nog steeds de tactvolle knaap van weleer
Aan t einde van de Heilige
Geeststraat gekomen hoefden we nog slechts het Braunplein en het Gouden
Leeuwplein over te steken om de Donkersteeg te bereiken. De Mokabon bleek
helemaal vernieuwd te zijn. Gedaan met de donkere hoekjes, de ouderwetse
meubels en dito gezelligheid. Een jaar geleden was het nog anders geweest. Toen
zat dit koffiehuis nog vol mensen, voor t merendeel bejaarde Gentenaren,
mannen en vrouwen, die er de sfeer van vóór de oorlog kwamen opsnuiven. Nu zat
hier zo goed als niemand. We gingen zitten aan een tafeltje waar een krant lag,
met een foto van de coach van onze nationale voetbalploeg, die de hele voorpagina
in beslag nam. De coach kijkt sip want zijn ploeg heeft verloren en de alles
overheersende vraag die de natie zich omtrent zijn persoon stelt is: heeft de
coach schuld aan de nederlaag? had hij zijn ploeg niet anders moeten opstellen?
heeft hij de juiste tactiek gevolgd? Voor het bloedbad dat de vorige dag in
Amerika werd aangericht door een dolle schutter was begrijpelijkerwijze geen
plaats meer op die voorpagina.
- Blij dat de
Belgen verloren hebben, zei Yvan. Ik had gehoopt dat het eeuwig gezeik over dat
voetballen daardoor een beetje zou luwen. Maar kijk, t is allemaal voetbal wat
de klok slaat.
- Ze beweren
dat het allemaal de schuld is van de trainer.
- Was dat
schot van Loekakoe, dertig centimeter naar links, in het doel terecht gekomen,
dan hadden de Belgen de wedstrijd misschien gewonnen en had de krant over
evenveel paginas de loftrompet gestoken over de trainer.
We telden de
paginas die uitsluitend over voetbal gingen: vijfendertig!
Anderhalf uur
en twee koppen koffie later hebben we de Mokabon verlaten, allebei met vochtige
ogen vanwege de nostalgische verhalen die we hadden opgedist, uit lang
vervlogen tijden, toen we als jonge gezonde kerels deze stad bevolkten en op
het punt stonden de wereld te veroveren.
|