- Ik begrijp niet goed, zei ik, waarom een CEO van een
groot bedrijf zoals bijvoorbeeld de haven van Antwerpen, een grotere wedde zou
moeten krijgen dan een dokwerker. De dokwerker is doorgaans versleten vóór zijn
zestigste, terwijl de CEO nog járen kan doorgaan na zijn vijfenzestigste en dat
vaak ook doet. De dokwerker loopt daarenboven gedurende zijn carrière veel meer
kans op een pijnlijk en invaliderend ongeval en doorgaans is zijn werk minder
voldoening gevend dan dat van de CEO.
- Zeer juist, zei mijn gesprekspartner. Je zou een
uitstekende vakbondsman zijn.
- En, vervolgde ik, die lijn kan doorgetrokken worden
naar de baas van de vakbond. Waarom moet zijn inkomen tien keer groter zijn dan
dat van zijn leden, de gemiddelde bouwvakker?
Mijn gesprekspartner zweeg nu. Hij wás de baas van de
vakbond.
- Omdat, zei ik
maar hij luisterde al niet meer,
wendde zijn blik naar een uiterst charmante zwaar geparfumeerde jongedame aan
de overkant van de tafel.
- Omdat, insisteerde ik, die bouwvakker doorgaans
versleten is vóór zijn zestigste, terwijl de baas van de vakbond nog járen kan
doorgaan na zijn vijfenzestigste. En omdat de dokwerker gedurende zijn carrière
veel meer kans loopt op een pijnlijk en invaliderend ongeval en doorgaans
minder voldoening vindt in zijn werk dan de vakbondsbaas.
Maar het was een dovemansgesprek geworden. Hij
negeerde mij volkomen. De knappe dame had hem al helemaal ingepalmd. Hij nam
nog een slok van zijn cava.
|