xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
< onderaan vergroot weergegeven
Eergisteren naar Gent geweest met de trein, onder een stralende lentezon. Op weg naar t station ben ik Ward tegengekomen. Hij had boodschappen gedaan. Ward geniet sedert drie maanden van zijn pensioen. Hij is of moet ik nu schrijven was? één van de beste kinderartsen van de provincie. Hij had rustig nog een jaar of tien kunnen doorwerken. Maar eind vorig jaar hebben ze hem ontslagen, om de simpele reden dat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt! Ik heb hem nooit durven vragen of er in t ziekenhuis waar hij werkzaam was een afscheidsfeestje is geweest te zijner ere. En of er toespraken zijn geweest door de heren die hem ontslagen hebben, om hun spijt uit te drukken over het feit dat dokter Ward hen nu zou verlaten. Drie jaar geleden stond ik in dezelfde schoenen als Ward: ik heb het afscheidsfeestje geweigerd
Waarschijnlijk had ik deze ontmoeting met Ward onvermeld gelaten, ware het niet dat hij mij heeft toevertrouwd dat hij niet goed meer weet hoe zijn dagen te vullen. Ward is gedegradeerd van alom gerespecteerd kinderarts tot boodschappenjongen. Ward verveelt zich.
Op het perron ontmoet ik Didier, met zijn onafscheidelijke sportfiets. Didier moet nog vijfenzestig worden, maar hij is al jááren met pensioen. Bij de spoorwegen gewerkt
en daar verzorgen ze hun mensen goed. Didier, in tegenstelling tot Ward, verveelt zich allerminst. Hij is nu wielertoerist en hij begeeft zich per trein, samen met zijn stalen ros naar de lieflijke plekjes in binnen- en buitenland, waar het zalig is om te fietsen. Voor vervoer per trein hoeft Didier nooit te betalen, tot aan het eind van zijn dagen. Bij de spoorwegen, zoals ik al zei, zorgen ze immers goed voor hun mensen. Ach, konden gepensioneerde artsen ook maar van zon goede verzorging genieten! Zoals in de tijd van Hippocrates
De treinreis Kortrijk-Gent verloopt voorspoedig. Precies twintig minuten. Op tram één is alles rustig, niets wijst er op dat op deze tram een moordaanslag zal gebeuren. Eerste halte: Van Monckhovenstraat. En verder: Van Nassaustraat, Charles Vandekerckhovelaan, Veergrep. Wat mag Veergrep in godsnaam betekenen? Ik zoek het nog wel eens uit. En dan nog Verlorenkost, Savaanstraat en Korte Meer. Hier stap ik af. Oef, er is niets gebeurd. Niets dan lieve mensen op de tram.
Op de Kouter, op plasafstand van de Opera, is de Standaard Boekhandel. Ik wip daar even binnen want ik ben al enige tijd op zoek naar een boek voor mijn jongste kleindochter. Ik wil het haar schenken ter gelegenheid van haar plechtige communie. t Zou een boek moeten zijn dat ze met graagte zal lezen, waar ze zorg voor zal dragen, dat ze zal koesteren en dat ze, als ze mijn leeftijd zal hebben, aan haar kleinkinderen zal tonen: kijk, van mijn pépé gekregen, op mijn plechtige communie! t Moet een origineel boek worden, niet van topauteurs als Huysentruyt of Brusselmans of Verhulst. Maar ik vind er voorlopig geen. Maar niet getreurd: de communie is pas over vijf weken, we zoeken wel verder en zo hebben we ondertussen iets om handen zodat we ons niet hoeven te vervelen zoals die arme Ward.
De Kouter is zonovergoten en op t einde is een donder straatje via hetwelk wij de Korte Dagsteeg en vervolgens de Walpoortstraat bereiken. Op de trappen van de Minard zit Romain Deconinck te genieten van de zon, tussen vele anderen. Via de Korianderstraat en de trapjes van de Plattenberg kom ik in de Lammerstraat. Die trapjes van de Plattenberg doen mij steeds terugdenken aan mijn eerste proces-verbaal dat ik als student heb opgelopen. Sta mij toe, beste lezer, dat ik in dit verband, mijzelf citeer:
(uit O jerum jerum jerum pag. 82-83)
't Was op het einde van een rolling en aan de voet van het standbeeld van Edward Anseele, dat Willy Hutsebaut van pure baldadigheid lag te roepen van "vuile flikken". Wij van de club stonden het schouwspel te bekijken, in spanning voor wat nog komen moest. Want de flikken, ze waren werkelijk in de buurt en ze kwamen dreigend nader. Nog maar enkele meters en ze hadden Willy te pakken en nog lag hij, en al maar driester, met zijn benen in de lucht te stampen en verwijten te uiten aan het adres van de vuile flikken. Ze hadden hem zó voor 't grijpen. En toen sprong Willy recht, hij rende de Lamstraat in en dan als een schicht de trapjes van de Platteberg naar beneden. De Gentse politie stond perplex. Ze grepen de eerste de beste enthousiaste supporter bij de kraag en zetten hem op de bon. Die enthousiasteling was ikzelf, heilaas. Het doet denken aan de smeerkaas-historie van de kostschool in Oostende. Eens te meer had ik niets mispeuterd en toch werd ik weer gestraft. Het sterkte mij in de overtuiging dat ik beter af zou zijn als ik in 't vervolg wél eens wat ging doen
Ik kreeg een proces-verbaal voor nachtlawaai. Het kwam terecht bij de gemeentepolitie van mijn dorp. Mijn oom, de gemeentesecretaris, onderschepte de "pro justicia" - gerechtigheid? mijn voeten, ja! - zodat mijn vader niet in kennis gesteld werd van mijn misdaad. Eén keer, zei oom Richard, kon ik op zijn "discretie" rekenen, maar geen tweede keer. Dat heb ik goed in mijn oren geknoopt en ik heb mij later nooit meer door de flikken laten pakken
In de Sint-Pietersnieuwstraat is er tussen het rectoraat en de Brug een enorm glazen gebouw opgerezen. Het moet zeker honderd meter lang zijn. Er staat AGC op, in koeien van letters. Toevallig weet ik dat AGC de nieuwe naam is van Glaverbel glasfabrikanten, voor wie dat niet zou weten. Een paar weken geleden of is het een paar maanden? stond dit gedrocht hier nog niet. Is dit een nederzetting van de glasfabriek of is dit een gebouw ten behoeve van de faculteit toegepaste wetenschappen, zeg maar de ingenieurs. Dat laatste lijkt mij het meest waarschijnlijk, want gedeeltelijk verstopt nu achter dat lelijk glazen monster staan de oude gebouwen van de speciale scholen, waar ik in mijn studententijd, als niet-ingenieur nooit een voet heb binnengezet. Nu waag ik mij even tot in de inkomhal. Er hangt een lijst van alle professoren die daar les geven: er zijn er zo maar eventjes tweeënzestig! Onder hen een opvallende naam: Dirk Frimout.
t Is alsof ik een afkeer krijg van dit oord. Niet alleen verafschuw ik het nieuwe gebouw, maar ik heb ook een hartsgrondige hekel aan AGC. t Heeft te maken met een vriend van mij die ze daar slecht behandeld hebben en waarover ik verder niet wil uitweiden. Op de hoek van de Sint-Pietersnieuwstraat en de Rozier staan twee studenten affiches aan te plakken voor het Galabal van de Geneeskunde. Ik bekijk een affiche aandachtig en enigszins geamuseerd, naar het mij voorkomt vragen ze of ik geïnteresseerd ben in het bal. Ik wil een beetje grappig uit de hoek komen en ik zeg dat ik mij daar nog wat te jong voor voel. Ze lachen niet eens. Ik zeg dat ik vijftig jaar geleden precies hetzelfde gedaan heb: affiches geplakt voor het studentenbal van de geneeskunde. Ze zijn niet verwonderd. Misschien hebben ze mij nóg ouder geschat. Als ik hen vertel dat ik nog senior seniorum geweest ben en dat ik nog ieder jaar naar de Gravensteenfeesten kom, lijkt het of ze mij een beetje interessant beginnen te vinden. Kom tóch maar af als ge kunt, zegt de ene. Ik zal er over nadenken
Tot aan de frituur Njora is het amper een paar honderd meter. Ik citeer nogmaals mezelf:
(uit 50 jaar Gravensteenfeesten pag. 49)
De "frituur Njora" aan de Sint-Kwintensberg. Njora was een blonde Oekraïense. Met haar achternaam heette ze Nikiforova en ze was afkomstig uit Apostolona, een dorp op zo'n honderd kilometer van Dnjepropetrovsk. Ze heeft mij enkele woordjes Russisch geleerd en ze had de beste frieten met stoverij van het heelal. Tot diep in de nacht bleef ik er plakken: we speelden er kaart, of dammen of schaken, of we filosofeerden over het leven. Ik heb er waarschijnlijk meer uren gesleten dan op de banken van de auditoria. Er zijn nu andere uitbaters, maar de naam is gebleven en de frieten met stoverij zijn er nog steeds lekker
Een copie van die pagina 49 hangt daar al bijna tien jaar aan de muur, ingelijst! Ik bestel een grote portie met stoverij, en twéé pintjes. Zoveel eten, t is niet gezond, zeg ikzelf. Eet dan morgen een beetje minder, zegt de uitbaatster, een lief dametje van middelbare leeftijd. Ja, dat zal ik doen. Ik sla nog even de krant open, de Gentenaar. Georges Leekens verlaat Lokeren om een ploeg te gaan trainen in één van de oliestaten, voor tweehonderdvijftigduizend euro in de maand. Waaruit moge blijken dat de crisis er dan toch niet is voor iedereen. Of zou dat een aprilgrap zijn? t Is immers één april vandaag. De rector van de universiteit tracteert alle studenten jazeker, alle dertigduizend op een gratis massage, op heden om elf uur in de voormiddag in het congrescentrum, ter gelegenheid van zijn herverkiezing tot rector. Je moet al een héél erg dom blondje zijn om dààr in te trappen.
Het doel van mijn bezoek aan de Arteveldestad is een symposium in auditorium C van het UZ, over slikstoornissen bij bejaarden. t Is een heel eind van de Sint-Kwintensberg tot het UZ, maar ik vertik het om de tram of de bus te nemen: een flinke wandeling moet ongetwijfeld iets van mijn gastronomische overdaad bij Njora compenseren
Ik loop via het Sint-Pietersplein, alwaar de halfvastenfoor staat opgesteld. Er is geen plaatsje onbezet op het plein, maar hier is de crisis wel degelijk voelbaar, zo komt het mij voor. De schiet- en andere tenten trekken geen volk. Een paardjesmolen draait zielig rond met één enkel kleutertje op een hoog wit paard. Zelfs aan het oliebollenkraam staat niemand. Ook de Overpoortstraat maakt een tamelijk verlaten indruk. De foor en het mooie weer zijn er ongetwijfeld verantwoordelijk voor dat de studenten hun toevlucht gezocht hebben op de terrasjes aan de Koornmarkt en aan de schilderachtige Graslei.
Aan de ingang van het UZ loop ik mijn nicht Francien tegen het lijf. Ze is de hoofdverpleegster van de afdeling dermatologie. De laatste vijftig jaar heb ik haar hooguit een keer of tien ontmoet. Vroeger zagen we elkaar vaker. Ze is tien jaar jonger dan ik en nog niet aan haar pensioen toe. Het komt mij voor dat ze in die vijftig jaar nog maar weinig veranderd is: nog steeds dat zelfde lachende blozende rond gezicht van een klein meisje, halverwege haar eerste en haar plechtige heilige communie. Het symposium begint pas over een uur en Francien is niet gehaast. We babbelen dus een tijdje. Ziezo, die familieband is weer even aangehaald.
Ik betreed de polikliniekgebouwen via de ingang van de afdeling fysiotherapie. Daar hangt een slogan UZ maar wij bewegen. Een goede vondst: twintig jaar geleden had ik zon woordspeling quasi onmiddellijk gesnopen. En u, beste lezer, hebt u hem al door?
Het is zeer rustig in het voorgeborchte van auditorium C. Ik ben veel te vroeg en er is nog niemand, behalve, achter een lange tafel: de pedel André die was er verdorie ook al toen ik nog student was en een lieftallige jongedame, wier taak het is om alle binnenkomenden te controleren, of ze wel degelijk lid zijn van de alumni, de vereniging der geneesheren oud-studenten der universiteit te Gent. Het feit dat André en ik elkaar kameraadschappelijk begroeten, stelt de jongedame méér dan gerust wat mijn lidmaatschap betreft: mijn kaart hoef ik niet te laten zien.
Het symposium handelt, zoals ik al zei, over slikstoornissen bij bejaarden. Geen onbelangrijk onderwerp, geachte lezer. Om dit te staven geef ik u een paar cijfers ter overweging. Vijf procent van de bevolking heeft last van slikklachten, bij de groep van de 50-plussers loopt dat op tot tien procent en bij de ouderen in verzorgingsinstellingen tot veertig procent. En dan nog dit: slikklachten leiden vaak tot slikpneumonie en dat is nu net de vijfde doodsoorzaak bij 65-plussers en zelfs de derde doodsoorzaak bij 85-plussers!
Bij het buitengaan neem ik een exemplaar mee van het tijdschrift schamper, studentenblad van de universiteit Gent. Op de voorpagina prijkt een schitterende foto van een knap porretje in jeans, met in de linker hand een boek en in de rechter een rood-met-witte-bolletjes parapluutje. Vijftig jaar geleden heb ik een porretje gekend dat er precies eender uitzag. Zou die nog in leven zijn? En zo ja, hoe zou t er nog mee zijn? En hoe zou ze er nú uitzien? En hoe zal dít exemplaar er uitzien over vijftig jaar? Vergankelijkheid
Ik doorblader mijn schamper in de trein. Er wordt flink de loftrompet gestoken over PVC populaire koosnaam van professor Paul Van Cauwenberge , die zopas herverkozen is tot rector van de universiteit met zomaar eventjes drieënnegentig procent van de stemmen! Nooit gezien! Als keel-neus-oorartsen zijn we eigenlijk collegas. Alleen: híj heeft het veel verder geschopt dan ik. Daarom benijd ik hem wel een beetje. Wat nog niet betekent dat ik hem zijn succes niet gun: een bekwamere, sympathiekere en meer geliefde, kortom een betere rector dan PVC hebben ze in Gent nooit gehad.
Op de achterkant van mijn schamper staat een foto van een knaap in zwembroek met een schiettuig. Het geeft mij een zeer actueel gevoel

|