Er
is dezer dagen een en ander te doen over het feit dat dit jaar aan de faculteit
geneeskunde twee lichtingen afgestudeerd zijn, nl. degenen die volgens het oud
regime zeven jaar hebben moeten studeren en degenen die één jaar later aan de
studies begonnen zijn en volgens het nieuw regime maar zes jaar hebben moeten
studeren. Om het diploma master in de geneeskunde te behalen. Een diploma dat
de houder ervan nog lang niet het recht geeft om de geneeskunde
zelfstandig uit te oefenen. Hij weze dan
ook master. Eerst dient de master zich gedurende een aantal jaren te bekwamen
in een of andere specialiteit: oogarts, longarts, hartchirug, ziekenfondsarts,
psychiater, revalidatiearts, kinderarts of
huisarts, om er maar enkele te
noemen. Dan pas mag de master zich arts noemen, of dokter. Dat laatste staat
niet gelijk met doctor, een academische titel die een halve eeuw geleden
automatisch verstrekt werd aan al wie zeven jaar geneeskunde of vijf jaar
rechten tot een goed einde had gebracht. Die mochten dan dr. voor hun naam
schrijven, hetgeen betekende dat ze zeer geleerd waren. De aanspreektitel voor
dit soort geleerden was althans in brieven en vrijwel uitsluitend in Nederland
Weledelzeergeleerde Heer doctor X. Die zeer geleerden konden dan meteen aan
de slag als huisarts, met een hoofd dat barstenvol zat met theorie maar zonder
praktische kennis. De theorie zouden ze snel vergeten. En de praktijk? Al
doende leerden ze
Sinds huisarts niet langer gewone arts is maar een
specialiteit zoals een ander, is het aantal huisartsen sterk achteruitgegaan.
Met
de twee lichtingen afgestudeerden die nu op de markt komen wordt het wellicht
moeilijk voor de afgestudeerde masters om een plaats te vinden om zich te
specialiseren en aldus aan de bak te komen op de arbeidsmarkt. Vroeger evenwel
waren er veel minder artsen die zich specialiseerden en desalniettemin waren de
plaatsen schaars. Hoe het er in mijn geval aan toe gegaan is heb ik beschreven
in mijn autobiografie O jerum jerum jerum (2006):
Eenmaal het diploma van doctor in de
genees-, heel- en verloskunde op zak, begon ik in mijn geboortedorp al snel met
een huisartsenpraktijk. Alle vijf de socialistische gemeenteraadsleden werden
terstond cliënt bij mij. Dat kwam doordat vader lid was van de socialistische
mutualiteit. De anderen bleven de oude dokter Decock voorlopig trouw, maar
vroeg of laat zou ik ook dié voor mij kunnen winnen hebben.
Drie maanden volstonden om tot het besef
te komen dat het beroep van huisarts aan mij niet besteed was. Erg was het als
iemand die zich aan mijn zorgen had toevertrouwd, doodging. Het is drie keer
gebeurd en het bezorgde me telkenmale vele slapeloze nachten: ik bleef maar
tobben over wat ik verkeerd had gedaan.
Het geval met boerin Vanmelkebeke was de
spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. In 't holst van de nacht
belde een dochter mij op: de boerin had zich opgehangen, op zolder
Toen ik de
zolder betrad lag de boerin op de grond, bewusteloos, maar ze ademde nog. Met
de hulp van de twee dochters heb ik de boerin in mijn deux-cheveauxtje gestopt
en ben ermee naar 't hospitaal van Oudenaarde gereden. De boer had mij nog
toegeroepen: "en riskeer het niet haar terug te brengen of ik schiet u
allebei overhoop". Naarmate we 't hospitaal naderden kwam de boerin
stilaan een beetje bij bewustzijn en er tekende zich in haar hals een duimbrede
lintvormige rode lijn af. De non aan de poort van het ziekenhuis weigerde haar
binnen te laten: de ramen van het hospitaal konden namelijk niet vergrendeld
worden en daarom konden er geen zelfmoordenaars opgenomen worden. Daar stond ik
dan. Ik kon de boerin terug naar huis brengen, maar dan riskeerde ik de kogel.
Of haar meenemen naar mijn eigen woning? Ik kreeg een betere inval. In
Oudenaarde was nóg een ziekenhuis, een kleintje, van hooguit tachtig bedden. Ik
bracht haar daarheen en meldde haar aan als "comateuze patiënt". Ik
had haar bloes in de hals goed dichtgeknoopt en repte met geen woord over de
zelfmoordpoging. Het lukte. De bange nacht was voorbij. Ik heb daar geen cent
ereloon voor ontvangen maar ik was tevreden dat het allemaal nog zo goed
afgelopen was.
's Anderendaags belde ik professor
Kluyskens, of ik bij hem geen opleiding tot keel-neus-oorarts kon volgen. Had
ik immers niet drie maanden stage gelopen bij hem en daarbij blijk gegeven van
"enige aanleg en belangstelling voor de specialiteit"? Jazeker! Als
ik minstens drie jaar geduld kon oefenen. Ik zei dat ik zo lang niet wenste te
wachten en toen stelde hij mij een opleiding voor bij dokter Van de Calseyde in
Brugge. Ik trok dus naar Brugge en maakte er kennis met dokter Van de Calseyde,
een sombere man. Hij zei dat ik assistent kon worden bij hem, maar dat hij mij
maar weinig kon betalen. Om de twee dagen zou ik moeten inslapen in het
ziekenhuis, teneinde de wachtdienst te verzekeren. Daarenboven moest ik naar
Brugge komen wonen, wat erop neerkwam dat mijn vrouw haar werk als
onderwijzeres in Elsegem zou moeten opgeven, en
van het hongerloon dat mij
werd aangeboden zouden wij niet kunnen leven. Maar Van de Calseyde zelf zag een
uitkomst!
Hij was persoonlijk bevriend met de
bisschop en het zat er dik in dat dié mijn vrouw een job als onderwijzeres zou
kunnen bezorgen, in het Brugse. En waarempel, 's anderendaags belde Van de
Calseyde mij op. De job was gevonden - een vaste job nog wel - en mijn vrouw
kon er beginnen van zodra ze dat wenste. In Brugge. Dáár zou zíj dus het loon
verdienen dat Van de Calseyde mij niet kon betalen
Ik vroeg vierentwintig uur
bedenktijd.
Uitgebreid overwogen we de pro's en de
contra's van een verhuis naar Brugge. Daar er minder pro's dan contra's waren,
zagen we ons genoodzaakt het aanbod af te slaan. Het viel Van de Calseyde
lelijk tegen. Toen ik het hem liet weten, bromde hij wat en haakte snel in.
Allengs was een jaar verlopen en ik koos
dus maar voor legerdienst. De eerste twee maanden was ik soldaat-milicien in
opleiding, in de Leopoldskazerne in Gent. Daarna volgden dertien maanden als
luitenant-geneesheer in het Klein Kasteeltje in Brussel, centrum voor
recrutering en selectie, kortweg CRS. Ik onderzocht er, drie halve dagen per
week, de recruten en slechts af en toe moest er ingeslapen worden, bij wijze
van wachtdienst. Geen omvangrijke taak dus. Het liet mij toe nog wat
huisartsenpraktijk te doen, erbovenop. Maar ik deed het enkel om den brode,
bijlange niet met hart en ziel, en het beviel mij alsmaar minder en minder. Het
vertrouwen dat de patiënten aanvankelijk in mij gesteld hadden, verminderde
zienderogen. Het was ongetwijfeld uitgelekt dat ik mij wilde specialiseren
Enkel de socialisten bleven mij nog trouw, door dik en dun.
Dan maar het buitenland geprobeerd. Ik
schreef een brief naar alle universitaire ziekenhuizen in Nederland, of ze geen
opleidingsplaats vrij hadden voor keel-neus-oorarts. En
ze hádden er wel een,
doch nergens zaten ze op mij te wachten. Of ik een jaar of drie geduld wilde
hebben: zo lang was overal de wachtlijst. Drie jaar! En nog drie jaar huisarts
spelen, zeker? Alles leek me beter dan dát. En weer een brief geschreven naar
al die Nederlandse universiteiten, of ze geen plaats hadden voor een assistent
op de afdeling
huidziekten. Dat was nu wel niet mijn grote liefde, maar het
vak van dermatoloog leek mij alvast niet al te stresserend. Geen week later
kreeg ik een uitermate positief antwoord van ene professor Bakker van het
universitair ziekenhuis Dijkzigt te Rotterdam, dat ik op zijn afdeling de
opleiding mocht komen volgen. Er werd mij een meer dan behoorlijke wedde
voorgesteld en bovendien kreeg ik mijn verhuiskosten vergoed, alsook een deel
van de inrichtingskosten van mijn woning in Nederland. Mijn vrouw zou dus niet
meer hoeven te werken en ze zou zich geheel aan het huishouden en aan de
opvoeding van de kinderen kunnen wijden.
We wilden net afreizen naar Rotterdam,
voor een gesprek met professor Bakker, toen de postbode aanbelde met een brief
uit Rotterdam, van het Dijkzigtziekenhuis, vanwege professor Struben, van de
afdeling keel-neus-oorheelkunde. Ik kon bij hem óók direct beginnen. En aan
dezelfde goede voorwaarden. We hoefden niet veel aan onze plannen voor die dag
te wijzigen
En zo werd het dan toch
keel-neus-oorziekten. We huurden een appartement op tien kilometer van het
ziekenhuis, in Capelle aan de IJssel, aan de Louis Couperusplaats, nummer
negen. Een ruime nagelnieuwe flat op de eerste verdieping van een groot
appartementsgebouw. Vier gelukkige jaren heb ik er doorgebracht, met mijn vrouw
en de twee kinderen. Zij deed haar inkopen in het winkelcentrum "de
Koperwiek" en de kinderen gingen naar de Montessori-kleuterschool die vlakbij
was. We raakten alle vier goed ingeburgerd in Nederland. En toch kwamen we
bijna ieder week-end in België doorbrengen. De drang naar de geboortegrond was
groot en we wilden ons beider ouders en vooral vader, die niet lang meer te
leven had, het genot van hun kleinkinderen niet ontzeggen.
Het Dijkzigtziekenhuis was, en is nog
steeds, een van de grootste en meest gerenommeerde van Nederland. Er waren tien
assistenten op de afdeling keel-neus-oor en evenveel opleiders, met aan het
hoofd professor Struben, een autoritair doch minzaam man, helemaal anders dan
de stugge Van de Calseyde. Ik integreerde mij opperbest in de groep en ik
voelde dat ik gewaardeerd werd door de prof, de stafleden en de collega's
assistenten. Vooral de functionele en de esthetische neuschirurgie konden mij
boeien. Professor Struben liet mij een speciale cursus neuschirurgie volgen in
Leiden bij de wereldberoemde Amerikaanse neuschirurg Cottle. Tegen 't einde van
mijn opleidingsperiode liet Struben warempel zijn privé patiënten, voor zover
ze een neusoperatie nodig hadden, door mij behandelen. Hij vroeg mij zelfs of
ik er nog niet over nagedacht had om in Rotterdam te blijven en deel uit te
maken van zijn staf. We kozen ervoor naar de heimat terug te keren. Rotterdam
was te ver van Elsegem, van vader en moeder, van de schoonouders, van tante
Jenna en tante Irma
Struben had er alle begrip voor. Op het mooi
afscheidsfeest dat hij te mijner ere georganiseerd had, sprak hij lovende
woorden en hij voorspelde mij een schitterende carrière als keel-neus-oorarts
in België. We zagen de toekomst vol vertrouwen tegemoet. Het échte leven, het
succes en het grote geluk moesten nog komen, dachten we. Hoe weinig bevroedden
we toen dat de gelukkigste jaren voorgoed voorbij waren
|