t Vorig jaar hebben vier van mijn vrienden
het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Een jaar van veel verdriet. Een
slecht jaar? Geenszins, zegt Daantje, die een paar jaar jonger is dan ik, maar
toch ook al een eindje in de zeventig is. De normaalste zaak van de wereld. We
hebben de leeftijd bereikt waarop onze leeftijdsgenoten bij bosjes sneuvelen,
de een na de ander, tot wíj alleen nog zullen overblijven, als honderdjarigen,
op eenzame hoogte
Een paar weken geleden is er weer eentje
heengegaan: Gaby Lamon, een vriend. Tijdens de rouwmaaltijd zat aan t ander uiteinde
van de tafel Lucien Beel. Zeventig (!) jaar geleden zat ik samen met Lucien in het
tweede leerjaar in het Kloosterschooltje in Grijsloke. Daarna hebben we elkaar
nooit meer gezien. De echtgenote van de overledene stelde ons aan elkaar voor.
- Wel, wel, zei ik, wat een verrassing. Na al
die jaren! Gij zijt nog geen haar veranderd.
- Gij wel, zei Lucien.
Hij was mij nog niet
vergeten. Ik zei dat ik iets over hem geschreven had in mijn memoires (O jerum
jerum jerum
, 2006) en ik had de indruk dat hij dat wel apprecieerde. De
passage waarin ik mijn lagere schooltijd beschrijf heb ik hem diezelfde dag nog
gemaild
Vader was ervan overtuigd dat er moest
gestudeerd worden, wilde men iets bereiken in 't leven. Hij leerde mij lezen
van toen ik vier was. Rond Pasen van 't jaar vijfenveertig las ik vrijwel alle
woorden, ook de moeilijke. Met een gewoon kinderboek* kon ik goed overweg. Het
zou nog een paar maanden duren voor het Derde Rijk definitief ineenstortte en
ik moest nog vijf worden. Ik was een mensenschuwe kleuter die nog met geen
ander kind contact had gehad, laat staan een voet binnen een schoolpoort had
gezet. Na Pasen trok vader met mij naar de nonnenschool in Grijsloke. Hij had
een van mijn kinderboekjes meegenomen en daarmee moest ik demonstreren hoe goed
ik al kon lezen. De zuster stond perplex. Tot aan de grote vakantie zou ze mij
nog in de kleuterklas houden. Daarna moest ik dan maar in 't eerste leerjaar
beginnen, bij juffrouw Valentine.
Het
enige wat ik mij nog van mijn eerste schooldag herinner is dat Marc Voet, die
een jaar ouder was, mij vroeg om mijn mond open te doen. Ik opende mijn mond en
hij spuwde erin. Toen ik dat thuis vertelde begon moeder te wenen en vader zei
dat hij niet begreep dat ik zo dom kon zijn. De volgende dag vroeg Marc Voet
mij nogmaals om mijn mond open te doen en
waarachtig, ik deed het weer.
Na
de grote vakantie kwam ik dus in de klas van juffrouw Valentine terecht.
Valentine was een weduwe met een dochter van een jaar of vijftien, en dus geen
echte juffrouw meer. Toch noemde iedereen haar "juffrouw Valentine".
Ze gaf les aan het eerste, het tweede en het derde leerjaar tegelijk. Omdat ik
al zo goed kon lezen mocht ik meteen plaats nemen in de middenste rij, de rij
van het tweede leerjaar. Ik zat er tussen kinderen die twee jaar ouder waren.
In tekenen was ik slecht en zingen was helemáál een ramp. Van zodra ik bij de
samenzang mijn mond opende, keken alle kinderen die vóór mij zaten, om. Mijn
gezang moet erg pijnlijk geklonken hebben in ieders oren. Al gauw riep de
juffrouw mij bij zich en ze verbood mij nog mee te zingen.
We
zaten met zijn zevenen in die klas: vier meisjes en drie jongens. Op 't einde
van 't jaar waren de vier meisjes, samen met Charles Vanmoorleghem, allemaal de
eersten van de klas: alle vijf evenveel punten! Lucien Beel en ik waren
tweede. En toch weet ik zeker dat
ik zowel voor rekenen als voor lezen veruit de beste van de klas was. Mijn
onvermogen tot tekenen en zingen zullen dus wel de doorslag gegeven hebben.
Het
jaar daarop startte ik in het derde leerjaar. Ik zat er niet op mijn plaats. In
vele opzichten had ik nog de mentaliteit van een kleuter, een bange kleuter. Valentine
nam dan ook de eerste de beste gelegenheid te baat om mij terug te sturen naar
het tweede leerjaar. Toen ik een rekenoefening aan het bord moest maken en 3 x
4 = 11 schreef - een ongelukkige lapsus die ik overigens direct herstelde -
werd ik stante pede en zonder pardon gedegradeerd.
Na
drie jaar kloosterschool in Grijsloke - tweemaal het tweede en eenmaal het
derde leerjaar - moest ik naar de gemeenteschool in Kaster, bij
Maria Janssens.
Madame, zoals de leerlingen haar noemden, had
hooguit twintig leerlingen, verdeeld over niet minder dan acht leerjaren. Als
er zich voor een bepaald jaar maar één leerling aanmeldde, werd die bij de klas
gevoegd die één jaar hoger of één jaar lager was, al naar gelang het een goede
of een minder goede leerling betrof. Toen
ík er arriveerde was ik de enige kandidaat voor het vierde leerjaar en
zo begon ik daar direct in 't vijfde. Ik zou er later ook nog het zesde en het
zevende doen. Als de vakken tekenen, zingen en turnen op het programma van de
proefwerken stonden haalde ik nog drieënnegentig of vierennegentig procent. Als
die vakken er niet op stonden kwam ik heel dicht in de buurt van de honderd
procent. Vanzelfsprekend was ik bij Maria Janssens altijd de eerste van de
klas.
Ik was een perfectionist, die zelden een fout
maakte, en als dat dan toch eens gebeurde, het weze door onoplettendheid, kon
ik daar dagen lang over piekeren. Met zingen was het evenwel een knoeiboel. De
affronten die ik in verband met het zingen in de klas van juffrouw Valentine
had ondergaan, zouden levenslang op mij blijven wegen. Ik dúrfde niet zingen.
De andere kinderen - behalve één - zongen zonder complexen een strofe uit
"het loze vissertje" en ze behaalden achttien of negentien op twintig.
Judith Debruyne kreeg zelfs een keer twintig op twintig. Die ene, die óók nooit
zong, was Raymond Desmet. Als Raymond aan de beurt was, ging hij rechtstaan met
zijn liederenboek in de hand, zoals dat verlangd werd. Zonder ook maar een kik
te geven bleef hij onbeweeglijk staan, pal voor zich uit starend. Na vijftien
seconden zei madame dat hij mocht gaan zitten en dat hij nul op twintig had
voor zang. Als het mijn beurt was, dreunde ik de tekst af: "Des winters
als het réé-é-gent
". Tot daar had het nog iets van zingen, doch vanaf de
tweede regel werd het gewoon voorlezen: "
dan zijn de paadjes diep, ja
diep; dan komt het loze vissertje vissen al in het riet, ja riet". Voor
die prestatie kreeg ik tien op twintig, omdat ik mijn goede wil had getoond.
Raymond zou dat nóóit gedaan hebben. Daar was hij te koppig voor. Of te fier?
De punten konden hém overigens gestolen worden. Voor mij betekenden die tien
punten die ik met zang verloor méér dan wat ik aan punten verloor voor alle andere
vakken samen. Er waren er die zeiden dat ik die tien punten niet verdiende, dat
ik voorgetrokken werd door madame, dat ik haar lieveling was. En ik denk dat ze
inderdaad een zekere affectie voor mij moet gehad hebben. Tot aan haar dood
heeft ze immers twee van mijn schrijfboekjes als aandenken bewaard en ze heeft
het nooit onder stoelen of banken gestoken dat ík de beste leerling was die ze
ooit in haar klas heeft gehad. Later toen ik al lang niet meer bij madame naar
school ging, leerde ik haar nog meer waarderen. Ze bleek een zeer belezen vrouw
te zijn, die daarenboven over een universitair diploma beschikte. Zij was
Lieveke Glabeke, het hoofdpersonage uit een van Stijn Streuvels grootste romans
"Levensbloesem".
In
veel van Streuvels' verhalen spelen jonge meisjes de hoofdrol, allemaal meisjes
die Streuvels heeft gekend. Soms maakte hij met hen lange wandelingen in de
weidse natuur. Tijdens die wandelingen legden zij hun jeugdige ziel bloot voor
de grote schrijver, naar wie zij vol bewondering zullen opgekeken hebben. Maria
moet ongetwijfeld gedweept hebben met Stijn Streuvels. Later pas heb ik dus
begrepen waarom zo vele foto's van Streuvels de klasmuren sierden. Daartegenover
staat dat háár foto prijkt in Streuvels' Lijsternest in Ingooigem, dat nu een
museum is. De schrijver, die zelf zeer belezen was, zal haar voorzeker de
liefde voor de literatuur bijgebracht hebben. Net als Streuvels las ze gaarne
werken van Noorse schrijvers. Ik was amper elf toen ze mij de trilogie
"Kristin Lavransdochter" van Sigrid Undset meegaf om thuis te lezen
tijdens de vakantie. Omdat ik zo'n uitmuntende leerling was, moet ze gedacht
hebben dat ik dat moeiteloos ging verwerken. Daarin had ze zich evenwel
vergist. De inhoud was te moeilijk, niet geschikt voor mijn leeftijd. Ik bracht
het boek ongelezen terug en omdat ik bang was dat ze er mij iets over zou
vragen, biechtte ik heel eerlijk op dat ik het geen mooi boek vond en dus niet
helemaal gelezen had. Dat is waarschijnlijk een van de weinige keren dat ik
haar ontgoocheld heb.
|