Van Elie Bradt tot Edgard Hoebeke.
Als je iets vindt nadat je er een hele tijd
hebt lopen naar zoeken: waarom vind je het dan uitgerekend op de laatste plaats
waar je gezocht hebt? Als er al domme vragen bestaan, dan is dít er één. Het
antwoord luidt: omdat je dan ophoudt met zoeken, als je het gezochte gevonden
hebt natuurlijk. Voor dat soort domme vragen moet u overigens te allen tijde op
uw hoede zijn, beste lezer: niet zelden zijn ze bedoeld om u in de maling te
nemen.
Enkele dagen geleden had ik u een sterk verhaal
beloofd. Het verhaal van een gebeurtenis die zich maar ééns in de zestig jaar
voordoet. Mét bewijs. Ik was ervan overtuigd dat het bewijs zich op mijn zolder
bevond, vermoedelijk onder een oneindige stapel rommel. Zaterdag een hele dag
gezocht, én zondagmiddag. Mijn oog viel op een oude blikken doos, die geprangd
zat tussen een stuk draagbalk en de nok van het dak. Er stond een foto op van
Albert I en de oude koningin Elisabeth. Het was de laatste plaats waar ik
wenste te zoeken: dat had ik mij voorgenomen en ik zweer u dat ik mij hoe dan
ook aan dat voornemen zou gehouden hebben. En
u raadt het natuurlijk al in die koninklijke doos heb ik het gevonden,
mijn agenda van het schooljaar 1953-1954, met daarin het onomstootbaar bewijs:
op zaterdag 6 maart 1954 er was toen nog school op zaterdag! heb ik een
elf op tien gekregen voor een schooltoets aardrijkskunde. De handtekening van
de leraar staat eronder: Elie Bradt. Er waren er een paar die alle vragen goed beantwoord
hadden en dus tien op tien kregen. Ik was één van hen, maar omdat ik nog geen
kwart van de beschikbare tijd benodigd had, had ik recht op een extra punt, moet mijnheer Bradt gedacht hebben.
Elf op tien: het heeft méér dan zestig jaar geduurd voor dit huzarenstukje nog eens is overgedaan. Door mijn kleindochter. t Zou mij niets verwonderen als zons- en maansverduisteringen zich frequenter voordoen dan eens in de zestig jaar. En mijnheer Bradt? Elie Bradt. Hij was toen een jonge man, vooraan in de twintig nog, denk ik. Wat zou er van hem geworden zijn? Als hij nog in leven is moet hij al een flink eind in de tachtig zijn. Wie zou dat kunnen weten? Ik heb de vraag via mail gestuurd naar mijn goede oude school van toen. Ze bestaat nog steeds: de Rijksmiddelbare School, Waregem. Ik heb er een goede opleiding genoten, drie jaar lang, drie gelukkige jaren. Met heimwee heb ik over die tijd geschreven in mijn memoires (O jerum jerum jerum, 2006, p. 30-35; het boek bevindt zich in de bibliotheek te Waregem) en een paar jaar geleden heb ik een vluchtig bezoek gebracht aan de school (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=972188). En hoe gaarne zou ik ook weten hoe het verder gegaan is met al die andere goede leraren van toen: mijnheer Bossuyt, mijnheer Dassonville, mijnheer Trips, mijnheer Esprit, mijnheer Tremmerie, mijnheer Decock, juffrouw Dobbelaere, mevrouw Delbaere
De meesten onder hen zullen overleden zijn, vermoed ik. Van Edouard Trips, de leraar Latijn, weet ik het wel zeker. Hij is overigens de enige aan wie ik onaangename herinneringen heb: hij lachte mij uit vanwege mijn lelijk gebit en mijn onnozel brilletje, en dan was er ook nog het feit dat Latijn allesbehalve mijn sterkste vak was
Ook de toenmalige directeur van de school is reeds lang ter ziele gegaan: Edgard Hoebeke. Zijn echtgenote was één van de juffen van de kleuterafdeling en zijn zoon Serge was één van de kleuters. Serge Hoebeke heeft het gebracht tot rechter aan één van s lands belangrijkste rechtbanken. Die kleuter van weleer is nu zelf al enkele jaren met pensioen. Niemand beter dan rechter Hoebeke kan weten dat schriftvervalsing een zwaar misdrijf is en dat vader Hoebeke mij de toegang tot de school had kunnen ontzeggen toen aan het licht was gekomen dat ik zijn handtekening ettelijke malen had misbruikt. Dat hij het niet gedaan heeft verklaart Serge Hoebeke, na het lezen van mijn memoires, als volgt: mijn vader was een rechtvaardig man. Ik ben Edgard Hoebeke nog steeds oneindig dankbaar. Hij was, letterlijk en figuurlijk, een gróót man. Met een groot hart.
|