Op zondag 7
september werd onder grote belangstelling hulde gebracht aan Anzegems grootste sportman aller tijden, met
een tentoonstelling in de raadzaal van het gemeentehuis en een feestelijke verwelkoming
in de kerk. Hierbij waren talrijke groten uit s lands atletiekgeschiedenis aanwezig.
Op de
rijkgevulde erelijst van Aurèle Vandendriessche ontbreekt een Olympische gouden
medaille. Ziehier waarom
We laten
Aurèle zelf aan het woord.
1960: De Olympische Spelen van Rome stonden voor de deur. Ik was
achtentwintig en in de vorm van mijn leven. Mijn training was ideaal verlopen
en mijn uitslagen lieten niet de minste twijfel: in Rome lag de gouden medaille
van de marathon op mij te wachten. Het zou nog maar de tweede gouden
atletiekmedaille in de geschiedenis van ons land zijn (de eerste zijnde die van
Gaston Reiff op de 5000 meter in Londen in 1948). En een gouden medaille in de
marathon spreekt toch altijd nog meer tot de verbeelding dan een in om t even
welke andere discipline. In mijn gedachten had ik die medaille al beet. Mijn
moreel stond op zenith. Naarmate de Spelen naderden raakte ik er steeds meer
van overtuigd: ik was op dat ogenblik de beste marathonloper van de wereld.
Toen ik op een avond, na de gedane dagtaak, de deur van het bedrijf waar
ik tewerkgesteld was, achter mij dichttrok, stond er plots een man vóór mij:
- Ik ben Albert Debeurme, zei de man. Ik neem aan dat ge mij niet kent.
Ik ben dokter en ik heb het allerbeste met u voor.
Hij legde mij uit dat hij huisdokter was in Marke, en dat hij, net als
ik, een geboren en getogen Anzegemnaar was. Ik wist van het bestaan van die
dokter, maar ik had hem nooit eerder ontmoet. Het was mij vaag bekend dat
hijzelf ook langeafstandloper was, zij het op amateuristisch niveau.
- Ik ben een vurig bewonderaar van u, zei de dokter. Ik volg uw carrière
al jaren en ik ben er zeker van, voortgaande op uw recente prestaties, dat gij
op t ogenblik door niemand kunt verslagen worden op de marathon. Ge weet wat
ik bedoel: de gouden medaille in Rome! Tenminste, als ge geen domme dingen
doet, als ge mijn raad volgt en als ge niet twijfelt aan uw mogelijkheden.
Met die domme dingen maakte hij ongetwijfeld een allusie op mijn
Olympische marathon in Melbourne in 1956. Even vóór de start had een verzorger
van de Belgische Olympische wielerploeg mij vier pillen in de handen gestopt
waarvan ik er om de tien kilometer een diende in te nemen. Vitamines, had die
verzorger gezegd. In mijn kledij was geen zak om de pillen in te stoppen, als
ik ze de hele tijd in mijn handen hield zouden ze ongetwijfeld door het zweet
gaan smelten zijn, en daarenboven
vitamines, dat werkt toch niet zo
bliksemsnel. Ik kon ze dus maar beter alle vier ineens nemen. De uitwerking van
de pillen was catastrofaal. Naar het einde toe kreeg ik vreselijke pijn in de
maagstreek. Onmogelijk om de looppas nog langer vol te houden. Die wedstrijd
heb ik uitgewandeld. Ik was vierentwintigste
Die dokter boezemde mij vertrouwen in: hij was zelf loper, een
dorpsgenoot die het allerbeste met mij leek voor te hebben. Belangeloos! Er
werd een afspraak gemaakt en daarop deed dokter Debeurme zijn plan uiteen. Ik
moest alle drankposten om de 5 km was er een laten voorbijgaan: ge wist
maar nooit of er iets schadelijks in de drank zat, en daarenboven was het beter
om niet te drinken. Hij gaf mij een zouttablet die ik diende in te nemen aan km
19. Voorbij de drankpost van km 20 zou hij dan zelf opgesteld staan met een door
hemzelf bereide drank die ik tot mij moest nemen: een soep (!) op basis van
mergpijpen. Het zou mij extra krachten geven waardoor ik al mijn tegenstanders
zou afschudden en de gouden medaille maar voor het grijpen zou hebben.
Aan km. 19 lag ik afgescheiden aan de leiding met twee anderen: de
Marokaan Radhi en de op blote voeten lopende Ethiopiër Bikila Abebe. Al de
anderen waren hopeloos achteruitgeslagen. Ik voelde mij oppermachtig. Ik had
alle drankposten overgeslagen. Ik nam mijn zouttablet. Voorbij de drankpost van
de 20 km. zou dokter Debeurme staan met zijn wondersoep en dan zou ik mijn demarrage
plaatsen, op weg naar eeuwige roem. Maar voorbij de drankpost stond niemand,
althans niemand met een bidon soep. Had ik mij vergist? Na de vierde drankpost,
aan km. 20 had de dokter gezegd. Of had ik het verkeerd begrepen? Misschien zou
hij aan km. 25 staan, na de vijfde drankpost? Maar ook daar stond hij niet. Het
zout brandde in mijn keel en in mijn slokdarm en ik had, zoals mij opgedragen
was, nog geen druppel vocht ingenomen. Zou mijn reddende engel aan km. 30
staan? Wéér niets. Mijn keel stond in lichterlaaie, het zout leek wel uit mijn
oren en mijn neus naar buiten te komen en weer had ik de drankpost
overgeslagen. Ondanks alles zat ik nog steeds in het gezelschap van Bikila
Abebe en Radhi. Maar de vertwijfeling sloeg toe. Ik was in de steek gelaten. Paniek,
radeloosheid. In winnende positie lag ik, en ik staakte de strijd. Adieu gouden
medaille, die mij in normale omstandigheden nooit had kunnen ontsnappen. Later
heb ik vernomen waarom dokter Debeurme niet op de afgesproken plaats was: hij
was niet op het parcours geraakt, de carabinieri hadden hem de toegang ontzegd
De persmensen wilden weten wat de reden was van mijn plotse opgave. Ik had zo
mijn reden om de ware toedracht te verzwijgen. Welke drogreden kon ik
verzinnen? Ik voelde een beetje pijn aan een van mijn voeten. Daar stond een
kleine blaar. Dat was het: pijnlijke voeten door blaren. Dat moest dan maar de
reden zijn van mijn plotse pijnlijke ondergang. Dat is wat de kranten s
anderendaags blokletterden. En het heeft meer dan twintig jaar geduurd
vooraleer ik met het ware verhaal naar buiten gekomen ben: t was ter gelegenheid
van een avond, georganiseerd door het feestcomité van de befaamde loopkoers Dwars
door Grijsloke.
Die
feestavond was op 13 maart 1982. Daar heeft Aurèle, in aanwezigheid van een
aantal journalisten en van enkele toplopers uit de jaren 50 en 60, het
mysterie van de Olympische marathon anno 1960 onthuld. Ikzelf had reeds een
jaar eerder de ware toedracht vernomen, van niemand minder dan
dokter Albert
Debeurme zelf. Ik kende Debeurme toen al enkele jaren, maar héél goede vrienden
zijn we pas geworden in de maand januari van t jaar 1981, ter gelegenheid van
een Nieuwjaarsdiner van de Kortrijkse atletiekclub, waarvan wij beiden lid
waren. We waren allebei arts, geboren en getogen in Anzegem, we waren allebei
naar dezelfde lagere school geweest in Grijsloke, waar we ook allebei onze
eerste communie hadden gedaan, en allebei waren we gebeten door de loopmicrobe.
Tijdens dat Nieuwjaarsdiner hebben wij de basis gelegd van Vlaanderens mooiste
stratenloop Dwars door Grijsloke. Het verhaal van de Olympische mislukking van
1960, hetwelk hij mij één of twee weken later vertelde, was héél vertrouwelijk
En al kende
ik de ware toedracht van dat mysterie van de Olympische marathon 1960 al sedert
ruim tweeëndertig jaar, op mijn lippen brandde een vraag, toen ik op 7 juli de
woning van Aurèle binnenstapte: waar is al die geheimdoenerij voor nodig
geweest? En ziehier dan het antwoord. Als Aurèle dit verhaal aan de pers had
verteld, dan was dit dokter Vanryckegem ter ore gekomen, de dokter van zijn
atletiekclub, tevens zijn vertrouwensarts. Die zou ongetwijfeld gedacht hebben
dat ik achter zijn rug om naar een andere dokter was gestapt, zegt Aurèle. Was
Debeurme geen dokter geweest, maar een verzorger, dan had Aurèle daar
waarschijnlijk geen probleem van gemaakt. Of hij dokter Debeurme, die nu al een
jaar of vijftien overleden is, nooit iets kwalijk genomen heeft, vanwege zijn
gedrag dat velen toch charlatanesk zouden noemen? Ach nee, zegt Aurèle, die
man had het toch goed bedoeld, hij wilde alleen maar helpen, als dorpsgenoot.
Das het noodlot. Het heeft nu eenmaal niet mogen zijn
Die
Olympische marathon in Rome werd gewonnen door Abebe Bikila. Drie jaar later
kreeg Aurèle zijn revanche. Hij werd uitgezonden naar de marathon van Boston,
toentertijd de grootste ter wereld. Alles wat naam had onder de marathonlopers
was aan de start. Die marathon heeft Aurèle gewonnen, met minuten voorsprong.
Op drie kilometer van de aankomst liep hij nog in het gezelschap van Bikila;
aan de finish had hij de Olympisch kampioen zes minuten aan het been gelapt!
Jarenlang was Vandy (zijn Amerikaanse naam: voor Amerikanen is
Vandendriessche onuitspreekbaar) vrijwel onklopbaar op de marathonafstand in
Europese landenkampen, kampioenschappen en klassieke wedstrijden. Hij vestigde
wereldrecords op verscheidene lange afstanden, werd negen jaar na elkaar
Belgisch marathonkampioen, doch een Olympische titel zou voor altijd een droom
blijven. In 1964 in Tokyo was hij door gebrek aan training, tengevolge van
kwetsuren, niet in goede vorm: hij werd slechts zevende, zij het met luttele
achterstand op de tweede.
Op de
loopnummers heeft ons landje twee gouden Olympische medailles behaald. Telkens
een Gaston: Reiff in 1948 op de 5000 m, Roelants in 1964 op de 3000 m steeple.
Het moesten er drie geweest zijn
|