Flauw en puberaal.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het boek is uitgegeven bij Free Musketeers ( ISBN 90-8539-440-6 ). Eén of meerdere exemplaren bevinden zich in de openbare bibliotheken van Anzegem, Kortrijk, Oostende, Waregem en Wortegem-Petegem, via dewelke het boek ook in alle andere Vlaamse openbare bibliotheken kan ontleend worden.
< klik op de afbeelding om te vergroten
Geen jongen die er niet van gedroomd heeft ooit een groot kunstenaar te worden, hetzij beeldend kunstenaar, acteur, muzikant, schrijver of sportman. Ikzelf ben geen uitzondering geweest. En dat het mislukt is, moet ik deemoedig bekennen. Op mijn negenenzestigste
Dat het op muzikaal gebied niets zou worden wist ik al van toen ik nog in de kleuterklas zat. Juffrouw Valentine had het mij pijnlijk op mijn kinderziel gedrukt. Dat niet-kunnen-zingen en van-geen-noot-muziek-verstand-hebben heeft mij mijn leven lang achtervolgd, tot ik er, drie jaar geleden, mijn hart over gelucht heb in mijn autobiografisch boek O jerum jerum jerum
Een eerste citaat betreft mijn optreden in het eerste leerjaar, bij juffrouw Valentine, in de nonnekensschool in Grijsloke. Ik was toen amper vijf jaar oud:
.
In tekenen was ik slecht en zingen was helemáál een ramp. Van zodra ik bij de samenzang mijn mond opende, keken alle kinderen die vóór mij zaten, om. Mijn gezang moet erg pijnlijk geklonken hebben in ieders oren. Al gauw riep de juffrouw mij bij zich en ze verbood mij nog mee te zingen
Na drie jaar lager onderwijs in Grijsloke, liep ik nog drie jaar school in Kaster. Lees maar hoe het mij dààr verging:
Met zingen was het evenwel een knoeiboel. De affronten die ik in verband met het zingen in de klas van juffrouw Valentine had ondergaan, zouden levenslang op mij blijven wegen. Ik dúrfde niet zingen. De andere kinderen - behalve één - zongen zonder complexen een strofe uit "het loze vissertje" en ze behaalden achttien of negentien op twintig. Judith Debruyne kreeg zelfs een keer twintig op twintig. Die ene, die óók nooit zong, was Raymond Desmet. Als Raymond aan de beurt was, ging hij rechtstaan met zijn liederenboek in de hand, zoals dat verlangd werd. Zonder ook maar een kik te geven bleef hij onbeweeglijk staan, pal voor zich uit starend. Na vijftien seconden zei madame dat hij mocht gaan zitten en dat hij nul op twintig had voor zang. Als het mijn beurt was, dreunde ik de tekst af: "Des winters als het réé-é-gent
". Tot daar had het nog iets van zingen, doch vanaf de tweede regel werd het gewoon voorlezen: "
dan zijn de paadjes diep, ja diep; dan komt het loze vissertje vissen al in het riet, ja riet". Voor die prestatie kreeg ik tien op twintig, omdat ik mijn goede wil had getoond. Raymond zou dat nóóit gedaan hebben. Daar was hij te koppig voor. Of te fier? De punten konden hém overigens gestolen worden. Voor mij betekenden die tien punten die ik met zang verloor méér dan wat ik aan punten verloor voor alle andere vakken samen. Er waren er die zeiden dat ik die tien punten niet verdiende, dat ik voorgetrokken werd door madame, dat ik haar lieveling was. En ik denk dat ze inderdaad een zekere affectie voor mij moet gehad hebben
Ook dansen was aan mij niet besteed. Het wilde er bij mij maar niet in dat men op een bepaalde muziek tango moest dansen, en op een andere wals of cha-cha-cha
Dat kwam door mijn absolute a-muzikaliteit. Ik heb een keer een danscursus gevolgd, maar na één les was het bekeken: t zou boter aan de galg geweest zijn!
Dat ik geen groot beeldend kunstenaar zou worden, was óók al vroeg duidelijk. Voor tekenen ben ik steeds één van de zwaksten van de klas geweest. Wat niet wegneemt dat ik op latere leeftijd vijftien jaar lang les gegeven heb in anatomie en door al mijn leerlingen geroemd werd om de mooie tekeningen die ik maakte op het bord: tekeningen van de verschillende beenderen van het menselijk lichaam, en van de gewrichten, en de spieren. In kleur. Maar dat was technisch tekenen en dus geen echte kunst. Vraag mij een hond of een kat te tekenen, of een paard of eender welk dier: ik breng er niets van terecht. Ik herinner mij nog dat nonkel Roger, die muzikant was en bijzonder goed kon tekenen, eens tegen mij zei: Maar jongen toch, hoe komt het dat gij geen paard kunt tekenen? Ge weet toch hoe dat er uitziet, een paard? Ik wist drommels goed hoe een paard er uitzag, maar een paard kunnen tékenen, dat was nog iets anders! Daar moest men kunstenaar voor zijn. Nonkel Roger had àl de kunst-genen voor zichzelf gehouden. In de familie was er verder niemand die artistiek aangelegd was, maar zo lomp als ík was er bij mijn weten geen één!
Toch had ik gevoel voor schilder- en tekenkunst en ook voor beeldhouwkunst. Als kind stond ik in bewondering voor onze grote Vlaamse meesters: Van Dyck, Rubens, Breugel. En op volwassen leeftijd genoot ik zeer van de Franse impressionisten: Degas, Renoir, Manet, Monet. In mijn prille jeugdjaren heb ik zelfs eens met plannen rondgelopen om zelf kunstschilder te worden. Ik had in een museum schilderijen gezien van Picasso en van Permeke. Eerst had ik gedacht dat het kinderschilderijen waren. Zo kon ik óók wel schilderen. Men vertelde mij dat Picasso en Permeke opzettelijk zo stuntelig schilderden, en dat ze, als ze dat gewild hadden, even goed naar de natuur hadden kunnen schilderen als Rubens of Van Dyck. Tja, schilderen als Rubens en Van Dyck, dat zou ík natuurlijk nooit kunnen, maar dat hoefden de toekomstige bewonderaars van mijn Picassiaanse of Permeekse kunstwerken toch niet te weten!...
Misschien had ik acteur kunnen worden. Toneelspeler, of filmspeler. Ja, de rollen van Jean Gabin had ik beslist aangekund. Die van Curd Jürgens misschien ook
Alleen, daar is het nu te laat voor en vroeger is het nooit bij mij opgekomen. Sportman, ja, dat ben ik geweest. Maar geen grote. Twaalf marathons heb ik gelopen, maar nooit was ik bij de eersten en daarom stond het ook nooit in de krant. Toch heeft de sport mij één van de mooiste en meest hartverwarmende momenten uit mijn leven bezorgd. Via Emiel Zatopek. In mijn kinderjaren was Zatopek de allergrootste afstandsloper ter wereld. In 1952 verwezenlijkte de Tsjechische locomotief iets wat hem nooit is voor- of nagedaan. Hij won toen, tijdens de Olympische Spelen in Helsinki, alle loopwedstrijden over lange afstand, zijnde de 5 en de 10 kilometer, én de marathon. Jààren van mijn leven had ik willen geven om die man ooit in levenden lijve te mogen aanschouwen en voor hem te mogen applaudisseren. Het is mij nooit gelukt. Hadden ze mij toen gezegd dat Zatopek zelf op een dag voor míj zou applaudisseren!
Het is gebeurd, veertig jaar later. Ik liep een 25 km. wedstrijd in Brugge. Zatopek, die toevallig in Brugge verbleef, was door de organisatoren uitgenodigd om de koers met zijn aanwezigheid op te luisteren. En wie stond er voor mij te applaudisseren toen ik als één van de laatsten over de aankomstlijn strompelde? U raadt het!...
Dan blijft er alleen nog de literatuur over. Schrijven, ja, dat had kunnen lukken. Schrijven kan toch immers iedereen. Op school kon ik weliswaar vrijwel foutloos schrijven doch qua inhoud waren mijn opstelletjes niet bijzonder goed. Ook niet bijzonder slecht, dat mag gezegd. Maar moet een mens, om schrijver te worden, niet boven de middelmaat uitstijgen? Ik las Streuvels en Gezelle en het was mij al snel duidelijk dat ik dat niveau nooit kon bereiken. Tranen van ontroering sprongen in mijn ogen bij de verzen van René Declercq:
Ik heb u nooit verloren
uit doogen van mijn ziel,
mijn dorpken en mijn toren
en vaders zingend wiel.
Dat zingend wiel van vader,
het bracht met staag geruisch
den rijken avond nader
en t bruine brood in huis.
Dat het gedicht Marc groet s morgens de dingen van Paul Van Ostaijen zoveel beroemder is dan dat van René Declercq, leek mij een mop, een Belgenmop. Een andere Belgenmop leek mij Het verdriet van België van Hugo Claus. Een boek dat vrijwel iedere Belg in zijn bibliotheek heeft, of minstens één keer in zijn leven in de openbare bibliotheek ontleend heeft, maar dat niemand ooit heeft uitgelezen. Het verdriet van literatuurminnend Vlaanderen
In 1982 heb ik mijn eerste boek uitgegeven, in eigen beheer. En daarna nog twee. In 2006 gevolgd door een boek bij een print on demand uitgeverij: het hogervermelde O jerum, jerum, jerum
. Print-on-demand uitgeverijen geven alles uit: ze verlangen allerminst dat je over het talent van Herman Brusselmans beschikt. Toen ik vaststelde dat het aantal verkochte O jerums zou beperkt blijven tot nog geen vijfhonderd besloot ik het papier ongemoeid te laten en ben ik mijn schrijfdrang gaan botvieren op het internet. Dat is héél andere koek: gemiddeld vijftig lezers per dag! Iedere dag, al drie jaar lang! Dank u, trouwe lezer, voor u waandacht. En neem mij alstublieft niet kwalijk dat ik even onze succesrijkste Vlaamse schrijver, op Piet Huysentruyt na, citeer. Gaarne had ik u ook bedankt voor de talloze komplimentjes die ik mocht ontvangen: goed geschreven, vlotte stijl, ontroerend, grappig
Dezelfde adjectieven die de grote uitgeverijen indertijd gebruikt hebben om mijn manuscripten te beoordelen. Maar helaas
nooit paste mijn verhaal in hun fonds. Jammer dat ú geen uitgeverij hebt, beste lezer. Misschien had ik wel in úw fonds gepast. t Zou ook kunnen zijn dat u alleen maar lief hebt willen zijn, dat u het niet echt gemeend hebt met uw komplimentjes. Dan dacht ik beter gediend te zijn met de reactie die ik vorige week kreeg van iemand uit Nederland en waarvan ik redelijkerwijze meen te mogen aannemen dat ze recht uit het hart kwam. Die persoon vindt mijn geschrijf flauw en puberaal. Ik zag mijzelf reeds als vaandeldrager van een nieuwe literaire stroming: Jong en Ongezouten. De originaliteit leek er van af te druipen, tot
mijn engelbewaardertje of was het mijn duiveltje? mij in t oor fluisterde: zoek het eens op, op het net, misschien ben jij niet de enige flauwe puberale. Groot was mijn verbazing en al even groot mijn ontgoocheling, toen bleek dat flauw en puberaal tweehonderdzeventig keer voorkomt. Er staat zelfs werk van Herman Brusselmans, onze op één na succesrijkste schrijver, gecatalogeerd als flauw en puberaal. Een pienter jongetje zoekt dan ook eens naar puberaal en flauw: honderddertien keer, significant minder dus. Het drong nu pijnlijk tot mij door dat de beoordeling van mijn anonieme recensent allesbehalve origineel was. Flauw en puberaal zal ongetwijfeld niet méér zijn dan een uitdrukking, een gezegde, vermoedelijk afkomstig van boven de Moerdijk en door vooruitstrevende Vlamingen omgedraaid tot puberaal en flauw, zoals ze ook de uitdrukking vast en zeker omgedraaid hebben tot zeker en vast.
Ik ga er nu mee ophouden. Het wordt nu immers àl te flauw en puberaal. Dat snap ik ook wel.
(plagiaikugewijs) zingen schrijven waandacht flauw en puberaal jong en ongezouten
|
|