xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Vorig weekend las ik in de krant dat er een inbraak gepleegd was in mijn stad en daarnaast stond een ander bericht van een gelijkaardig misdrijf in mijn geboortedorp. In beide gevallen waren de inbrekers aan de haal gegaan met uitsluitend geld en juwelen. Het doet mij denken aan 25 januari laatstleden. Die dag was er in achttien huizen ingebroken in mijn stad, waaronder drie in mijn straat. Ook hier hadden de dieven, voor zover mij bekend, het alleen gemunt op geld en juwelen. k Heb toen alle kranten uitgeplozen, maar er stond niets van in. Uit plichtbewustzijn en omdat ik, gepensioneerd zijnde, over oceanen van tijd beschik heb ik enkele dagen later een brief geschreven naar de bevoegde minister. Naar de minister van justitie dus. t Was in feite een e-mail, en ziehier de inhoud ervan:
Mijnheer de minister, geachte stadsgenoot,
Pas hebt u de burgemeesterssjerp afgelegd, of onze mooie stad wordt overspoeld door een golf van inbraken. Omdat ik er niet aan twijfel dat u het ambt van minister van justitie aanvaard hebt uit idealisme en omdat u zich voorzeker hebt voorgenomen de criminaliteit in ons land zoveel mogelijk te bestrijden, stuur ik u deze brief met onder andere een tip. Ik durf dat doen omdat ik mezelf, als slachtoffer van de huidige inbraakgolf en ook van criminaliteit in t verleden, stilaan als een ervaringsdeskundige begin te beschouwen. Laten we de zaken eens wiskundig benaderen
Stel dat ik ga inbreken en daar 1000 euro buit maak. Stel dat de kans dat ik gepakt wordt door de politie 5 op 100 is. Stel daarenboven dat de boete die mij in dat geval boven het hoofd hangt 10.000 euro bedraagt. Vraagstukje voor het lager onderwijs: is inbreken dan nog een lonende business? Het antwoord is ja en de formule luidt: buit (1000) > gemiddelde onkosten (10.000 x 5/100). Stel nu dat de pakkans verdubbeld wordt en de boete eveneens, dan wordt de formule: buit (1000) < gemiddelde onkosten (20.000 x 10/100). En zo wordt inbreken niet langer een lucratieve zaak.
Al bij al ligt het voor de inbreker nog wel een stukje ongunstiger, want hij zal ook het gestolene moeten vergoeden en voor de ontvreemde goederen zal de heler hem ongetwijfeld een stuk minder uitbetaald hebben dan de reële waarde: die mens moet per slot van rekening óók leven! Daarenboven zal de dief redelijkerwijze ook moeten opdraaien voor de schade die hij heeft aangericht : de materiële schade aan o.a. deuren en vensters en de morele schade. Deze laatste moet allerminst onderschat worden: angst, slapeloosheid, nachtmerries, depressie, paranoïde toestanden, huilbuien, opnames in psychiatrische kliniek, werkonbekwaamheid
Ik ken meerdere voorbeelden van slachtoffers van inbraak, wier laatste levensjaren die ze zich heel anders hadden voorgesteld tot een hel zijn geworden. Men moet het meegemaakt hebben om het te kunnen begrijpen. Zegt men dat ook niet van een verkrachting?
Het advies dat ik, als ervaringsdeskundige, u als minister wil meegeven is dus het volgende: verhoog de straffen en verhoog de pakkans. Hoe dat dient aangepakt te worden is úw job natuurlijk: dáár wil ik mij niet mee bemoeien. En dan heb ik nog een brandende vraag. Stel dat ik in mijn woning geconfronteerd word met een inbreker. Mag ik op hem schieten? Niet om hem te doden natuurlijk, enkel om hem uit te schakelen. Of moet ik wachten tot hijzelf éérst geschoten heeft? En als hijzelf geen vuurwapen bijheeft? Dan mag ik überhaupt niet schieten, naar ik vermoed? Dan moet het maar in een lijf-aan-lijf gevecht, zeker? Maar
daarbij zal ik ongetwijfeld aan het kortste eind trekken, want ik ben niet meer van de jongsten.
Edoch, ik wil het niet gedroomd hebben, dat ik iemand kwaad zou berokkenen die bij mij komt inbreken uit armoede, uit pure overlevingsdrang, omdat hij anders niets te eten heeft voor zichzelf en zijn dierbaar kroost. Maar hoe zit het dan met het zogenaamd leefloon dat aan iedereen een bestaansminimum moet garanderen? Wilt u, mijnheer de minister, zo goed zijn dit eens na te vragen bij uw collega van sociale zaken? Maar misschien zijn het wel buitenlanders die hier komen stelen omdat ze in hun land niet van zon leefloon kunnen genieten? Wilt u ook dát eens navragen, bij uw collega van buitenlandse zaken of bij de collegas of de ambassades van de ons omringende landen u zult begrijpen dat ik in de eerste plaats Frankrijk bedoel?
Denkt u, mijnheer de minister, dat het mogelijk is iets méér te doen voor de veiligheid? Zou veiligheid niet één van de allerhoogste prioriteiten moeten zijn? En bent u ook niet van mening dat het wat mag kosten? Zou ik de politiek kunnen sensibiliseren door een kopie van deze brief te richten naar de voorzitters van alle Vlaamse politieke partijen? Of naar de redacties van de kranten? Ik heb de hoop dat u mij, als stadsgenoot, een spoedig antwoord zult sturen op al de vragen die ik in deze brief geformuleerd heb en bij deze dank ik u daarvoor ten zeerste. Bij voorbaat.
Nog dezelfde dag kreeg ik een reactie van het kabinet van de minister: de minister zou zo spoedig mogelijk antwoorden op mijn vragen. En tot mijn grote genoegdoening, en eigenlijk ook wel een beetje tot mijn verrassing, kreeg ik deze week een mail met een méér dan bevredigend antwoord op mijn vragen. t Was wel niet van de minister zelf, maar t was toch van één van zijn meest nabije medewerkers:
De minister heeft uw e-mail goed ontvangen. Hij is dan ook volop bezig met bepaalde hervormingen voor te bereiden in de wereld van justitie. Hij doet dit in overleg met heel wat medewerkers en collegas.
Uw e-mail wordt dan ook grondig gelezen en uw bekommernissen worden meegenomen in de besprekingen.
Het gaat dus wel degelijk de goede kant uit met de justitie in ons land. We zullen weldra weer op onze beide oren kunnen slapen. En de boeven zijn hierbij gewaarschuwd: houdt u gedeisd! En dat ik ben fier het te kunnen zeggen grotendeels door mijn toedoen. Laat ik u nu nooit meer horen zeggen dat de individuele burger geen invloed kan uitoefenen!
Ik kan het evenwel niet laten hier nog een postscriptum aan toe te voegen. De communicatie met de burger verloopt inderdaad niet immer zo vlot als in bovenstaand verhaal. Vorig jaar heb ik naar een andere minister, maar ik vertel u niet dewelke men weet immers nooit of dat geen nare gevolgen zou kunnen hebben , eveneens een mail gestuurd met een brandende vraag. Nog geen minuut later kreeg ik het bericht dat de minister de mail goed ontvangen had en mij zo snel mogelijk van antwoord zou dienen. Omdat ik een beetje perplex stond door zon snel reactievermogen heb ik op mijn beurt gereageerd met een dankwoordje. Toen kreeg ik daarop weer binnen de minuut als reactie dat de minister mijn mail goed ontvangen had en mij zo snel mogelijk van antwoord zou dienen. Ik had hem nu ten tweede male kunnen bedanken, maar dààrvoor heb ik
bedankt: zo kan men wel aan de gang blijven. Ondertussen heeft die minister mij nog steeds niet van antwoord gediend. Niets bijzonders zegt een familielid van mij, die onbekend wenst te blijven. In 1978 heb ik ook eens een brief geschreven naar een minister en prompt kreeg ik een brief terug waarin mij een spoedig antwoord werd beloofd. Welnu, spoedig kan wel eens langer duren dan dertig jaar.
Zo ziet u maar, beste lezer. Hebben we het eventjes getroffen met onze nieuwe minister van justitie, zeg!
|