De oppervlakte van onze abc-driehoek is ½ a.h, zijnde de helft van het product van één zijde (bv. a) met de hoogte h (loodlijn op de zijde). Bij een schriftelijke ondervraging was ik één van de weinigen die het antwoord op de vraag wat is de oppervlakte van de abc-driehoek? niet hadden gevonden.

- Niet klaar gekomen met mijn berekening, zei ik.
- ½ a.h, daar moet ge toen bestond je nog niet in Vlaanderen toch geen uur over nadenken.
- Maar h was toch niet gegeven; ik dacht dat ik de oppervlakte moest berekenen in functie van de zijden a, b en c.
- Dat lukt nooit, zei Decock.
- Dat moét lukken, zei ik. Als met de gegevens a, b en c de oppervlakte van de driehoek vastligt moet uit die gegevens ook die oppervlakte te berekenen zijn.
- Ge kunt gelijk hebben, maar ge slaagt er nooit in.
s Anderendaags had ik de oplossing mee naar school. Ik had er uren op gezwoegd. Ik had de h berekend in functie van a, b en c. Mijnheer Decock bekeek het nogal sceptisch. In de eerste plaats twijfelde hij aan de juistheid van mijn berekening. Hij zou het natrekken en mij s anderendaags zijn conclusie meedelen. Het bleek te kloppen! Ondanks de minder goede punten op de schriftelijke ondervraging kreeg ik op mijn maandrapport 10 op 10 van mijnheer Decock. Ik ben er hem nu nog dankbaar om. Al ben ik ervan overtuigd dat hij eraan twijfelde of ik dat helemaal alleen gevonden had, of niemand mij geholpen had, in casu mijn vader
Mijn vader! Een eenvoudige werkman die slechts tot zijn twaalfde naar school was gegaan, en dan nog slechts op de dagen dat ze thuis zijn hulp niet te hard nodig hadden bij het aardappelrooien of het binnenhalen van de oogst. Mijn vader had ongetwijfeld een flinke dosis gezond verstand maar a kwadraat zei hem niets, laat staan a tot de vierde

De reactie van mijnheer Decock sterkte mij in de overtuiging dat ik iets nieuws had uitgevonden. Ik vermoed dat ik de formule op dat stukje bruin papier heb geschreven om het aan nonkel Roger te tonen, die schoenmaker was maar in zijn vrije tijd wiskunde studeerde als voorbereiding op een aanwervingsexamen bij de post. Nonkel Roger was voorzeker de enige in de familie die het kon begrijpen. Maar t was rond die tijd dat nonkel Roger in ongenade viel bij de rest van die familie en zo ben ik er nooit toe gekomen om hem mijn wiskundige uitvinding te laten zien. Ik wist toen nog niet dat zon tweeduizend jaar eerder die formule al bekend was bij de oude Grieken
Denk maar niet beste lezer dat dit hele verhaal mij ineens te binnen geschoten is bij het vinden van het bruin papiertje. De hele reconstructie heeft een tijdje geduurd. Het is immers zestig jaar geleden
Ik neem mij voor om het allemaal opnieuw uit te zoeken. Hoe ben ik toentertijd tot die formule gekomen? Eén zaak staat vast: mijn hersencellen werkten toen véél beter dan op de huidige dag. En t gaat alleen maar verder bergaf
(Over de Bermudadriehoek, de driehoeksverhouding en de stelling van Pythagoras, alias Pietje van t Hazegras, heb ik het nog wel een volgende keer).