xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De mooiste atlete van de laatste Spelen vond ik Lolo Jones, de hordenloopster. Beter nog dan Maria Sharapova. t Is in feite nog maar de derde Olympische vrouw die mij in verrukking brengt. De eerste was Wilma Rudolph, de zwarte gazelle, tijdens de Spelen van t jaar 1960 in Rome. Ze behaalde toen drie gouden medailles op de korte loopnummers. Ze was twintig: een ranke ebbenhouten Aphrodite. De zwarte godin van de schoonheid! Maar een godin bleek ze niet te zijn: godinnen immers hebben de eeuwige jeugd alsook het eeuwig leven. Wilma Rudolph bleek geen van beide te hebben. Op haar veertigste was ze een lelijke corpulente matrone en toen ze een eind in de vijftig was is ze overleden. Ik wil mij alleen maar de zwarte gazelle van 1960 herinneren, zoals ik mij enkel maar de Brigitte Bardot uit de jaren 50 en 60 wil herinneren. De tweede deed pas twintig jaar later haar intrede in mijn fantasiewereldje. Merlene Ottey, een Jamaïcaanse, weer een van het donkere type en ook weer een loopster van de korte afstand: in de jaren 80 en 90 behoorde ze tot de wereldtop, twintig jaar lang. En het heeft dus geduurd tot op heden vooraleer ik mij weer heb laten inpalmen door een sprintende schoonheid, een blanke, zij het mooi gebronzeerd: Lolo Jones, vierde op de 100 meter horden en dus net geen medaille en geen podium. Doodjammer. Een van geluk snotterende Lolo op het erepodium: een oog- en zinnenstrelender schouwspel zou ik mij nauwelijks kunnen voorstellen.
Dan is er Epke Zonderland. Nederlander en gouden medaille aan de rekstok. Bij het horen van de naam stelt men zich een klein broekventje voor, een epke, dat staat te huilen aan de rand van de weg. En je bent geneigd om dat manneke een stukje land te geven, al is het nog zon klein stukje. Toen het jongetje een kwarteeuw geleden nog in zijn wiegje lag, moet het een lief klein Epke geweest zijn. Op de Spelen heeft hij zich gemanifesteerd als een flink uit de kluiten gewassen Ep, wiens acrobatische toeren aan de rekstok op het roekeloze af hem een oververdiende gouden medaille hebben opgeleverd. Bravo Ep en bedankt voor de koude rillingen die je mij hebt bezorgd.
En wat gedacht van de Poolse 800 meter-loper met de oeroude voornaam Adam? Ik zal je zijn naam even spellen, zei ik tegen mijn vriend Erwin Vankrunkelsven: k, s, z, c , z
Hou op, zei Erwin, das ál te zot! Precies, zei ik, zijn naam is Kszczot en die naam vinden ze in Polen doodgewoon. Vankrunkelsven daarentegen
De Nederlandse zwemster Krommowidjojo wordt in haar eigen land steevast met haar voornaam benoemd: Ranomi. Dat ik nog nooit van deze sportvrouw had gehoord, pleit allerminst voor mijn interesse voor de zwemsport. Krommowidjojo is immers een zwemster van wereldklasse. Ik heb er geen verklaring voor, maar de naam roept bij mij een aandoening voor de geest die ik mij nog levendig herinner van toen ik medicijnen studeerde: de ziekte van Peyronie zoek dát maar eens op, beste lezer, op t internet. Dat Krommowidjojo niet de eerste de beste is bewijzen haar twee gouden medailles, en nog een zilveren daar bovenop. Die Nederlanders hebben zomaar eventjes twintig Olympische medailles mee naar huis genomen. Wij Vlamingen slechts een schamele één. Gelukkig vormen wij een federatie met onze Waalse vrienden, waardoor wij van drié medailles kunnen gewagen. In een federatie met onze Nederlandse taalgenoten waren we natuurlijk nóg veel beter af geweest: dan zou de teller op eenentwintig gestaan hebben. Maar t zou hoe dan ook pronken geweest zijn met andermans veren. Profiteren van andermans zweet. Parasiteren. Ach, misschien zijn wij Vlamingen wel goed in andere zaken.
Mijns inziens is dé vedette van de Olympische Spelen ditmaal evenwel geen schepsel van vlees en bloed, maar wel een dood voorwerp. Tenminste als men een superintelligente en niet van humor gespeende hindernis bij een springconcours voor paarden, een dood voorwerp kan noemen. Wat wil het geval? Ziehier. Eén van de deelnemende paarden leek plots bevangen door een appelflauwte en slaagde er niet meer in om nog maar één hindernis behoorlijk te overschrijden. Eén voor één gingen dus alle hindernissen tegen de vlakte. Dan hou ik liever de eer aan mijzelf, moet die laatste hindernis gedacht hebben, toen de flaterende paard-ruiter combinatie eraan kwam: toen deze laatste tot op een tiental meter genaderd was ging de hindernis er zélf bij liggen!...
|