Op de eerste dag van t jaar gingen mijn ouders Nieuwjaar wensen naar mijn grootmoeder van moeders kant. Meter Leonie had een kruidenierswinkel die zij runde samen met tante Jenna, die moeders jongste zuster was en bij meter inwoonde. De eerste Nieuwjaarsdag die ik mij goed voor de geest kan halen is die van 1946, zesenzestig jaar geleden dus. Ik denk dat Nieuwjaarsdag voor mij zowat de gelukkigste dag van t jaar moet geweest zijn. Nonkel Roger en tante Irma waren er ook. En Fonske, die later, na t huwelijk met tante Jenna, nonkel Fonske zou worden. Nonkel Roger was in 1946 al gescheiden van zijn vrouw en tante Irma was toen al vier jaar weduwe. Nonkel Jef was er nooit: het boterde niet al te goed tussen nonkel Jef en de rest van de familie. Spijtig toch dat er in later jaren zo vaak een haar in de boter is geweest in de familie, want in de eerste jaren na de oorlog was moeders familie er naar mijn gevoel één uit de duizend. Ik was het enig kind in moeders familie. Het was een familie van Malthusianisten: ze waren ervan overtuigd dat de wereld overbevolkt was en dat die overbevolking de oorzaak was van alle grote rampen die de mensheid treffen, zijnde in hoofdzaak ziekten en oorlogen. De gevolgen van de oorlog had ik met eigen ogen aanschouwd op t einde van de zomer van t jaar 1944. Ik was pas vier jaar geworden, maar het slagveld op de grote baan tussen Kaster en Tiegem is mij steeds bijgebleven: dode lichamen met grijnzende gezichten lans de straatbermen, kadavers van paarden, uitgebrande tanks met verkoolde lijken. Zoveel miljoenen jonge mannen gesneuveld, zei moeder toen de oorlog ten einde was ze hebben er weer eens goed in gesnoeid, we zijn weer goed voor enkele jaren. Ik begreep dat ze bedoelde dat de oorlog iets noodzakelijks was om de stijgende wereldbevolking op pijl te houden en ik benijdde de meisjes omdat zíj niet naar de oorlog moesten, terwijl een massale vrouwenslachting, naar mijn gevoel toch veel effectiever moest zijn: ik wist toen al dat de vrouwen de kinderen baarden, maar de mannelijke rol in de voortplanting was mij nog niet duidelijk
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ik werd op handen gedragen in de familie, maar tegelijkertijd leken ze mijn bestaan te betreuren: zíj zouden wellicht geen oorlog meer meemaken, maar ik zou dat noodlot ongetwijfeld niet ontlopen. Maar vader zou er alles aandoen om mij dat noodlot te besparen. Ten eerste, ik moest studeren, om een diploma te halen, want gediplomeerden dienden niet te strijden aan het front. En ten tweede, hij kende een dokter die voor twintigduizend frank ervoor kon zorgen dat ik medisch ongeschikt zou verklaard worden voor legerdienst. Vader was bereid zich krom te werken, zich het eten uit de mond te sparen om mij te laten studeren en
uit de klauwen van het leger te houden.
Op mijn zesde maakte ik mij al zorgen omtrent de groeiende wereldbevolking. Die bedroeg toen rond de twee miljard en toen ik een paar jaar later vernam dat het nog steeds twee miljard was, was ik daar blij om. En telkens als mijn vriendjes naar school kwamen met het heuglijk nieuws dat zij er een broertje of een zusje hadden bij gekregen, zei ik: ge moet daar niet blij om zijn, straks krijgen we weer oorlog!
Maar keren we terug tot de nieuwjaarsdagen van direct na de tweede wereldoorlog. Voor mij waren het absolute hoogdagen. Wat die dagen zo feestelijk maakte? Eten, drinken en muziek? Ik weet niet eens of dat er allemaal wel bij was. Het was de sfeer, de gezelligheid van het bij elkaar zijn rond de warme kachel, het kerststalletje met de talloze figuurtjes die tante Jenna telkenjare zorgvuldig opstelde in haar winkelvitrine en die ik na haar dood geërfd heb en die nu mijn kostbaar bezit zijn. En de nieuwjaarsbrief voor meter Leonie. Maar bovenal was er het kaartspel. Iedereen deed mee aan het spel. Het heette mietje pakken, een spel met vrij eenvoudige regels en waarin ik op mijn zesde al goed mijn mannetje kon staan. Je moest een dosis geluk hebben en het belangrijkste was: geen risicos nemen. We speelden voor geld, muntstukjes van vijf en tien cent, die tante Jenna in overvloed had: wisselgeld uit haar winkel. Iedereen kreeg voor een zelfde bedrag aan muntstukjes en wie er op t einde het meeste overhield was de winnaar. En op 1 januari 1947 ik moest nog zeven jaar worden heb ik ze allemaal verslagen: vader, moeder, meter, tante Jenna, tante Irma, Fonske en nonkel Roger. Géén risicos nemen, had vader gezegd, en dat gold voor alles in t leven: zo ben ik kampioen geworden in t mietje pakken. Al mijn tegenspelers van toen zijn er al lang niet meer. Ach, kon ik nog één keer een nieuwjaarsdag van toen overdoen
In die tijd wenste ik eenieder op nieuwjaarsdag zonder schroom een goede gezondheid en een lang leven. Hoe weinig bevroedde ik toen hoe efemeer het aards bestaan is en dat het eeuwig leven slechts voor de goden is weggelegd. Op heden schroom ik om u, beste lezer, een gelukkig Nieuwjaar en een goede gezondheid te wensen. Het zal mij maar wéér overkomen dat iemand met wie ik het goed voorheb, in een hysterische huilbui losbarst en mij met verwijten overlaadt: haar man is terminaal ziek verklaard, bij haar is een zware vorm van diabetes vastgesteld, door de bankencrisis heeft zij zo goed als al haar geld verloren en haar kinderen hebben haar definitief de rug toegekeerd
en dan kom ík haar een gelukkig Nieuwjaar wensen! Neem mij niet kwalijk, zei ze, toen haar huilbui over was, ge meent het niet slecht, dat weet ik wel, maar wens mij nooit meer geluk en gezondheid en een lang leven, maar wens mij een snelle dood, een zachte als t even kan
Waren het de oude Grieken niet die beweerden dat de dood het mooiste geschenk is voor de mens? Het was alleszins het geschenk waarmee de oppergodin Hera de jongelingen Kleobis en Biton beloonde, nadat ze haar een grote dienst hadden bewezen (cf. Uit het schuim van de zee p. 21). En is de dood niet de enige absolute zekerheid voor ieder levend wezen? Een van onze grootste filosofen heeft het als volgt verwoord: dat ieder levend wezen van bij de geboorte ter dood veroordeeld is en dat alleen de denkende mens daar onder lijdt omdat hij van alle schepselen de enige is die zich van die veroordeling bewust is.
En de economische crisis? Is dit de catastrofe die door Malthus werd voorspeld, als er geen paal en perk zou gesteld worden aan de bevolkingsaangroei in de wereld? Er zijn nu ongeveer acht miljard mensen op de aardbol: dat is vier keer zoveel als toen ik een kind was. Oorlogen, epidemieën en hongerdood hebben die enorme bevolkingstoename niet kunnen verhinderen. Over nog eens vijfenzestig jaar zullen er 32 miljard zijn, en over honderddertig jaar 128 miljard: de toename is exponentieel
We hadden een mooi huis, kort na de eerste wereldoorlog. Vader was een bekwaam metselaar en hij had het huis helemaal zelf gebouwd. Ná zijn gewone werkuren, want vader was werknémer. Ik dacht toen dat vader véél verdiende omdat hij alle dagen in weer en wind zware arbeid verrichtte. Alleszins méér dan de directeur van het bedrijf waar hij werkte, want die directeur was een pennelikker die heelder dagen achter zijn bureau zat. Tot vader mij vertelde dat die directeur wel tien keer meer verdiende. En dat er mensen waren die wel honderd keer meer verdienden
Als ik het later voor het zeggen zou krijgen, nam ik mij voor, zou daar wel verandering in komen!
Ik vond dat tante Jenna beter af was met haar kruidenierswinkeltje dan vader. Zij hoefde niet zo hard te werken. Winkel houden vond ik leuk. En dat men dáár nog geld mee kon verdienen ook! En wat ze daarmee verdiende was niet mis: zon vijftien procent op de inkoopprijs, had tante Jenna mij eens verteld. Ik vond dat eigenlijk veel te veel voor iets wat eigenlijk geen werken was. Maar ze zei dat vijftien procent absoluut niet overdreven was en dat sommigen wel tot een winstmarge van veertig procent durfden gaan. Ik kon het nauwelijks geloven. Dat is later wel veranderd. Mandus Vantomme was de stomste van de klas. In t zesde leerjaar kon hij zelfs nog geen eenvoudig sommetje maken, laat staan dat hij een winstmarge van veertig procent zou kunnen uitrekenen. Hij werd marktkramer en verkocht daar jeans broeken, die hij aankocht in Polen voor 70 frank. De verkoopprijs bepaalde hij door simpelweg een nulletje er achter te schrijven: 700 frank dus, zijnde een winstmarge van negenhonderd procent! Mandus is er schatrijk mee geworden. Maar ongelukkig aan zijn einde gekomen: nadat zijn zoon het grootste deel van zijn fortuin had verbrast is Mandus aan de drank geraakt en hij heeft zich verhangen. Loontje, zegt men, komt om zijn boontje. Of is het Boontje die om zijn loontje komt? Soms
Wie het mij ingegeven had? Ik heb er het raden naar. Mijn ouders waren geen communisten, de familie van moeders kant evenmin en met andere mensen was ik nog bijna niet in aanraking gekomen. En toch
Ik kon maar niet begrijpen dat de waardevermeerdering die goederen kregen door t verhandelen aan anderen ten goede kwam aan enkelingen. Reken daarbij dat ik vond dat alle mensen evenveel moesten verdienen, als ze maar hun best deden en van goede wil waren, en je hebt het beeld van een bijna volmaakt communistje. Ik was zes jaar oud. En toen ik een beetje ouder werd verwonderde ik mij erover dat instellingen als onderwijs, gezondheidszorg, openbaar vervoer en andere, niet door de staat gerund werden. In de nonnekensschool leerde ik over de communisten dat het wreedaards waren, onmensen die als enig doel hadden: het uitroeien van de godsdienst. Later leerde ik over de sociaal-economische principes van het communisme en ik vond dat die principes strookten met de mijne. Ik raakte ervan overtuigd dat het communisme de wereld zou veroveren, niet gewapenderhand, maar alleen door de kracht van zijn ideeën. Hoe deerlijk heb ik mij vergist!
Er is economische crisis, de criminaliteit heeft zelden zo welig getierd, er is oorlog alom en we mogen verwachten dat er weldra een grote wereldbrand komt en een ongekende epidemie, die de hongersnood een handje zullen toesteken om de wereldbevolking pakweg in één klap te halveren. En dat is de reden waarom ik het er nu zo moeilijk mee heb u een gelukkig Nieuwjaar te wensen. Maar ik wens u een droom: dat uw en mijn nageslacht de achterkleinkinderen van onze achterkleinkinderen ten getale van één à twee miljard, na het doorworstelen van een paar eeuwen ellende, er zal in slagen de wereldbevolking constant te houden, zonder oorlog en ziekten.
Een droom die wellicht nooit zal uitkomen.
|