Ik weet het wel, een mens kan zich beter überhaupt niet ergeren, en dan zeker niet aan taal. Er bestaan immers véél ernstiger zaken om zich aan te ergeren: de wereldoverbevolking, de opwarming van de aarde, de economische crisis
En toch ik mag het u niet verhelen ben ikzelf een van diegenen die zich ergeren aan taalpietluttigheden. Ik som er enkele op, in willekeurige volgorde, naarmate ze mij te binnen schieten:
Ten eerste. Het gebruik in Vlaanderen van het woord terug in de zin van weer, opnieuw. Bijvoorbeeld: onze ploeg heeft vorige week goed gespeeld en gisteren hebben ze terug goed gespeeld. Iemand die weer terugkomt komt dan terug terug, nietwaar?
Ten tweede. Mijn tekstverwerker onderstreept steevast iedere persoonsvorm, in de onvoltooid verleden tijd, die eindigt op dt. Moeten we dan schrijven gij had in plaats van gij hadt? Stel nu nog dat we in navolging van onze Noorderburen erin slagen de gij helemaal uit te roeien. Wat moeten we dan bij het citeren van Bijbelteksten? P.S. Aan het woord gij op zichzelf schijnt mijn tekstverwerker zich alsnog niet te ergeren.
Ten derde. Een rasechte Westvlaming slaagt erin de zin hij heeft gelukkig een goed geheugen uit te spreken met maar één hoorbare medeklinker, namelijk de l. Daartegen zeg ik foei, al ben ik dan zelf een halve Westvlaming. En foei tegen Renaat Landuyt. Leer toch eens een g uitspreken, man. Wat is dat toch met die Westvlaamse g? Is het onwil? Of niet kunnen? Of zit het in de genen?
Ten vierde. Die klemtonen! Bij boerenkool moet de klemtoon op de derde lettergreep liggen. Onbegrijpelijk toch. Maar het moét nu eenmaal zo. En evenzo moet het bij boerenbruiloft, boerendochter, boerendorp, boerenerf, boerenknecht, boerenstand, boerenzoon, boerenzweet en nog tientallen andere woorden die met boeren beginnen. Daarentegen wordt de taallogica wél geëerbiedigd in boerenbedrijf, boerenboter, boerenbrood, boerenbuiten, boerengat, boerenjaar, boerenkermis, boerenkost, boerenmarkt en eveneens nog tientallen andere. Ik wed dat zelfs mijn oude vriend professor P.C. Paardekooper niet alle klemtonen juist zou weten te leggen. Zou hij overigens het woord boerenkoolstronkeradeel (met klemtoon vooraan!) kennen? Ik kende dat woord zelf ook niet, maar ik vind het in de dikke Van Dale, tussen welgeteld honderdvijfennegentig andere woorden die beginnen met boeren
En zo zijn er nog duizenden woorden waarvan de klemtoonlegging op een ergerlijke wijze indruist tegen alle taalkundige boerenlogica. Tot in de eigennamen toe. Een van mijn kennissen noemt zichzelf Vándecasteele en eenieder die hem Vandecastééle noemt wordt door hem op de vingers getikt. En das het enige wat mij ergert aan die man.
Ten vijfde. De uitdrukking zeker en vast. Nederlanders vinden dat belachelijk, want het moet vast en zeker zijn. En ik erger mij aan het feit dat Vlamingen dat niet begrijpen. Of zouden ze het zelf niet belachelijk vinden als we de uitdrukking wis en zeker gingen verbasteren tot zeker en wis? Wis en zeker wel!
Ten zesde. Die hoge percentages. Een dag of tien geleden hoorde ik de trainer van onze nationale voetbalploeg voor de TV verklaren dat zijn spelers zich voor driehonderd procent zouden inzetten tegen de Duitse ploeg. En één dag later hoor ik onze eerste minister verklaren dat het spaargeld bij Dexia tweehonderd procent veilig is. Onze voetballers hebben de match verloren. En het spaargeld bij Dexia? Ik weet het niet
Ik voel mij meer gerustgesteld door hónderd procent, want met méér dan honderd procent weet je immers nooit waar die bovenste limiet ligt!
Ten zevende. De slordige nonchalante uitspraak waar de Nederlanders (althans sommigen) zo fier op zijn: een bewijs van perfecte taalbeheersing! Vieze (vice) premier, spésjelist (specialíst), Sjorsj (Georges), Sjaan (Jeanne), srijven (schrijven), boe-e (boer), tuuk (natuurlijk), op geem (op een gegeven moment). En zo zou ik terug (!) duizenden voorbeelden kunnen geven. En das geen dialect uit een of andere Drentse achterhoek: het is de taal die in Nederland door nieuwslezers en prominente mediafiguren op TV gebruikt wordt en ook getolereerd wordt. Sommige van die slordigheden zijn naar Vlaanderen overgewaaid en worden ook daar officieel aanvaard. Een hele grote hond is daar een voorbeeld van: men bedoelt daarmee niet dat de hond er helemáál is (in tegenstelling tot een halve grote hond) maar wel dat de hond heel groot is, dat het dus een heel grote hond is. En wat gedacht van acazia (acacia), waar de nonchalante uitspraak officieel tot de enig juiste verheven is. Als ik mij niet vergis, tenminste.
Ten achtste. Die Gentenaars! Als het donker wordt, die doen ze in hun broek. En als de Gentse feesten er zijn, die zijn ze er gêre bij. Maar zelfs als ze die overbodige die zouden weglaten, die zouden ze nog herkend worden aan hun uitspraak, hoe zeer ze ook hun best zouden doen. Ik heb een charmezanger gekend die Napolitaanse liederen zong. Bij de aanhef van o sole mio was het al voor iedereen duidelijk dat hij Gentenaar was. En geloof nu maar niet dat ik ze niet liefheb, Gent en de Gentenaars
En te bedenken dat ik mij vroeger nooit geërgerd heb aan dergelijke futiliteiten. Ben ik dan nu een chagrijnige, muggenziftende, spijkers op laag water zoekende oude man geworden?
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|