Er is niets gemener dan liegen, beweert J. Bauwens in de Van Togenbirger De Waelekens Vertelsels (www.bloggen.be/omskvtdw/archief.php?ID=1160612). Van die uitspraak ben ik wel even geschrokken en ik heb daar zo mijn bedenkingen bij, zeker na hetgeen mij drie dagen geleden overkomen is. Op het Halenpleintje vroeg iemand mij de weg naar de Invalidenlaan en ik zei: xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
- Sla hier de 11e novemberlaan in, dan de derde links en dan is het de derde of de vierde straat aan uw rechter kant. t Is een kleine kilometer hier vandaan.
- Vreemd, zei de man, ik dacht dat ik er vlakbij was.
Hij bedankte mij niettemin vriendelijk en reed de 11e novemberlaan in. Ik zag hem nog rijden toen mijn oog viel op het straatnaambordje Invalidenlaan: het was de eerste zijstraat van de 11e novemberlaan. Het bordje was te lezen vanop de plaats waar de man mij de weg had gevraagd
Wat lezen we in de Mechelse catechismus, uitgave 1954, over de zonde tegen het achtste gebod, het liegen dus? Liegen is opzettelijk onwaarheid spreken met het inzicht te bedriegen. Onwaarheid had ik gesproken, daar kunnen we niets vanaf doen, maar met het inzicht te bedriegen? God beware mij: ik was er het hart van in toen ik besefte dat ik de man op het verkeerde pad had geleid!
In zijn artikel over de leugen schrijft J.B. verder: Als zij liegen, bestaat hun leugen alleen daarin dat zij voorhouden dit met zekerheid te weten, terwijl zij het hooguit geloven. Toen ik de man de weg wees, geloofde ik met zekerheid te weten waar de Invalidenlaan was. Ik had te goeder trouw gehandeld, het was enkel mijn geheugen dat mij parten speelde en
ben ik daar verantwoordelijk voor? Kan het zijn dat ik in een dergelijke omstandigheid gezondigd heb tegen het achtste gebod?
In de catechismus is er sprake van opzettelijk onwaarheid spreken. En wát als men zaken verkondigt waarvan men niet weet of het waarheid of onwaarheid is? Toen ik een jongetje van een jaar of twaalf was, had ik een vrij hoge dunk van mezelf. Ik dacht dat ik op nagenoeg alles het antwoord wist. Het ging zelfs zo ver dat ik het zinnetje ik weet het niet niet over mijn lippen kon krijgen; dat moet zowat een jaar geduurd hebben. Als men mij vroeg wie de juniorenkoers gewonnen had, antwoordde ik telkens als ik het antwoord schuldig had moeten blijven: Julien Schepens! Dat was gelukkiglijk negen keer op de tien juist: Julien Schepens was zon verdomd goeie koereur
En als men mij de weg vroeg en ik weer eens het antwoord moest schuldig blijven, dan flapte ik er toch zomaar wat uit. Zo vroeg iemand mij in Anzegem de weg naar de Rijkestraat. Ik had nog nooit van die straat gehoord. Niettemin zei ik:
- Voorbij de kerk linksaf en dan de eerste links: dat is de Rijkestraat.
En het wás de Rijkestraat! Al die andere keren zat ik er naast, natuurlijk. Had ik dan enkel die ene keer niet gelogen? Ik maakte daar in ieder geval geen punt van: ik ben daarvoor nooit te biechten gegaan. Wat ik deed was niet liegen, vond ik, het was gokken en geen opzettelijk onwaarheid spreken, want er zat altijd wel een kans in dat mijn uitleg juist was. Het voorval met de Rijkestraat had het bewezen. En als ik beweer dat Eddy Merckx vijf keer de Tour de France gewonnen heeft en het zou blijken niet waar te zijn ik heb het toch niet met eigen ogen gezien - , heb ik dan gelogen? À propos, wat het met eigen ogen zien betreft: ik heb professor Vermeersch horen verklaren dat hij zekerder was van het feit dat god niet bestaat dan van het feit dat de interviewster daar tegenover hem zat, omdat dat laatste wel eens gezichtsbedrog had kunnen zijn. En wat dit betreft wil ik niet geweten hebben dat ik lieg, want zelfs al zou hij dat niet gezegd hebben, toch ben ik er vast van overtuigd dat ik het hem heb hóren en zién zeggen.
Liegen of niet liegen: de lijn zal wel moeilijk te trekken zijn. Er zal ongetwijfeld wel een schemerzone zijn. En dan is er nog de leugen om bestwil. En er zullen wel oneindig veel gradaties zijn. Van de heel kleine onschuldige leugentjes, die met een dagje vagevuur uit te boeten zijn, tot de zware doodzondige leugens die gestraft worden met het helse vuur, t is te zeggen: branden tot in der eeuwigheid. Maar das wáár ook: hel en vagevuur bestaan toch niet meer! Ze hebben dat toch afgeschaft? Of heb ik het verkeerd voor?
En dan nog dit
Als ik u vertel, beste lezer, dat ik altijd onwaarheid spreek, ben ik dan een leugenaar? Of ben ik het niet?
|