1 Leerplan 1936 viseerde reformpedagogische onderwijsrevolutie, ontscholing van onderwijs
Het leerplan milieustudie van 1936 werd opgesteld door de
bevlogen Vlaamse gewestinspecteur Leo Roels en de Waalse Léon Jeunehomme. Roels
getuigde in 1966: Ons leerplan van 1936 viseerde een ware onderwijsrevolutie
(in: Twintig jaar boeman, Van In). Om die kentering te symboliseren kreeg het
leerplan het hype en wervende etiket milieustudie opgeplakt. Zelf wou Roels naar
eigen zeggen het leerplan de naam totaliteitsonderwijs geven, het
paradepaardje van de nieuwe schoolbeweging. Jeunehomme vond dit blijkbaar iets
te verregaand en opteerde voor milieustudie, een term die ook aansloot bij
Decrolys slogan pour la vie, par la vie (= via milieustudie). De auteurs
inspireerden zich vooral op Decroly: belangstellingscentra & totaliteitsonderwijs
vertrekkende van observatie van het lokale milieu, globale leesmethodiek
,
maar ook deels op Freinet & de visie van Dewey.
Het leerplan was in der haast opgesteld. Leo Roels &
Léon Jeunehomme werden beide ook onder tijdsdruk gezet door minister François
Bovesse (1935- 1936) die per se een onderwijshervorming op zijn naam wou
schrijven. Hij vermoedde dat zijn verblijf op het ministerie van korte duur zou
zijn. Het leerplan draaide in de klaspraktijk uit op een mislukking; de meeste
scholen en praktijkmensen weigerden het leerplan te volgen: globale
leesmethodiek, totaliteitsonderwijs, minder systematiek en verlaging van de
leerstofeisen (b.v. ook minder klassiek metend rekenen, maar meer à la Decroly
met natuurlijke maten
.). Veel inspecteurs propageerden nochtans het nieuwe
leerplan; op de Pedagogische Week van 1952 propageerden de inspectiekopstukken
nog steeds volop de (nefaste) globale leesmethodiek.
In zijn boek Twintig jaar Boeman stelde Roels uitdrukkelijk
dat hij een aanhanger was van de reformpedagogiek van Ovide Decroly en van de Amerikaanse
reformpedagoog John Dewey. Hij beriep zich dus ook op de visie van Dewey: Ook Angelsaksers
als Dewey gewagen immers vangrowth reponsibility, groei door
verantwoordelijkheid (zelfontplooingsmodel).
Veel van de principes die centraal stonden in hetleerplan
van 1936 werden voorheen ook al gepropageerd in het tijdschrift Moderne
School van de Vlaamsche Opvoedkundige Vereniging VOR (1927-1940): globalisme
en totaliteitsonderwijs, zelfwerkzaamheid,
natuurlijke belangstelling van het kind volgen, leerinhouden afstemmen op de
lokale omgeving en dus verschillend van school tot school, vorming i.p.v.
weetjes en verbalisme, kritiek op werken vanuit methodes (cf. Freinet), lagere
school als moedertaalschool met minder aandacht voor de geschreven taal, ...
Roels was actief lid van de VOR en ook een tijdlang voorzitter.
In zijn boek van 1966 pakt Roels euforisch uit met de visie
van Decroly en met zijn inspectiebezoek aan de Brusselse Decroly-school in de
Rue de lErmitage in de jaren 1920. Roels: De Decroly-school was gevestigd
in een gewone burgerwoning. Ik kwam bij mijn bezoek terecht in een lokaaltje
waar enkele meisjes en jongens bezig waren, kennelijk met groepswerk. Een paar
zochten iets op in een lijvig boek, er waren er ijverig aan het schrijven, een andere
aan het tekenen, enz. De ene stond, de andere zat, ze konsulteerden mekaar en
gingen naar mekaar toe. Een leerkracht zag ik niet. Ik sloeg het toneel gade en
wendde me na enige ogenblikken tot een jongetje, dat een plaatje aan het
uitknippen was en naast zich lijmpot en borstel had gereed staan. Où est mademoiselle
G.? Que sais-je, monsieur? antwoordde hij schouderophalend en knipte daarna zorgvuldig
voort zonder opzien. Klaarblijkelijk bevond ik mij hier in geen school als een andere.
Het was mijn eerste kennismaking met de Decrolydidactiek. Ik bleef de ganse
namiddag ter plaats, gaf mijn ogen en oren de kost, praatte met de
leerkrachten, drukte mijn ongeveinsde waardering uit voor hun werk. Ik maakte
een uiterst gunstig verslag over aan de hoofdinspecteur. De hoofdinspecteur
verheelde zijn ontstemming niet over de besluiten van mijn lovend verslag.
Volgens hem was het in de Ermitageschool een slordige en tuchtloze boel, een
aanfluiting van alle pedagogische en didactische principes. Hij begreep niet dat
ik zoiets kon goedkeuren. We geraakten het helemaal niet eens. Roels voegt er aan
toe: Nadien heb ik nog de kans gehad met Decroly persoonlijk om te gaan en de
bescheiden wetenschapsman te bewonderen.
De visie van Dewey en vooral ook van Ovide Decroly omtrent totaliteitsonderwijs
en belangstellingscentra, globaal lezen, ontdekkend leren, contextueel rekenen
en lange tijd metend rekenen met natuurlijke maten ... hadden dus een grote
invloed op het leerplan-1936. Het Vlaams lager onderwijs stond in de eerste
decennia van de 20ste eeuw al op een hoog niveau; maar Roels sprak er zich heel
vernietigend over uit. Het toenmalig onderwijs stoelde volgens hem vooral op
verbalisme, overladenheid van het leerplan, weinig ruimte voor initiatief van
de leerlingen, overdreven discipline.... Hij sprak zich denigrerend uit over het
leerplan van 1922, de leerkracht als lesgever, de fonetische leesmethodiek, de
cursorische aanpak van de zaakvakken in de hogere leerjaren, het frequent
gebruik van methodes ...
Het leerplan van 1922 was pas in 1928 doorgedrongen tot het
zesde leerjaar en al 6 jaar later - in 1934 - stuurden die twee hoofdinspecteurs
en de minister aan op een nieuw leerplan en een perspectiefwisseling. Ze gingen
ervan uit dat het onderwijs hopeloos verouderd was en dat enkel copernicaanse
en reformpedagogische hervormingen soelaas konden brengen. De opgang van de
reformpedagogiek in die tijd was hier niet vreemd aan. Onderwijsminister
Bovesse drong er bij Roels en Jeunehomme op aan een nieuw en revolutionair leerplan
op te stellen, een hervorming waarmee hij als minister kon pronken. Hij voerde
het leerplan ook onmiddellijk in omdat hij vreesde dat de regering al na 1 jaar
zou vallen - en dat was ook het geval. Kort na de invoering van het
leerplan-1936 werd Julius Hoste onderwijsminister - en die was volgens Leo
Roels het leerplan niet genegen.
Het leerplan stipuleerde dat het programma voor de eerste
vier leerjaren resoluut moest breken met het systematisch onderwijs in de
verschillende vakken en dit zou vervangen door waarneming van het plaatselijk
milieu, niet enkel als vertrekpunt voor kennis over de omgeving, maar evenzeer
als vertrekpunt voor het leren rekenen, lezen, spreken
In het leerplan luidde het
b.v: In den eersten graad, doch ook in den tweeden en derden graad mag het rekenonderwijs
niet als een afzonderlijk vak worden opgevat. En pas vanaf het vijfde leerjaar
mochten de zaakvakken natuurkennis, aardrijkskunde en geschiedenis opnieuw deels
hun intrede doen, maar leerkrachten moesten ook dan nog voor die leerstof aanknopingspunten
zoeken in het milieu/ de omgeving van de specifieke school.
Jeunehomme was duidelijk minder radicaal dan Roels, en wou
volgens Roels zelf het totaliteitsonderwijs beperken tot de eerste graad. Roels
woutotaliteitsonderwijs in de zes leerjaren - en dus ook afschaffing van het
systematisch zaakvakkenonderwijs in de hogere leerjaren. Het draaide volgens
Roels uit op een compromis. De ministeriële circulaire over het leerplan van
minister Bovesse van 1935 beklemtoonde ook de noodzaak om de leerinhoud in
sterke mate te vereenvoudigen en te beperken; ze stuurde aan op kennisrelativisme - net als de officiële
VSO-brochure van 1971, de Uitgangspunten bij de eindtermen van 1996, de
recente ZILL-onderwijsvisie.
Roels gaf zelf in 1966 toe dat vooral het
totaliteitsonderwijs samen met de aanbeveling van het aanvankelijk globaal-lezen,
werkte als een lap op een stier ( o.c. p. 174.) Roels was een radicale
voorstander van de globale leesmethodiek en van totaal ander & minder systematisch
taalonderwijs met veel minder aandacht voor de formele aspecten van de taal,
als spelling, grammatica, woordenschatonderwijs ... Hij schreef hier over in
1966: Ikzelf en Jeunehomme waren het er over eens dat men zijn taal enkel
leert terwijl men andere zaken leert, dat de verwerving van de taal ook van
de schijftaal! - derhalve innig verbonden moet zijn met de aktieve waarneming
van de zaken, met het leven, dat het dan ook veel meer om het taalgebruik dan
om taalbeschouwing moet gaan. We hadden ook vastgesteld dat de stof voor het
aanvankelijk lezen en schrijven, dat niet dan en daar uit het leven van het kind
geput wordt, doch door een gedrukt boekje aan scholen van stad en buiten,
zeekust en heide, industriegebied en landbouwstreek gelijkelijk en pasklaar
voorgeschoteld wordt, haast onvermijdelijk aanleiding geeft tot gedachteloos
herhalen van de tekst.
Roels stuurde dus aan op minder systematisch (taal)onderwijs,
net zoals in de jaren 1990 het geval was met de eindtermen en leerplannen voor
de taalvakken, met het taakgericht en constructivistisch taalonderwijs van prof.
Kris Van den Branden. De bevlogen Roels gaf in 1966 wel toe dat zijn leerplan
een mislukking werd en dit niettegenstaande de instemming en lof vanwege Jean
Piaget, reformpedagogen, kopstukken van de inspectie ... Roels was in 1966 wel
nog steeds overtuigd van zijn groot gelijk. Hij vond dat de mislukking mede een
gevolg was van het feit dat zijn leerplan meer inspanning/ arbeid vroeg van de
volgens hem werkschuwe leerkrachten, van het feit dat een aantal inspecteurs hem
tegenwerkten, dat minister Hoste het leerplan niet genegen was... Bij het
mislukken van een hervorming zoekt men steeds naar uitvluchten.
2 Veel kritiek op leerplan & lippendienst vanwege
leerkrachten
2.1 Profs historische pedagogiek over scherpe kritiek op het
leerplan & de lippendienst
In het boek Dag Meester (Lannoo, 1984) wezen de
professoren Karel De Clerck & Frank Simon op het grote ongenoegen over het
leerplan bij de meeste leerkrachten en ouders. Ze schreven: In de brede
kringen van leraren en ouders was het onthaal van het leerplan niet gunstig.
Ze sommen vervolgens vrij goed de kritieken op. We citeren even. De kritieken
zijn ook voor een groot deel van toepassing op de recente ZIIL-visie (zie deel
2)
*De leerkrachten vonden vooreerst de leerstofaanduiding
onvoldoende. (In het leerplan 1922 was dit volgens hen veel duidelijker.)
*Ze hadden problemen met het feit dat ze volgens het
leerplan alles moesten laten vertrekken vanuit de belangstelling en omgeving
van het kind en dat ze dan daaraan de structurering van aldus opgedane
ervaringen en kennis en de andere vakken moesten koppelen - op het
totaliteitsonderwijs dus.
*Het centraal stellen van de eigen initiatieven van het
kind, stelde volgens de meeste leerkrachten ook het belang van de
vakdisciplines ter discussie.
Andere argumenten tegen het leerplan liepen gelijk met het
ongenoegen van ouders of allicht beter uitgedrukt, van het brede publiek.
*De globaalmethode (het totaliteitsonderwijs, globale
leesmethdiek) bracht een vermindering van het aanleren van systematische en
specifieke vaardigheden. *Velen vroegen zich af waarom het rekenen, lezen en
schrijven niet meer tot de voornaamste objectieven behoorden. *En wat met de
kennis, de basis voor de verwerving van beroepsbekwaamheid? (kennisrelativisme)
*Volgens de leerkrachten zouden ook gemakzucht en disciplineproblemen intreden
in plaats van de gestadige inspanning en ijver.
De auteurs besloten: De principes van het leerplan van 1936
brachten eigenlijk de toenmalige consensus aan het wankelen die er bestond
tussen het onderwijzend personeel en heel wat ouders. Onderzoek op basis van oral-history
van leerkrachten en oud-leerlingen wijst er op dat de klassieke
kennisoverdracht en het klassieke leerplan in die tijd helemaal niet in vraag werden
gesteld (Dag Meester, p. 46).
De Clerck en co brachten o.i. in 1984 een vrij goede
synthese van de kritieken. De kritiek op het klassieke leerplan van 1922 en op
de klassieke kennisoverdracht vanwege Roels en co, ging dus uit van een beperkt
aantal mensen, en van mensen die zelf niet (meer) in klas stonden. In de
volgende punten gaan we nog uitvoerig in op de concrete kritieken op het
leerplan-1936 zoals ze destijds geformuleerd werden.
2.2 Scherpe kritiek in 1935-1937 Er kwam onmiddellijk veel
kritiek op het leerplan.
In Twintig jaar Boeman vermeldt en betreurt Roels er enkele. Zo
was er volgens Roels al in 1935 de scherpe reactie van prof. Fernand Desonay op
de leerplancirculaire van minister Bovesse. Desonay (1899-1973), een gerenormeerde
prof. taalkunde & schrijver, ging heftig te keer tegen de hypes in het leerplan
1936 en tegen de inspecteurs die ervoor ijverden. Hij betreurde de vele vormen
van ontscholing en domhouderij van de leerlingen, de vele nefaste gevolgen van
het totaliteitsonderwijs & de globale leesmethodiek. Desonay poneerde o.a.:
Dans nos écoles primaires - le globalisme regnant, les opérations de calcul mental,
les dicteés, les exercices grammaticaux, les analyses, ne sont loin dêtre
considérés comme des attentats aux facultés on dit plutôt: aux possibilités
de lenfant. Il paraît aussi quil est tout à fait inutile de familiariser
lenfant avec les éléments du système métrique, puisque enfin les mesures quil
connaît et pratique, cest lempan, le pied, le pouce, la verge! (= lange
tijd werken met natuurlijke maten à la Decroly.). Hij besloot: Cest toute une
génération qui se trouwe livrée à des fous. Mais ces fous savent tres bien: le
but inavouable, cest dabêtir les masses. Prof. Desonay, lid van de
l'Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique, en
anderen stelden dus dat het nieuwe leerplan op verregaande ontscholing van het
onderwijs aanstuurde.
Roels betreurt dat ook de normaalschoolinspecteur Slock in
De Vlaamsche Schoolgids, het leerplan zin voor zin en bijna woord voor woord
afbrak (o.c., p. 177). Ook vanwege een aantal inspecteurs lager onderwijs als
de Antwerpse Jan Peeters kwamen er volgens Roels enkel maar negatieve reacties.
Tot verwondering en grote ergernis van leerplanopsteller Roels bracht ook Fons
Van Hoof op de bijeenkomst van het hervormingsgezinde Vlaamsch Opvoedkundig
Verbond (VOV) in 1937 een afbrekend betoog over het leerplan (o.c. p. 178).
Het VOV had de voorbije 15 jaar veelal principes als in het nieuw leerplan
gepropageerd, maar nu schrokken blijkbaar veel leden van de kritische en
scherpe reacties van de praktijkmensen op het leerplan, en ze krabbelden terug.
Het besluit van het VOVcongres van 1937 luidde: Het nieuwe leerplan-1936 is
een produkt van naoorlogse psycho-pedagogische eksperimenten, waar het kind en
niet de leerkracht centraal stond. Een compromis tussen de geest van het
programma/leerplan van 1922 en ditvan 1936 is dringend nodig.
2.3 Massale lippendienst aan ontscholingsdruk & leerplan,
lof van inspectiekopstukken
In mijn lagere schooltijd in de periode 1952-1958 was het leerplan van 1936 nog in voege, maar
ik heb er niets van gemerkt. Op de meeste scholen werd dit leerplan geenszins
gevolgd. Er was b.v. geen sprake van globaal leren lezen, totaliteitsonderwijs,
totaal ander taalonderwijs e.d. We leerden er b.v. vlot lezen met de breed
verspreide & vrij fonetische methode Lustig Volkje, een methode uit 1926
van de Broeders Maristen die haaks stond op de globale leesmethodiek die het
leerplan-1936 en de inspectiekopstukken ook nog in 1952 propageerden. We kregen
ook geenszins totaliteitsonderwijs en rekenonderwijs à la Decroly.
Op de overgrote meerderheid van de scholen werd zoveel
mogelijk lippendienst bewezen aan de nieuwe hypes. De leerkrachten volgden
grotendeels het oude leerplan van 1922 en de klassieke methodiek, ook al was de
druk van een groot aantal inspecteurs om het leerplan van 1936 en de nieuwe
hypes te volgen vrij groot. Uit de moeilijkheidsgraad van de centrale proeven
die in 1958 aan ons 12-jarigen werden voorgelegd, blijkt overigens het hoge
niveau in die tijd en de effectiviteit van de klassieke aanpak en leerinhouden.
De meeste leerkrachten bewezen dus gelukkig grotendeels
lippendienst aan de centrale reformpedagogische themas in het leerplan-1936,
aan hypes als totaliteitsonderwijs en globale leesmethodiek, context-rekenen à
la Decroly
Ook veel lerarenopleiders waren het nieuwe leerplan niet genegen.
Er kwam ook protest vanuit universitaire kringen. Er is vermoedelijk nooit meer
lippendienst bewezen aan een leerplan, en aan zijn reformpedagogische inslag,
dan aan dit van 1936. In de punten 3, 4 en 5 beschrijven we de
reacties/getuigenissen op het leerplan destijds van de inspecteurs DEspallier,
Fourneau & Carrette, Frater-pedagoog Anselme, Le Chercheur, e.a
Het leerplan van 1936 zaaide veel verwarring bij de leerkrachten,
en ontwrichtte ook her en der het (lees)onderwijs. Slechts een beperkt aantal
leerkrachten veelal ook sterk gemotiveerde voelden zich aangesproken en
experimenteerden met de globale leesmethodiek en met totaliteitsonderwijs. Eén
van de meest ambitieuze handboekprojecten die in die tijd het totaliteitsonderwijs
ondersteunden stond onder de leiding van een oud-student van de Torhoutse
normaalschool: inspecteur Hector Knudde. Onder de titel Het
werkelijkheidsonderricht en al de leervakken in samenhangende lessen werden een
veertigtal praktijkboeken gepubliceerd, een voor elke maand en elk leerjaar,
totaliteitsonderwijs waarin alle vakken met elkaar verbonden werden.
Het werken met een methode voor alle scholen, en zowel voor
de landelijke als de stedelijke werd wel afgewezen door het leerplan waarin de
afstemming op het lokale milieu centraal stond, maar omdat dit volgens
inspecteur Knudde al te veel energie vanwege de leerkracht vereiste en tot al
te weinig systematiek leidde, werd dan toch maar een methode opgesteld. Tegen
de filosofie van zijn eigen leerplan - lokale milieustudie - in nam ook
leerplanontwerper Léon Jeunehomme het initiatief om Franse milieuboekjes voor
wereldoriëntatie op te stellen.
Het is spijtig dat het leerplan van 1936 niettegenstaande de lippendienst toch gedurende vele decennia
toch een nefaste invloed had op ons leesonderwijs. De nefaste invloed van de
globale leesmethodiek was nog begin van de 21ste eeuw merkbaar in de globaliserende
startfase van de zgn. structuurmethodes als Veilig leren lezen e.d. Als gevolg
van de invoering van onze directe systeemmethodiek verdween die
globaliserende startfase evenwel in de meeste leesmethodes. Zelfs in 1995 propageerden
het Leuvens taal- en GOK-Steunpuntvan prof. Kris Vanden Branden, de
Freinetscholen, ... nog de globale leesmethodiek. In tal van landen is de
invloed van de globale leesmethodiek van Decroly e.a. overigens nog steeds
aanzienlijk: het leidde er de voorbije jaren nog tot leesoorlogen. In de
Brusselse Decroly-school zorgt die aanpak er nog steeds voor dat de leerlingen
er pas na nieuwjaar 2de leerjaar moeten kunnen lezen.
3 Veel kritiek op leerplan 1936, maar bewi roking vanuit
reformpedagogische hoek
3.1 Hype: lof vanuit reformpedagogische hoek
Toenmalig inspecteur Victor DEspallier schreef in 1937:
Vanaf het ogenblik dat het Belgisch Leerplan werd gepubliceerd, is het in de
internationale opvoedkundige wereld gunstig onthaald. Uitspraken van een Piaget
en een Ferrière (grote propagandist van reformpedagogiek) werden in ons land
gretig overgenomen en gebruikt om de critici met een zie je wel? de mond te
snoeren en om de voorstanders in het goede te bevestigen. Waar vroeger nog een strijd
als deze werd gevoerd met de middelen van de overtuiging en de overreding,
neemt men nu methoden over, ontleend aan de publiciteit. Om het leerplan te
promoten pakten de voorstanders ook uit met getuigenissen van Jean Piaget,
reformpedagoog Ferrière
Ook de ZILL-leerplan-verantwoordelijken pakten de
voorbije jaren uit met de stelling dat ze zich lieten adviseren door de Gentse onderwijskundige
Martin Valcke en de Leuvense taalprofessor Kris Van den Branden - beiden mede verantwoordelijk
voor de ontscholing van het Vlaams onderwijs.
Ook de Gentse prof. Jozef Verheyen en kopstukken van de
inspectie liepen hoog op met het totaliteitsonderwijs, de globale leesmethodiek
e.d. Niettegenstaande de vele kritiek propageerden kopstukken van de inspectie
ook nog in 1952 volop de globale en nefaste leesmethodiek tijdens de
Pedagogische Week. Een aantal inspecteurs die voorheen de visie van Decroly en
het globaal-lezen niet genegen waren, draaiden volgens DEspallier bij uit puur
opportunisme. Terloops: het viel ons in de jaren 1990 ook op hoe plots veel
inspecteurs de dubieuze proces-criteria opgelegd door het duo Roger Standaert &
Ferre Laevers omarmden en de visie Uitgangspunten bij de eindtermen.
In Vlaanderen was ook broeder M. Denys (Christelijke Scholen,
Oostakker) een van de vurige pleitbezorgers van het leerplan en van de visie
van Decroly, van het globaal leren lezen, het totaliteitsonderwijs, enz. Hij
publiceerde er veel bijdragen over in het Vlaamsch Opvoedkundig Tijdschrift.
Voor het vak rekenen zag hij toch wel problemen: hij opteerde
slechts voor een gedeeltelijke integratie in totaliteitsonderwijs (Rekenen en
het nieuw leerplan, VOT, oktober 1939). Volgens Denys is volledige integratie
slechts haalbaar door een flinke, originele leerkracht, met kunst-aanleg,
diep-theoretisch inzicht, en enthousiaste toewijding die er in slaagt om binnen
belangstellingspunten een geleidelijk klimmende progressie in het rekenen te
bereiken p. 46).
3.2 Enkele kritische reacties in 1936-1938
Kritiek van inspecteur-pedagoog M. Fourneau Het leerplan
lokte onmiddellijk veel kritische reacties uit. We vermeldden er al een paar in
punt 3. Net na het verschijnen van het leerplan 1936 wees ook Le Chercheur (pseudoniem) al de opgedrongen
méthode globale en totaliteitsonderwijs à la Decroly resoluut af. Le Chercheur
citeerde met instemming inspecteur en pedagoog M. Fourneau: We geloven geenszins
in de superioriteit van de globale leesmethode, noch in het systeem Decroly en
het totaliteitsonderwijs in het geheel. Velen verwerpen ook de theorie van
Decroly. De opstellers van het leerplan beschikten ook over te weinig
resultaten met deze methode, om er te kunnen over oordelen. De nieuwe ideeën
waren ook nog niet eens uitgetest (in: La Revue Nouvelle, 1936, 226-230).
Kritiek van Frater Anselme op par la vie & op
ervaringsgerichte aanpak - in 1938
Frater Anselme besteedde al in 1938 een kritische bijdrage
aan het leerplan van 1936. Hij stelde dat Decroly en zijn volgelingen de
leerinhouden te eenzijdig zochten in de onmiddellijke omgeving van het kind en
al te veel verwachten van het zelfontdekkend leren en de ervaringsgerichte
observatie van het onmiddellijke milieu, het par la vie. Hij bekritiseerde
ook het afstand doen van de vakdisciplines (Pratique à lécole. Par la vie,
pour la vie, La Revue Nouvelle, 1938, p. 610-614).
Decroly en Co vergaten volgens Anselme dat "de rol van
de school er precies in bestaat om kinderen te laten voordeel halen uit de
ervaring van vorige generaties, om hen de grote schatten van een beschaving/cultuur
door te geven die de kinderen zelf dan niet meer hoeven uit te vinden. De
school zelf is een product van de beschaving. In onze sterk ontwikkelde
samenlevingen kan onderwijs niet meer op een eenvoudige, directe en spontane
verwerving en constructie van kennis en vaardigheden gebaseerd zijn.
Onderwijs berust op een doordacht cultureel gebeuren, op een
goed doordachte overdracht van ervaring en kennis die eeuwenlang werd
opgebouwd. Aldus zullen de leerlingen in enkele jaren tijd kennen waarvoor de
mensheid duizenden jaren nodig heeft gehad om te ontdekken. De leerkrachten
moeten de leerlingen geven wat ze nodig hebben en wat ze uiteindelijk ook
zelf wensen iets nieuws leren ontdekken, maar wat ze alleen kunnen vinden mits
langdurige inspanningen. Het kind kan volgens Anselme wel spontaan wat
belangstelling hebben voor de verkenning van zijn direct milieu, maar dat volstaat
volgens hem geenszins. Een leraar moet vooral belangstelling wekken voor door
de leerling onvermoede, maar belangrijke zaken.
Vanuit die visie ging Fr. Anselme ook geenszins akkoord met
het totaliteitsonderwijs vanuit het nabije milieu en de kritiek op de
systematische vakdisciplines. Hij schreef: Vanaf negen jaar biedt de indeling van
de leerinhoud in vakken en de systematisering van de kennis veel voordelen, en
die voordelen nemen nog toe in de hogere leerjaren. We mogen dit niet vergeten:
via de indeling in gestructureerde vakdisciplines moet het onderwijs een geheel
vormen waarin de verschillende delen harmonieus samenwerken".
Het valt ons op dat destijds scherp en doordacht & massaal
werd gereageerd op de ontscholing die het leerplan-1936 propageerde. Op analoge
ontscholingsideeën die de ZILL-koepel-kopstukken de voorbije jaren formuleerden,
kwam merkwaardig genoeg veel minder kritiek. Toenmalig onderwijzerinspecteur
Victor DEspallier liet zich in 1938 wel eerder positief, maar tegelijk
afwachtend uit; hij waarschuwde tegelijk voor de te grote euforie. Hij wees op
de kritiek van veel praktijkmensen, de grote verdeeldheid bij de inspectie, het
feit dat het nieuwe leerplan al te veel verwachtte van de doorsneeleerkracht.
In punt 5 gaan we uitvoerig in op de receptie door inspecteur DEspallier in
1937.
4 In 1951- legde inspecteur & pedagoog Carrette een negatieve balans voor
Hoofdinspecteur lager onderwijs & pedagoog Hendrik
Carrette maakte in 1951 een balans op van het leerplan. Hij betreurde: De
voortvarendheid van de opstellers en propagandisten van het leerplan van 1936 die zich met al te veel bombarie als
beeldenstormers presenteerden, veroorzaakte zo veel verwarring en ongenoegen
bij veel leerkrachten. Van de beloofde nieuwe hemel en nieuwe aarde is weinig
te merken. Hij nam dus ook afstand van collegas-inspecteurs die van het
nieuwe leerplan veel heil verwachtten.
Carrette stelde verder :Het leerplan propageerde al te veel
ingrijpende veranderingen en die moesten ook alle tegelijk ingevoerd worden. De
nieuwe ideeën waren overigens ook niet uitgetest. Het ging er niet om een en
ander uit het leerplan van 1922 te optimaliseren, maar eerder om heel veel
zaken te vervangen door iets nieuws. De reparaties waren zo talrijk dat het
onderwijsgebouw daardoor totaal getransformeerd moest worden, ook zijn
klassieke & vaste fundamenten moesten eraan geloven. Veel leerkrachten konden
zich niet terugvinden in dit nieuw gebouw. Indien men vertrokken was van de idee
dat men veel moet vragen om iets te bekomen, dan heeft men zich schromelijk
vergist, want men mag enkel aan een leerkracht vragen wat hij aankan. Meer van
hem eisen, betekent de leerkracht overbelasten en afstevenen op een mislukking.
Na 15 jaar invoering van de nieuwe ideeën staan we absoluut
niet ver. Ik stel vast dat de meeste leerkrachten niet volgden en dat er veel
ongenoegen heerst. Zo heeft ook de opgedrongen globale leesmethodiek à la Decroly
veel ongenoegen en verzet uitgelokt. Maar het leerplan was hier imperatief en stelde:
We moeten breken met de traditie, we moeten overschakelen op de globale
leesmethodiek van Decroly (leerplan p.
54, e.d..) Er heerst een grote malaise bij het onderwijzend personeel. Dat zal
nog meer tot uiting komen bij de onlangs aangekondigde consultatie (H.
Carrette, Les deux pôles de la pédagogie, in: La Revue Nouvelle, 1951, p. 477-
491).
5 Conclusies
Het verhaal over het lot van het leerplan-1936 lijkt ons
leerrijk - ook voor het heden en de toekomst van ons onderwijs. We leren er
vooreerst uit dat het leerplan mislukte omdat het wou breken met de vaste
onderwijsgrammatica, met de beproefde waarden en al te weinig rekening hield
met de ervaringswijsheid en onderwijsconsensus uit verleden en heden.
Het leerplan-1936 en de hype/barnumreclame errond was
wellicht de eerste grote ontscholingsgolf. Dankzij de kritiek en de
lippendienst van veel praktijkmensen werd de officieel opgelegde onderwijsvisie
niet echt gevolgd door de meeste praktijkmensen. Veel mooie principes bleken in
de praktijk ook niet echt toepasbaar. Als gevolg hiervan ontstond er een groot
verschil tussen de opgelegde ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing.
Gezien de vrij grote consensus bij praktijkmensen, lerarenopleiders, burgers
... omtrent effectief onderwijs in die tijd, was het ook makkelijker om
lippendienst te bewijzen. Ook bij latere ontscholingsgolven stelden we bij
leraren - en ook bij ons zelf als lerarenopleiders het fenomeen van de
lippendienst vast (zie ook excursie over lippendienst in bijlage)
Onze sterke Vlaamse onderwijstraditie zorgde er destijds
voor dat de niveaudaling geen grotere proporties aannam en dat de klassieke
aanpak grotendeels overeind bleef. Als leerling lagere school in 1952-1958
hebben we weinig gemerkt van het leerplan-1936, en in 1957 verscheen er al een
nieuw leerplan dat brak met de visie van 1936, en weer aansloot bij de
klassieke onderwijsgrammatica. Dit belet niet dat b.v. de grote propaganda voor
de globale leesmethodiek toch heel wat leerkrachten aan het twijfelen bracht.
In de jaren 1970 werden nog op tal van scholen globale leesmethodes gebruikt,
en er werd ook nog in de jaren 1990 veel propaganda voor gemaakt door
Freinetscholen en door tal van neerlandici. Zelf konden we pas rond 2000 de
invloed van die methodiek op de globaliserende startfase in de toenmalige
leesmethode wegwerken.
Het totaliteitsonderwijs dat veel reformpedagogen een eeuw
geleden propageerden, nog lange tijd invloed had. Het stond centraal in het
leerplan van 1936, binnen het zgn. open projectonderwijs in de jaren 70
& 80. Het beïnvloedde ook de eindtermen en leerplannen wereldoriëntatie
van de jarennegentig. In de recente ZILL-onderwijsvisie is het weer een
centrale gedachte (zie deel 2).Enz.
Opvallend in de analyse van het lot van het leerplan-1936 is ook de rake en intelligente kritiek op het leerplan in die tijd. De voorbije decennia misten we een beetje dergelijke analyses op de ontscholingsdruk vanwege onderwijsmensen.
|