5 Weinig aandacht voor geautomatiseerde vaardigheden,
& parate kennis
De constructivisten overbeklemtonen
gesitueerd leren en problem solving en wekken tegelijk de indruk dat het
inoefenen/vastzetten en automatiseren van kennis en vaardigheden, het verwerven
van parate kennis en geautomatiseerde vaardigheden niet zo belangrijk is. Niets
is volgens ons en vanuit het onderzoek van de voorbije decennia minder waar dan
de bewering dat veelvuldig inoefenen niet belangrijk, en zelfs slecht zou zijn.
Prof Herbert Simon stelt: All evidence
indicates that real competence only comes with extensive practice. Door het loochenen
of onderschatten van de belangrijke rol van het inoefenen onthouden de constructivisten
de kinderen het belangrijkste wat ze nodig hebben om echt competent (b.v.
rekenvaardig) te worden. Ook de vele critici van de constructivistische Math Standards
in de VS stellen dat de Standards het inoefenen en automatiseren verwaarlozen.
Binnen het taakgericht taalonderwijs van het Leuvens taalcentrum van prof. Kris
Van den Branden is er ook geen aandacht voor automatiseren en voor memoriseren
van kennis die leerlingen paraat moeten hebben.
Merkwaardig is ook dat voorstanders van een
constructivistische/competentiegerichte aanpak opteren voor zgn. vaardigheidsonderwijs,
maar het aspect automatisme dat we aan het begrip vaardigheid in de klassieke
zin verbinden, steekt niet in het begrip competentie; automatiseren is
nochtans heel belangrijk bij vaardigheden.
Herbert Simon, wijzelf en vele anderen
betwisten ook de (constructivistische) stelling dat veelvuldig oefenen het
begrijpen/begrip doet afnemen, en dat men nooit mag automatiseren &
memoriseren vooraleer er volledig inzicht aanwezig is: Direct instruction
leads to routinization of knowledge and drives out understanding. Dus b.v.
ook niet vlot leren tellen in het kleuteronderwijs als de kleuters nog geen volledig
inzicht hebben in getallen en relaties tussen getallen. Het automatiseren b.v.
van de tafels van vermenigvuldiging, van bewerkingen met breuken
zou het inzicht
in die begrippen/ operaties belemmeren; idem voor het werken met formules als
bxh voor de oppervlakberekening. Dit is ook de reden waarom de constructivisten
binnen de eindtermencommissie wiskunde basisonderwijs destijds b.v. geen
formules als bxh wilden opnemen; ook de term gestandaardiseerd berekenen
mochten we niet opnemen. Het gaat volgens de constructivisten vooral om
flexibel rekenen. Hiervoor beroept men zich ook soms op de visie van Jean
Piaget. E.V. Sullivan betwijfelde al in1967 of het wel waar was wat Piaget en
zijn volgelingen beweerden, of het wel zo was dat er b.v. voor het aanleren van
het tellen in het kleuteronderwijs en van vlotte berekeningswijzen met
getallen, breuken
eerst altijd vooraf volledig inzicht moet zijn: 'Thus it
still remains to be demonstrated that learning how to tell time, or finally
that learning to calculate area adversely affects a true understanding of the
concept of area? (Piaget and the school curriculum: a critical appraisal,
Toronto, OISE, 1967.) Meer inzicht kan ook iets later komen, en er zijn ook (zwakkere)
leerlingen die op een vlotte/gestandaardiseerde wijze breuken kunnen
vermenigvuldigen, oppervlaktes kunnen berekenen, kunnen cijferen
zonder dat
ze echt of volledig inzicht in die operaties hebben.
Het Freudenthal Instituut vindt ook het
automatiseren en memoriseren van de tafels van vermenigvuldiging niet zinvol
& zelfs inzicht-belemmerend Hetzelfde geldt voor herleidingen bij het
metend rekenen. Enz. Ik slaagde er destijds niet in om medewerkers als Hans Ter
Heege te overtuigen van het belang van automatiseren. Zo stelt Ter Heege dat als
de leerlingen weten hoeveel 4x7 is, ze dan ook via redeneren kunnen uitrekenen
dat 8x7 tweemaal zoveel is: dus 28+28, en als ze weten hoeveel 5x7 is dan
kunnen ze ook via redeneren 9x7 uitrekenen als 5x7=35; 4x7=28; dus 9x7= 35+28.
Het gaat hier dus om lange berekeningswijzen waarbij ook vaak fouten zullen
insluipen. En als de leerlingen niet alle tafels van vermenigvuldigen en delen
paraat hebben dan wordt het becijferen van 28x7, 235: 7 ook niet mogelijk.
In onze publicaties beklemtonen wij heel
sterk het (deels) mechanistisch karakter van b.v. het vlot berekenen: zie Raf
Feys, Rekenen tot honderd (Kluwer 1998, later: Plantyn). We stelden ook
herhaaldelijk dat het realistisch wiskundeonderwijs ten onrechte het
mechanistisch rekenen (b.v. memoriseren van tafels) als verwerpelijk voorstelt.
Volgens ons vertoont het rekenen zowel een inzichtelijke als een mechanistische
kant en is die laatste enorm belangrijk in de lagere leerjaren. We betreuren
dat in ons Nederlands taalgebied de vele constructivistische onderwijskundigen
meestal het belang en de belangrijke onderzoeken i.v.m. het belang van automatiseren
en memoriseren over het hoofd zien.
Ook bij het automatiseren is de stapsgewijze
aanpak van het leerproces heel belangrijk. Om vlot 73-28 te kunnen berekenen,
moet men vooraf ook al opgaven als 73-20 en ook 70-20 kunnen uitrekenen. In
punt 6 gaan we dieper op de klassieke stapsgewijze aanpak.
6 Globaal leren: verwaarlozing stapsgewijs leren
& deelvaardigheden
In Constructivism in education stelt prof.
K. Müller: Aangezien leren een zelfgereguleerd proces is dat leidt tot een
leerlingspecifieke organisatie van de kennis, is er niet langer nood aan een
leerproces from parts to whole of aan de beheersing van basisvaardigheden als
een voorwaarde voor hogereorde-vaardigheden. Verder impliceert ook de optie voor
gesitueerd leren en problem solving een keuze voor whole learning, whole
math, whole language, taakgericht werken
Als constructivistisch/competentiegericht
onderwijs betekent dat we de leerlingen onmiddellijk moeten confronteren met
complexe en nieuwe problemen en dat elke leerling zijn eigen kennis en
eigenzinnige berekeningswijzen
moet kunnen construeren, dan heeft dit alles
precies niets te maken met langzaam opbouwen van kennis en nog minder met vaardigheid
in de betekenis van routine of automatismen verwerven. De kinderen leren stap
voor stap vlot uit het hoofd te rekenen (gestandaardiseerd rekenen), vlot om te
springen met de spellingregels,
is vanuit zon visie weinig belangrijk.
Resnick , Cobb en de meeste constructivisten
betwisten b.v. de traditionele methodiek waarin het aanleren van vaardigheden
(b.v. optellen tot 10, optellen tussen 20 en 100) ingedeeld wordt in
verschillende fasen of stappen : b.v. eerst 50+20, dan 56 + 20 vlot laren
berekenen, en pas in de volgende stap 56+23. De NTCM (Standards-commissie)
veroordeelde in 1993 de klassieke praktijk waarbij kennis en vaardigheden
worden opgesplitst en stapsgewijze aangeleerd.
Ook de Freudenthalers (b.v. Treffers, Gravemijer) bekritiseerden het
door ons gepropageerde principe van de progressieve complicering bij het
aanleren van rekenvaardigheden waarbij we werken met opgesplitste en
gecumuleerde deelvaardigheden.
Zo moet men volgens Treffers bij het rekenen
tot 100 niet werken in 4 of 5 stappen, maar onmiddellijk de moeilijkste opgaven
voorleggen, b.v. 75-28 (zie Treffers, A., Een reactie op bijdrage van Raf
Feys
PanamaPost, 1993 (11), nr. 3). Resnick en de constructivisten pleiten dus
voor wat men globaal rekenen zou kunnen noemen. Herbert Simon e.a. (o.c.)
tonen aan dat veel vormen van leren (niet alle!) de stapsgewijze compilatie van
kennis en/of het gradueel opbouwen van kennis en vaardigheden veronderstellen.
Dit is ook heel typisch voor het basisonderwijs en zeker ook voor het rekenen in
de onderbouw, voor het aanvankelijk lezen, het spellen, het vervoegen van de werkwoorden,
Simon en co betreuren net als wij dat de constructivisten hier geen of al te weinig
aandacht aan besteden. Simon stelt dat constructivisten ten onrechte beweren
dat volgens de bevindingen van de cognitieve psychologie kennis niet kan
opgesplitst worden in verschillende componenten. Simon toont aan dat precies de
cognitieve psychologie het opsplitsen in componenten/stappen, samen met de
cumulatieve samenhang ervan, propageert. Hij schrijft: Information-processing psychology
has advanced rapidly by developing methods both to identifying the components
and for studying them in their interactions.
It is a well-documented fact of
human cognition that large tasks decompose into nearly independant subtasks.
Simon schrijft verder dat het een belangrijke
opdracht is voor de leerpsychologie en voor de didactiek om in kennis en
vaardigheden onderdelen te onderscheiden en om hun onderlinge cumulatieve samenhang
te bestuderen. Het is volgens hem ook niet omdat rekenvaardigheden als zodanig
in dagelijkse contexten moeten toegepast worden, dat men telkens bij het
aanleren van de deelvaardigheden (b.v. cijferen) vanuit die contexten moet
vertrekken. Dit alles belet niet dat er volgens die auteurs ook leermomenten zijn
die globaler verlopen. Eens de leerlingen b.v. de rekenvaardigheden kennen, kunnen
die ook toegepast worden bij meer globale rekenopgaven. Ook leerpsychologen als
David Geary beklemtonen sterk het stapsgewijs opbouwen van vaardigheden (b.v.
rekenmechanismen), waarbij achtereenvolgens elkaar cumulerende deelmechanismen
worden aangeleerd.
Binnen onze vakdidactische publicaties
hechtten we heel veel belang aan het stapsgewijs leren. Dit komtb.v. tot uiting
in ons boek Rekenen tot honderd (1998, Plantyn, Mechelen). Ook in onze directe
systeemmethodiek voor het leren lezen werken we stapsgewijs. Leren lezen: onze
DSM versus globaallezen Ook in onze directe systeemmethodiek (DSM) voor aanvankelijk
lezen werken we met een doorgedreven stapsgewijze aanpak. Dit staat haaks op de
globale leesmethodiek (whole language). De DSM streeft het snel ontsleutelen en
verklanken van letters, letterclusters en woorden na, en ook het leren schrijven
daarvan. Het aantal letters neemt slechts geleidelijk toe, maar de letters
worden meteen uitgebreid gecombineerd via letterclusters en woordjes. Nieuwe
letters, lettergroepen en woordjes worden pas aangeleerd als de vorige
voldoende zijn geautomatiseerd. Dat vereist veelvuldige herhaling van de
verbindingen tussen de letters (grafemen) en de corresponderende klanken
(fonemen). Voor de opeenvolging van de woorden worden telkens woorden gekozen
die voortbouwen op de gekende letters, letterclusters en woordjes. Er is
voldoende overlap op grafeem-foneem- en op subwoordniveau, zodat op basis van
de al opgeslagen (sub)woorden nieuwe woorden makkelijker gelezen kunnen worden.
Op die manier ontstaat een soort transfer. Men vertrekt ook van de kortste woordjes:
eindrijmen als ik, is, an, os, eet, aat. Het zijn klankzuivere tweeklankwoorden
van het type klinker-medeklinker. Ze worden ook sleutel- of signaalwoorden
genoemd. De leerlingen sleutelen veel met die woordjes en herkennen ze als
signaal in nieuwe woorden. KM-clusters (K is klinker; M is medeklinker) komen
trouwens heel frequent voor in allerlei teksten (Raf Feys & Pieter Van
Biervliet; Beter lezen lezen. De directe systeemmethodiek, Acco, 200 p.)
7 Vaardigheidsonderwijs zonder specifieke vaardigheidsmethodiek
De competentiegerichte/constructivistische
aanpak opteert vooral voor zgn. vaardigheidsonderwijs, voor b.v. taalvaardigheidsonderwijs
i.p.v. vroeger taalonderwijs, voor doing i.p.v. knowing mathematics. Maar merkwaardig
genoeg verwaarloost men tegelijk de specifieke vaardigheidsmethodiek waarbij
b.v. het automatiseren van berekeningswijzen en de parate kennis heel
belangrijk zijn. Waar wij in onze vakdidactiek voor leren rekenen, lezen
veel
aandacht besteden aan de methodiek van automatiseren en memoriseren, wordt dit
binnen de visie op constructivistisch wiskundeonderwijs, binnen het constructivistisch
& taakgericht taalonderwijs van het Leuvens taalcentrum van prof. Van den
Branden totaal verwaarloosd.
Volgens de meeste definities van
competententie-ontwikkelend onderwijs is competent handelen onlosmakelijk verbonden
met complexe situaties/taken; en zou dit weinig te maken hebben met parate
kennis en geautomatiseerde vaardigheden. Wim Westera drukte zijn kritiek op die
visie zo uit: Als wij in bomen zouden klimmen en van de ene tak naar de andere
zouden slingeren (= moeilijke situatie), dan heet dat dus competent gedrag.
Apen kunnen dat veel beter, haast spelenderwijs en zonder enig nadenken, maar
dan heet het enkel vaardigheid: de aap doet een kunstje, terwijl Tarzan in
feite toch wel competent is. Best verwarrend. Als ik dan denk aan de competente
piloot die bij ieder bochtje bedachtzaam overweegt wat te doen, heb ik toch liever
de gewoon vaardige vlieger, die haast achteloos en zonder getalm en geteem de
ideale lijn neemt.
Prof. Crahay (o.c.) formuleert in dit verband
volgend fundamenteel leerpsychologisch bezwaar tegen de invulling en pretenties
van competentie-ontwikkelend leren: Een chirurg die er voor de veertigste keer
in slaagt een hart te transplanteren, zou volgens die visie geen blijk geven
van zijn competentie, ironiseert Crahay, omdat die complexe taak voor hem een
routine geworden is, en niet complex meer is. De competentiegerichte aanpak zou
dus slechts toepasselijk zijn in complexe situaties, in extreme gevallen of
crisissituaties. De kinderen leren vlot uit het hoofd te rekenen, vlot
omspringen met de spellingregels,
zou dan weinig te maken hebben met
competentie en vaardigheid.
8 Onderschatting van maatschappelijk karakter,
vaktaal & belang vakdisciplines
8.1 Geen aandacht voor cultureel/maatschappelijk
karakter leerinhouden
In punt 2.1 stelden we al dat het bij het
constructivisme gaat om subjectieve kennisconstructie. Zobepleit het constructivistisch
wiskunde-onderwijs het creëren van een echte constructieruimte voor de leerling.
De leerlingen mogen b.v. bij berekeningswijzen niet in een keurslijf gedrukt
worden. Elke leerling moet de kans krijgen om b.v. zijn eigen berekeningswijze
voor 85-27 te construeren. Het leerplan wiskunde 1ste graad katholiek onderwijs
van 2009 stelt: Kennis kan niet zomaar passief overgedragen worden. Het gaat om
een proces van structureren en generaliseren van de eigen ervaringen van de
leerling.
De filosoof Jacques Rançière vergelijkt de
positie van de leerling met die van toeschouwer die zonderuitleg, maar op zijn
eigenzinnige wijze een toneelstuk of kunstwerk interpreteert. There is,
therefore, a radical openness of interpretation in relation to this thing. De
leerlingen moeten dan hun eigen interpretatie maken van het ding dat voorligt.
We correspondeerden destijds met de Gentse
prof. Leo Apostel over de visies op wiskundeonderwijs. Apostel ondersteunde
onze kritiek op de formalistische en logisch-deductieve moderne wiskunde,
maar evenzeer op de constructivistische
aanpak van het Freudenthal Instituut. In 1986 stuurde hij mij volgende
kernachtige kritiek op de constructivistische visie van Hans Freudenthal: De
visie van Hans Freudenthal op de constructivistische actie van de leerling is te
beperkt. Het gaat immers bij constructivistische actie (1) om de interne actie
van (2) een geïsoleerde leerling-denker, die (3) niet te maken heeft met
schaarste (van tijd
), weerstand van materiaal, efficiëntiewaarden en communicatieproblemen.
Freudenthal besteedde volgens prof. Apostel en volgens ons al te weinig belang
aan wiskunde als vakdiscipline en maatschappelijk cultuurproduct. De constructivisten
beklemtonen te weinig:
-het culturele en sociale karakter van de wiskunde
en van de wiskundige leerervaringen van het kind;- het vakmatige aspect, het
belang van de door de eeuwen heen opgebouwde producten van het zoeken naar meer
economische en efficiënte berekeningswijzen (=wiskunde als handig en cultureel
werktuig); -de beperktheid van de leertijd op school; -het belang van
gemeenschappelijke en vakwetenschappelijke taal en symboliek.
8.2 Overschatting belang informele,
intuïtieve, preconceptuele kennis, misconceptions
Volgens prof. Charles Walker (Stanford) kiest
men in constructivistische kringen nogal eenzijdig voor de leefwereld en de
idiosyncratische (subjectieve) constructies van de leerling. De
vakwetenschappelijke begrippen en de structuur van de vakdisciplines komen dan
te weinig in beeld. Als kennis volgens het constructivisme een eigen subjectieve
constructie is, dan lijkt het niet mogelijk of wenselijk om de intuïtieve,
informele ideeën of preconcepties te vervangen door een geaccepteerd wetenschappelijk
concept. De leerlingen moeten volgens de constructivisten de kans krijgen
geleidelijk aan hun eigen perspectieven te ontwikkelen.Concepten en leerinhouden (binnen wiskunde,
natuurkennis
) vertonen dan weinig objectieve enalgemene kenmerken.
De
onderwijspedagoog Thomas Ziehe stelt in tal van publicaties dat onderwijsverantwoordelijken
en leerkrachten moeten accepteren dat het op school vooral gaat om culturele
kennis die ver af staat van de leefwereld van de leerlingen; en die dus door hen
op een eerste gezicht als vreemd ervaren wordt. Belangstelling voor culturele
kennis moet vooral ook door de school en de leerkrachten opgewekt worden. Voor
het vreemde karakter moetenleraren zich niet excuseren. Leraren moeten
leerlingen helpen hun motivatiehorizon te verbreden. Ze vervullen dus een
brugfunctie tussen de self worlds van hun leerlingen en die andere werelden.
Leraren kunnen en moeten ook meer gebruik maken van het verborgen verlangen van
leerlingen naar het trots zijn op wat je bereikt/geleerd hebt. Ze moeten zelf
uitstralen dat je verdiepen in een vak tot verrukking kan leiden. De leerlingen
moeten leren dat op de lange termijn aan iets werken uiteindelijk een groter
gevoel van bevrediging en arbeidsvreugde oplevert dan het momentaan
welbevinden.
Als kennis volgens het constructivisme een
eigen subjectieve constructie is, dan lijkt het niet mogelijk of wenselijk om
de intuïtieve, informele ideeën of preconcepties te vervangen door een
geaccepteerd wetenschappelijk concept. De leerlingen moeten volgens de
constructivisten de kans krijgen geleidelijk aan hun eigen perspectieven,
kennis, oplossingsmethodes
te ontwikkelen. Concepten en leerinhouden (binnen
wiskunde, natuurkennis
) vertonen dan weinig objectieve en algemene
kenmerken.
Bij het zelf construeren van kennis wijzen
constructivisten op het belang van het voortbouwen op- en lang blijven
stilstaan bij - de al aanwezige informele, intuïtieve
kennis van de
leerlingen. Constructivistisch gezien lijkt het ook niet mogelijk of wenselijk
om deze intuïtieve ideeën te vervangen door een geaccepteerd wetenschappelijk
concept.
Te veel aandacht voor intuïtieve concepten en
misconceptions van leerlingen?
Lev Vygotsky stelt dat alledaagse begrippen
of preconcepten meestal weinig bewust aanwezig zijn; zezijn verder onsystematisch
en niet verbonden met elkaar. Als alledaagse begrippen veelal weinig bewust
aanwezig zijn en moeilijk kunnen verwoord worden, is het ook moeilijk om er het
leerprocessterk op af te stemmen. Het is vooral door het leren van
wetenschappelijke concepten - b.v. eigenschappen van lucht - dat er meer
structurering komt in het wereldbeeld en dat kinderen zich meer bewust worden
van hun alledaagse (intuïtieve) begrippen, en ook van hun misconceptions,
foutieve of gebrekkige begrippen en aanpakken.
De constructivisten beklemtonen te sterk het
vertrekken van en het lang blijven stilstaan bij de informele kennis en misconceptions
van de leerlingen, en te weinig het belang van de meer objectieve wetenschappelijke
concepten en van de vakdisciplines. Het blijkt ook vaak niet interessant om te
vertrekken van de misconceptions en informele aanpakken.
Bereiter pleit in deze context -net als
Vygotsky en Walker- voor het meer aandacht besteden aan higher-level concepts
-ook in het basisonderwijs, aan b.v. wetenschappelijke concepten omtrent de eigenschappen
van lucht; de lucht drukt, enz. Hiermee zet hij zich ook af tegen de visie van
de constructivisten die meer de alledaagse begrippen en intuïties centraal stellen
en de hoger-orde-begrippen verwaarlozen.
We gaan akkoord met de stelling dat de
kinderen vaak al over preconcepten, informele kennis en misconceptions, eigen
berekeningswijzen ... beschikken als ze op school bepaalde concepten moeten
leren. Maar deze preconcepten zijn echter vaak weinig bewust aanwezig en ze
worden vaak pas meer bewust in confrontatie met meer expliciete en
wetenschappelijke ideeën. Het is enkel in sommige omstandigheden interessant om
daarvan te vertrekken. De leerkracht heeft vooral de rol om de leerlingen te
confronteren met de juiste concepten, waarbij de leerlingen tegelijk hun foute
opvattingen kunnen inzien en corrigeren. Aan het gevaar van fixatie op
minderwaardige informele aanpakken (b.v. blijven tellen één per één of tellen
op de vingers, lineair optellen en aftrekken op de getallenlijn,
) besteden we
veel aandacht in het boek Rekenen tot honderd (Kluwer, 1998, momenteel Plantyn,
Mechelen).
8.3 Te weinig aandacht voor symbolische voorstelling
van kennis, formules e.d.
Knowledge cannot be represented symbolically,
& overaccentuering verwoording in de omgangstaal. In de visie van het
Freudenthal Instituut, van de Standards en van Cobb e.d. zijn b.v. de
wiskundige symbolisering, de formules voor de oppervlakteberekening e.d. niet belangrijk.
Zo mochten b.v. ook bij de opstelling van de Vlaamse eindtermen wiskunde de basisformules
voor de oppervlakteberekening niet opgenomen worden. Zon symbolisering zou
het inzicht schaden. Ik zorgde er wel voor dat ze wel opgenomen werden in het
leerplan van het katholiek lager onderwijs; maar in het OVSG-leerplan kwamen ze
niet voor.
In tegenstelling tot de bewering dat kennis
niet symbolisch kan en moet voorgesteld worden en dat dit ook niet belangrijk
is, wijst de evidentie uit dat symbolen veel meer zijn dan formele uitdrukkingen.
Cognitieve competentie is ook afhankelijk van
de beschikbaarheid van symbolische structuren (b.v. mentale patronen of
beelden). Ook Vygotsky en Bereiter vonden symbolisering heel belangrijk.
Vygotsky beklemtoonde de interactie met de symbolische omgeving zoals die in
de vakdisciplines vorm werd gegeven.
8.4 Haaks op herwaardering vakdisciplines
Constructivistisch onderwijs neemt afstand
van klassiek onderwijs waarin veel belang gehecht wordt aan de klassieke
vakdisciplines e.d. Binnen de brede strijd tegen de ontscholing wordt echter precies
gepleit voor een herwaardering van de vakdisciplines als cultuurproducten en
van de klassieke basiskennis en basisvaardigheden. Typisch voor vakdisciplines
is o.a. hun uitgekiende stapsgewijze, cumulatieve opbouw.
De Engelse kennissocioloog Michael Young nam een
aantal jaren geleden radicaal afstand van zijn vroegere relativering van de
klassieke leerinhouden en vakdisciplines. Sindsdien stelt hij: We need to put
subjects at the heart of the curriculum. Neither subjects (vakdisciplines) nor
the boundaries between them are arbitrary. They are a form of specialisation of
knowledge with powerful educational possibilities. There is powerful
knowledge that all pupils were entitled to. Powerful knowledge is systematic.
Its concepts are systematically related to one another and shared in groups,
such as subject or disciplinary associations. It is not, like common sense,
rooted in the specific contexts of our experience (Bringing Knowledge Back in,
2007).
De Engelse schooldirecteur Michael Fordham
drukt het zo uit: It is to the disciplines that the teacher should turn for the
content of instruction. It is by immersing ourselves in prior traditions of
which the academic disciplines represent the best means available to use for studying
the natural and social world we share that we are able to enter into
meaningful conversations about those traditions and how they might be extended
in the future. Education in the academic disciplines is liberating in that it
sets us free. (Curriculum Theory, Educational Traditionalism and the Academic
Disciplines).
De Franse prof. Nathalie Bulle poneert: Or
cest lorganisation systémique, cest-à-dire sous forme hiérarchisée, des outils
de pensée, qui soustend les possibilités les facultés réflexives de la pensée
consciente. Vygotski montre en particulier comment labstraction opérée par les
savoirs organisés soustend la prise de conscience et la pensée volontaire. Selon
Vygotski, lintériorisation par lindividu doutils cognitifs médiateurs de la
pensée (concepts, idées, savoirs, qui sont des construits sociaux développés en
premier lieu dune manière externe à lindividu) implique la reconstruction de
son activité psychologique sur la base de ces construits. Grâce à eux, la pensée
humaine sélabore en agissant non pas sur le monde, mais sur elle-même.
Or cest lorganisation systémique,cest-à-dire
sous forme hiérarchisée, des outils de pensée, ou encore cest la séparation des
savoirs des disciplines, qui soustend les possibilités les facultés réflexives
de la pensée consciente.
9 Authentieke evaluatie: competenties
moeilijk te evalueren
9.1 Totaal andere evaluatie nodig!?
De Nederlandse leerpsycholoog &
constructivist Simons schrijft: Nieuwe vormen van toetsing (authentic
testing) zijn nodig om deze krachtige leeromgevingen te laten functioneren:
leerlingen moeten worden afgerekend op die kennis en vaardigheden, passend bij
de constructivistische leerprocessen, die bedoeld worden (Meso Magazine, 1999,
nr. 105). Neyland stelt: De doelen van het constructivisme kunnen niet in
output termen (leerresultaten) worden omgezet. De ontwikkeling van perspectieven,
metacognitieve aanpakken, en andere hogere orde concepten is geen lineair
proces met welbepaalde stappen die gemakkelijk te evalueren zijn.
Cobb gaat nog een stap verder en schrijft:
The constructivist approach respects that students aret he best judges of what
they find problematical and encourages them to construct solutions that theyfind
acceptable given their current ways of knowing.Ook in teksten van de Leuvense
constructivist Filip Dochy wordt gesteld dat competentie-ontwikkelend en
constructivistisch onderwijs nieuwe evaluatievormen vereist.
Met authentic assessment worden vormen van evaluatie
bedoeld waarbij gebruik gemaakt wordtvan levensechte opdrachten, taken of
problemen. Het gaat dan b.v. om portfoliotoetsing op basis vaneen leerlingendossier
waarin eigen werkstukken een belangrijke rol spelen. De praktische uitvoering blijkt
echter heel moeilijk zelfs voor professoren die het constructivisme propageren.
Zo zien we dat prof. Martin Valcke (R.U. Gent) zijn studenten voor de cursus
over constructivisme e.d. met de door het constructivisme verfoeide meerkeuzevragen
beoordeelt.
9.2 Kritiek op constructivistische
evaluatie-visie
De constructivisten krijgen als kritiek dat
zij de klassieke evaluatievormen te sterk in vraag stellen, het proces scheiden
van het product en tegelijk geen valabel alternatief bieden.
Hoe kan het constructivisme echt overtuigen,
als de effectiviteit van deze aanpak niet echt aantoonbaar of zichtbaar is? Constructivisten
vinden het proces veel belangrijker dan de inhoud en het product. Ze hebben dan
meestal veel kritiek op de gangbare evaluatiewijzen. Hun alternatieven blijven
evenwel vaag en moeilijk realiseerbaar omdat ze b.v. vanwege de leerkracht al
te veel energie vereisen.
Als de wiskunderesultaten in Amerika
tegenvallen, dan zeggen de Standards-verantwoordelijken dat dit de schuld is
van de gebruikte toetsen (b.v. ook binnen landenvergelijkend TIMSSonderzoek).
Ook in Nederland formuleren de aanhangers van het realistisch rekenonderwijs
bij tegenvallend onderzoek (b.v. PPON van 1997) al te vlug kritiek op de
gehanteerde toetsen, zonder dat ze in de voorbije decennia een alternatief
formuleerden.
Men mag o.i. het onderwijsproces niet
losmaken van het product, en ook objectiveerbare beoordelingen zijn heel
belangrijk. Objectiveerbaar betekent evenwel niet dat men perse met
meerkeuzevragen moet werken. Het kan in elk geval niet dat de beoordeling van
de accepteerbaarheid van oplossingen aan de leerling als beoordelaar
overgelaten wordt. Dan zou het niet langer uit te maken zijn of het leerproces
effectief of niet effectief was.
Ook prof. Marcel Crahay stelt zich vragen bij
het kunnen evalueren van algemene competenties:Mais comment évaluer ce
savoir-mobiliser qui devient vite la résurrection du savoir-transférer?
Son
nom le plus connu est lintelligence, conçue comme laptitude à sadapter aux
situations nouvelles. En définitive, selon nous, la logique des compétences
véhicule une idolâtrie de la flexibilité. Zelfs de Leuvense constructivist
Filip Dochy geeft toe dat de evaluatie van competenties een moeilijke zaak is.
In Vlaanderen leidde de constructivistische
aanpak tot de gekunstelde richtlijn binnen de taalleerplannen om 60% van de
punten te besteden aan de vaardigheden en hoogstens 40% aan kennis. En het aanbrengen
van kennis moest gekoppeld worden aan een vaardigheidscontext, waardoor de
gestructureerde aanbreng van bijvoorbeeld woordenschat, spelling en grammatica
verloren gaat. Aangezien b.v. het spreken van Nederlands, Engels... moeilijk te
evalueren is - en zeker binnen een schriftelijk examen - werd het ook moeilijk
om de opbrengst van de lessen taal te evalueren. De leerlingen wisten/weten dat
ze toch voldoende punten zouden krijgen voor de vaardigheden, en hecht(t)en dus
weinig belang aan de (kennis)toets.
|