Niemand hield van Billie Vuist (Marnix Peeters) 2015
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2015, 302 blz.]
Vier jaar bezig en al vier romans, elk jaar ééntje. Het zou misschien wantrouwig moeten stemmen, want we kennen nog wel van die veelschrijvende pulpauteurs (Brusselmans?), al kon Simon Vestdijk ook sneller schrijven dan God kon lezen (maar ook dat waren niet iedere keer onsterfelijke meesterwerken als De kellner en de levenden). Toch valt het bij Marnix Peeters nog wel mee, hoor. Als we ons mogen bezondigen aan een beetje overdrijving, zouden we zelfs durven stellen dat Peeters zich aan het ontpoppen is tot de Jeroen Bosch van de recente Vlaamse literatuur, waarbij we dan vooral onder meer denken aan een schilderij als de Kruisdraging in het Gentse Museum voor Schone Kunsten (waarrond nu net weer de twijfel is opgelaaid of het wel een originele Bosch is). Maar wat we bedoelen, is dat Peeters meer en meer zijn draai begint te vinden in het beschrijven van groteske figuren die evolueren in een wat raadselachtige, door het kwaad geregeerde wereld. Met hier en daar een lichtpuntje weliswaar.
Billie Vuist is een klein, dik manneke dat geboren wordt als zoon van Kolonel Vuist en Moeder Vuist (die namen alleen al!), twee merkwaardige sociale randgevallen. Zij wonen ergens op een aftandse staanplaats voor caravans waar pa en ma Vuist de vzw Phantasia runnen: dat is een organisatie die onder het mom van liefdadigheidsinstelling die kinderen uit de Derde Wereld een leuke vakantie in België bezorgt, tegen fikse betaling jonge meisjes uit Thailand en Afrika levert aan Europese mannen die met die meisjes dan een paar dagen of weken hun zin mogen doen. Dat zon thematiek Peeters de gelegenheid biedt om weer een hele reeks schunnigheden en baldadigheden te presenteren, zal niemand verrassen die zijn vorige romans heeft gelezen. Gevoelige lezers zijn dus gewaarschuwd. Maar om een lang verhaal kort te maken: samen met zijn buurmeisje van ongeveer zestien, ene Mei Marlborough, zorgt Billie Vuist ervoor dat het totaal onethische handeltje in exotische meisjes van Moe Vuist wordt opgedoekt, wat op het einde plots allemaal nogal snel en eigenlijk erg onbevredigend in zijn werk gaat. Net zoals bij Peeters vorige roman, Eddy Vangelis, heeft men sterk de indruk dat de auteur het na 300 paginas onderhand welletjes vond en alles dan maar in een stroomversnelling deed terechtkomen.
Niet goed dus, al staan daar een aantal positieve puntjes tegenover. Marnix Peeters weet nog steeds creatief met taal om te gaan, altijd een voordeel voor een romanschrijver. Eén voorbeeldje moge hier volstaan deze keer. Wanneer bijvoorbeeld op pagina 14 de borsten beschreven worden van de Afrikaanse Eternelle Damdam, met wie Billie pas helemaal op het einde zal aanpappen, maar die op de eerste bladzijden al even aangekondigd wordt: Zij had borsten als paleizen, waarbij men zich uiteraard geen echte paleizen moet voorstellen, met deuren en vensters en kantelen, maar van alle borsten op aarde waren de hare de paleizen; er waren vrouwen die het met hutjes moesten stellen, andere met chalets, en rijwoningen, en villas, en dan waren er, tot slot, de vrouwen met paleizen. Zo vol en rond en vlekkeloos, en met zulke verbazingwekkende, puntige, vuurrode tepels, zo vond men op de ganse wereldbol geen tweede paar.
Positief zijn ook de vlotte, luchtige, vaak humoristische vertelstijl die Peeters hanteert en zijn talent om groteske, ultrarare figuren uit zijn pen te voorschijn te toveren. Wie zou er na lezing van Billie Vuist ooit nog pastoor Pelkmans kunnen vergeten, de verdorven en zeer potente priester die in Thailand voor het ronselen van Moeder Vuists meisjes verantwoordelijk is en die meer weg heeft van de Antichrist dan van een brave katholieke herder. Ofschoon humor sterk aanwezig is, hebben we weinig echte lachbuiten gehad tijdens het lezen, maar als Pelkmans in zijn eigen kerk op bladzijde 113 de godslasterlijke vloek gotvergotvernondedjumiljaardegodverdoeme uitbraakt, konden we ons toch niet meer inhouden. En zoals pastoor Pelkmans lopen er nog een flink aantal vreemde charels rond in deze roman, om er maar enkele te noemen: de verborgen homo Gabba Henk, de jood Naphtuli Steinkopf, de gebroeders Adolf en Antoon Branstigters en de corrupte Senegalese pimp Joseph Bamba Julien. Niet met al deze weirdos en wackos wordt even veel gedaan als met pastoor Pelkmans, soms lijken ze alleen maar een decoratieve functie te hebben, net zoals het zoveelste monstertje in een hel van Bosch, maar ze zijn er wel en op het moment zelf kan je genieten van hun lelijkheid en slechtheid, want ja, ook het kwaad kan aantrekkelijk geschilderd worden.
Toch moeten we ons hoeden voor te veel enthousiasme. De te slordige afrafeling van de plot op het einde vermeldden we al, maar er is bijvoorbeeld ook het feit dat heel de perverse story verteld wordt door een terugblikkende ikverteller en dat is Bartje Marlborough, het broertje van Mei, die in het verhaal nauwelijks een rol speelt, wat niet zo erg is, maar die voortdurend dingen vertelt die hij als ikvertellend personage (zelfs al is hij aan het terugblikken) onmogelijk kan weten, en dat is wel erg. In Billie Vuist heeft Peeters zich ook weer vastgeklampt aan een nieuwe gimmick: het als verteller voortdurend in dialoog treden met de lezer over de opbouw, de structuur en de spanningscurve van het verhaal dat verteld wordt. Dat gebeurt onder meer op de bladzijden 18, 31, 75, 82, 98-99, 162 en 176 en is op de duur als gimmick dus wel degelijk uitgewerkt. Als bovendien Peeters via zijn ikverteller dan ook nog eens probeert om eventuele kritikasters een stapje voor te zijn, dan wordt het gevaar voor een uitschuiver wel heel reëel. Zo zegt Bartje bijvoorbeeld op pagina 69 tot de lezer: Wees gerust: elk puzzelstukje heeft zijn nut. Klinkt aanmoedigend op dat moment, maar het is wel tot op grote hoogte onwaar. Om maar iets te noemen: het constante spelen met verwijzingen naar Suske & Wiske-albums is op zich wel enigszins grappig, maar blijft uiteindelijk compleet in de lucht hangen. Op pagina 238 zegt Bartje tot de lezer: Voor men het weet, begint het gemopper over het gebrek aan psychologische ontwikkeling van de personages en de teleurstellende uitdieping van de karakters. Dat mag dan ironisch bedoeld zijn, maar het blijft wel een pijnlijk verwijt dat men Peeters inderdaad kan maken.
Conclusie? Naar ons aanvoelen is Billie Vuist een sterker staaltje amusementsliteratuur dan zijn voorganger Eddy Vangelis en weer van hetzelfde (niet al te hoge, maar ook niet al te lage) niveau als De dag dat we Andy zijn arm afzaagden en Natte dozen. Jammer van het zwakke einde en enkele andere minpuntjes, maar wie tegen een stootje kan, zouden we dit boek toch best durven aanraden, als tussendoortje en ter afwisseling met zwaarder wegend werk.
Quotering: ***
[explicit 21 november 2015]
|