Topambtenaar Georges
Monard en co: geen onderwijsadministratie als vierde macht a.u.b.
Politisering onderwijsadministratie
en vervreemding van beleid
(Bijdrage uit Onderwijskrant 127, oktober 2004)
1 Onze kritiek op ondrwijsadministratie
als 4de macht
De recente en massale kritiek op de te grote 'politieke'
macht van de administratie binnen de Copernicusvisie en hervorming van
minister Luc Van den Bossche van ambtenarenzaken. strookt met ons jarenlange verzet tegen een
analoge hervorming van de Vlaamse onderwijsadministratie zoals die door Van den
Bossche en Monard sinds 1991 werd
uitgevoerd en Monard het onderwijsbeleid naar zich toetrok.
De verstrengeling tussen de politieke en administratieve
opdracht van de ambtenaren leidde tot een ontwrichting van de administratieve
taak én tegelijk tot een doorhollingsbeleid onder druk van de ambtenaren die
voortaan vrijgesteld werden voor de permanente revolutie van het
onderwijs.
Begin de jaren negentig was er al in Vlaanderen een radicale
ombuiging van de administratie onder
impuls van het trio L. Van den Brande, L. Van den Bossche en W. Demeester. Ze
kondigden zelfs aan dat ze de (afgeslankte) kabinetten zouden afschaffen, maar
zover is het in Vlaanderen nooit gekomen. De reductie van het aantal kabinetsleden
was toe te juichen, maar niet het feit dat de administratie hervormd werd als
een soort 4de macht; wat leidde tot een verstrengeling tussen de taak van de
administratie en deze van de politiek. We waren wellicht de eerste die geregeld
wezen op het gevaar van de te grote politieke macht en eigenzinnigheid van de
(Vlaamse) administratie. Van zodra topambtenaren in sterke mate
verantwoordelijk zijn voor beleidsopties, komt overigens ook hun specifieke administratieve
taak in gevaar: een 'dienende', technische en klantvriendelijke opstelling
vereist de nodige objectiviteit en afstandelijkheid t.a.v. de politiek.
Ambtenaren moeten de burgers en de politici objectieve informatie verschaffen
en niet in de eerste plaats de politieke beleidsopties van de minister en van
hen zelf verkopen: spinnen i.p.v. informeren.
In 'Klasse' van juni 1992 lazen we dat Monard en zijn
topambtenaren op het Franse strand van Deauville besloten hadden het
beleidsvoorbereidend werk en de beleidsadvisering volledig in eigen handen te
nemen en af te stappen van het traditionele overleg en dat minister Van den
Bosche het hiermee eens was. De administrators voelden zich geroepen om
zich te gedragen als verlichte managers die weten wat goed is voor het
onderwijs. In mei 1992 op een studiedag van de administratie te Nieuwpoort
deelden we Monard en zijn topambtenaren mee dat we geenszins akkoord gingen met
hun stemmingmakerij tegen het onderwijs
en tegen de lerarenopleidingen en de eerste graad s.o. en hun
leraren/regenten in het bijzonder. Ik wees hen op onze sterke onderwijstraditie
en op het feit dat ook onze eerste graad en de regentaten een export-product
waren en geen kankerplekken. Ik
reageerde ook tegen het voorstel van Monard om de lerarenopleidingen,
normaalscholen, te academiseren.
Ik deelde Monard en co ook mede dat ik me grote zorgen
maakte over hun revolutionaire en eigengereide gedrevenheid. Monard repliceerde spottend dat het hem
verwonderde dat Feys als een
oud-strijder van mei '68 schrik had van revolutionaire hervormingen. Op 28
september 1992 wees ik in een opiniebijdrage in De Standaard op de grote
concentratie van de macht in Brusselse cenakels en op de vervreemding van het
onderwijsbeleid, op vooral ook de
ambtenaren-nieuwe stijl die vanuit hun ivoren toren het onderwijs) en
hervormingsbeleid in eigen handen namen.
De recente mislukte
Copernicushervorming van de federale administratie door minister Van den
Bossche en medewerker Monard die inmiddels overgestapt was naar de administratie
van federaal minister Van den Bossche,
was mede geïnspireerd door de hervorming van de Vlaamse administratie.
De kritiek op de Copernicushervorming zoals we die in de hiervoor afgedrukte
bijdrage al uitvoerig formuleerden
was ook grotendeels van toepassing op het functioneren van de Vlaamse administratie en
van de onderwijsadministratie onder leiding van Georges Monard in het
bijzonder. Ook onderwijsminister
Vanderpoorten en bepaalde kabinetsleden hebben aan den lijve ervaren dat het
moeilijk en zelfs levensgevaarlijk is op te boksen tegen het administratief
'Rijk van Georges Monard'; bij het aantreden van Vanderpoorten in 1999 had ik
dat overigens voorspeld. Het kwam tot een scherp conflict (zie verder op). Voor de 'klanten' (de scholen) werd de
administratie ook vaak eerder een te duchten tegenstrever dan een dienaar.
Onze kritiek vatten we destijds als volgt samen: "De
Vlaamse onderwijsadministratie tendeerde sinds 1989 in Nederlandse richting en
dit lijkt ons de belangrijkste oorzaak van het omwentelingsbeleid dat we
sindsdien meemaken. Dit beleid is mede een gevolg van de nieuwe taakverdeling
tussen ambtenarij en politiek waarbij de ambtenaren veel macht kregen en als een soort vierde macht functioneren,
met Monard als grote chef van het departement. Monard en andere ambtenaren zijn
er in geslaagd heel sterk het beleid te bepalen en hun macht uit te breiden; we
kregen steeds meer een administratie naar Nederlands.
In een interview in Onderwijskrant (nr. 78, september 1993)
wezen we onderwijsminister Van den Bossche
op het gevaar van de verstrengeling tussen politiek beleid en
administratie en op het eigengereid optreden van zijn
administratie-nieuwe-stijl. VdB die onze kritiek op de hervormde
administratie geenszins kon appreciëren repliceerde verontwaardigd: "Uw kritiek getuigt van een totaal onbegrip
over hoe een administratie moet werken. De nieuwe administratie heeft nu ook
een beleidsvoorbereidende functie en ze moeten dan ook niet op een opdracht van
mij zitten wachten om een nota met de eigen opvattingen op te stellen.
. Dat
maakt de ambtenaren meer verantwoordelijk". VdB zei ons zelfs dat de kabinetten
afgeschaft moesten worden en dat het politieke denkwerk overgenomen moest
worden door de topambtenaren. VdB zag niet het minste probleem in de sterke
verstrengeling van het politieke en het administratieve domein.
Redacteur Hein de Belder stelde in 1995 in De Standaard
terecht dat niet minister Van den Bossche maar Monard de grote chef was van het
onderwijsbeleid (DS, 11.12.1995). Hierop repliceerde C. Anton in een
lezersbrief (28.12.1995): "Ik ben
ontsteld. Wij de kiezende burgers van het land hebben Van den Bossche naar
Brussel gestuurd om een beleid te voeren en niet ambtenaar Monard. Als het
beleid niet goed is kunnen we Van den Bossche naar huis sturen, maar we kunnen
dit niet doen met Monard." Het (zwakke) kabinet van VdB kon weinig
tegengewicht in de schaal werpen en de arrogantie van Monard en co nam sterk
toe. Een paar jaar geleden kwam het tot
een ernstige aanvaring tussen de administratie en het kabinet van
Vanderpoorten, Monard duldde niet dat kabinetsmedewerkers als M. Luwel een
eigen visie propageerden en dat Luwel zich kritisch uitliet over het
functioneren en over de ondeskundigheid van de administratie. De topambtenaren
gingen in staking en eisten het ontslag van Luwel. Zelf schreven we een aantal
bijdragen over 'Het Rijk van Monard'.
De topambtenaren binnen de onderwijsadministratie (Monard,
Adé
) traden meer op als mensen die zelf grotendeels het beleidsconcept bepalen
dan als mensen die instaan voor de technische ondersteuning van het beleid en
die tegelijk in dienst staan van de scholen en leerkrachten. Monard en co
trokken alles naar zich toe: beleidsopties, beleidsadvisering, toekenning van
onderzoeksprojecten
en verklaarden zichzelf deskundig op alle gebied. Toen
prof. Jan Van Damme er op een IVOstudiedag op wees dat de
onderwijsadministratie ook in dienst moest staan van de scholen, antwoordde
Monard dat zijn administratie zich eerder met de beleidsvoering moest inlaten.
De eigenzinnige en machtige topambtenaren fungeerden
voortaan als vrijgestelden voor het politieke beleidsdenkwerk en voor de
permanente revolutie van het onderwijs. Voor de advisering van het beleid werd
minder en minder een beroep gedaan op de ervaring van de scholen, leerkrachten
en onderwijsraden; de topambtenaren namen meer en meer dat werk over; aldus
vervreemdde het beleid van de onderwijspraktijk.
In 1996 formuleerde ook J. Verhelst raken bezwaren tegen de hervorming van de (Vlaamse)
administratie, te grote beleidsmacht voor de topambtenaren. Hij schreef: "Natuurlijk is het goed dat politici het oordeel van hoge
ambtenaren respecteren, maar de politieke klasse ondergraaft zichzelf wanneer
al te licht de verantwoordelijkheid aan dergelijke uitvoerders wordt
doorgeschoven. Hij schreef ook terecht: De hoge ambtenaren die naar actuele
trend geresponsabiliseerde uitvoerders zijn geworden, omringen zich ook veelal
met mensen met gelijklopende belangen. Aldus geraakt de administratie
volgetankt met volgelingen" (De Morgen, 12 jan. 1996). Verhelst wees
zowel op een scheeftrekking van het politiek beleid als op een scheeftrekking
van de administratie. Binnen de onderwijsadministratie stelden we inderdaad ook
vast dat Monard zich liet omringen door trouwe volgelingen als b.v. Roger
Standaert die de eindtermenoperatie mocht modereren, de dubieuze Uitgangspunten
voor de eindtermen, en wat later ook
van basiskwalificaties voor de leraren
mocht opstellen, en die ook de inspectiecriteria
mocht opstellen. (Het duo Monard-Standaert kreeg al te veel macht en invloed op
het onderwijs. Ze zijn beide in sterke mate mede verantwoordelijk voor de
aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van de niveaudaling. Een
topambtenaar als Theo Mardulier die zich al in 1996 uitsprak voor radicaal
inclusief onderwijs bleef ook een heel lange tijd mede verantwoordelijk voor
het opstellen van inclusiedecreten en hield geen rekening met de vele kritiek
vanwege de praktijkmensen.
De verstrengeling tussen het domein van de administratie en
het domein van de politiek werd een grote kwaal binnen het onderwijsbeleid. Zo
merkten we al vlug meteen dat de
informatie die de topambtenaren over de toestand van ons onderwijs
verspreidden, helemaal niet meer klopte; denk b.v. aan het rapport 'Het
educatief bestel in België', de
'Knelpuntennota' van Monard', de uitspraken over de lerarenopleiding. In functie van de beleidsopties publiceerden
de hoge ambtenaren fabuleuze cijfers over het aantal zittenblijvers, bijna 10 %
in het eerste jaar S.O. Hiermee verbonden werd de lagere cyclus S.O. als een
probleemcyclus voorgesteld en de opleiding van de regenten radicaal in vraag
gesteld, enz. De informatie die de administratie verspreidde stond in functie
van het verkopen van de eigen beleidsopties en leidde tot regelrechte
stemmingmakerij en bijna 20 jaar debat
over de structuurhervorming van het
secundair onderwijs.
In ons interview met VdB (Onderwijskrant, september 1993)
wierpen we op dat vooral Monard en co het beleid uittekenden en dat de minister
niet langer ook een beroep deed op het advies van ervaren en wijze mensen uit
de sector, bv. Hoge raad voor het PHO. We wezen op de ondemocratische manier
waarop het hervormingsplan hoger onderwijs van Monard tot stand gekomen was en
op de haast waarmee Monard en co die wou doordrukken., de
overrompelingstactiek. We
beklemtoonden dat we aanstoot namen aan
de stemmingmakerij van hoge ambtenaren die de indruk wekten dat zij ons
onderwijs en de lerarenopleidingen uit de grote ellende moesten verlossen en
dat enkel copernicaanse hervormingen soelaas konden brengen. Van zodra hoge
ambtenaren uitpakten met eigen beleidsopties, konden ze ook niet langer meer op
een objectieve wijze omspringen met feitelijke gegevens. VdB legde in het
interview onze kritiek naast zich neer. Toen we in 2000 een interview afnamen
van minister Vanderpoorten probeerden we ook haar te overtuigen van de grote
kwakkels over onze lagere cyclus S.O. e.d. die door de topambtenaren verspreid
werden. Tevergeefs. Ook zij bleef die
kwakkels verder verspreiden op gezag van haar topambtenaren : Waarom zou ik
jullie en niet Monard moeten geloven?.
2 Politieke administratie als 4de
macht: veel gevaren
In verband met de Copernicusoperatie van minister Van den
Bossche kwam er veel kritiek op de verstrengeling tussen het domein van de
politiek en het domein van de administratie. We stelden al dat we in een
interview in 1993 VdB wezen op de vele gevaren van zo'n verstrengeling.
Dirk Van Melkebeke formuleerde in 1997 rake kritiek op de (Vlaamse) administratie
nieuwe stijl: "Het kan en mag niet
dat de administratie de politiek bepaalt. De administratie bepaalt dan vlug wat
een minister kan doen en laten, m.a.w. de minister wordt een doorgeefluik voor
wat de administratie beslist" (De Morgen, 6.02.1997). Ook Louis
Tobback wees op de gevaren van de hervorming van de Vlaamse administratie
(DSMagazine, 28.02.1997). Niettegenstaande de kritiek op de hervorming van de
Nederlandse en Vlaamse administratie al een tijdje bekend is, probeerde VdB bij
de Copernicushervorming dezelfde visie over de politieke beleidsfunctie van de
administratie toe te passen.
Politocologen in Nederland stellen en betreuen al een tijdje dat in hun land de administratie
een 4de macht geworden is en dat er al lang geen democratie meer is, maar een
verzameling van netwerkjes tussen machtige ambtenaren en
volksvertegenwoordigers. De recente politieke malaise in Nederlan en de
vervreemding van de burger zou hier mee samenhangen. In zijn boek 'Niet spreken
met de bestuurder' beschrijft Gerard Van Westerloo 'de
gigantische vervlechting tussen ambtenarij en politiek, een tweekoppig monster
dat in Nederland de hele publieke sector gekoloniseerd heeft' (De Morgen
Boeken, 18.06.03). In Nederland had men ook herhaaldelijk vastgesteld dat de
administratie de informatie monopoliseerde en geregeld informatie achterhield. (NvdR: ook recente schandalen in Nederland
(toeslagenaffaire e.d.) worden op nam geschreven van de machtige administratie.)
In 2003 wees ook Herman Lauwers, fractieleider van Spirit,
op het gevaar dat de minister en de politiek de speelbal van de administratie
worden. (DS, 17.06.03). Hij schreef: "Zowel
de beleidsvoorbereidende als de uitvoerende delen van de (hervormde)
administratie zijn grotendeels vastbenoemde ambtenaren. Een minister moet dus
altijd een evenwicht zoeken tussen zijn tijdelijk leiderschap (met de eigen
inzichten en die van zijn coalitiepartners) en zijn administratie. De leidende
ambtenaren hebben ook een eigen visie op hun beleidsdomein.
Hoewel ik besef
dat het controversieel is, wil ik hier toch enige voorzichtigheid bepleiten.
Kabinetten moeten afgeslankt worden, maar niet afgeschaft. Als ministers
sneller dan voorheen vervangen moeten worden onder mediadruk, dan is het voor
hen van levensbelang een team van gelijkgezinde deskundigen te hebben dat
voorstellen van de administratie beoordeelt, onderhandelt met andere
administraties, met andere kabinetten.
Er is een staf van partijpolitiek
geëngageerde deskundigen (een kabinet, dus) nodig om de ministers het
leiderschap te kunnen geven over hun administratie. Anders worden ze er de
speelbal van.
Het gaat om het behoud van het gezag ten overstaan van de
administratie."
3. Conflict tussen administratie/Monard
en kabinet Vanderpoorten
Bij het aantreden van Vanderpoorten voorspelden we in O.Kr.
nr. 108 (september 1999) de problemen tussen de topambtenaren en het nieuwe
kabinet. We schreven: "De vraag is
of het beperkte kabinet van Vanderpoorten zal kunnen optornen tegen een
machtige administratie en een Monard die geen tegenspraak duldt. Zullen Monard
en zijn medewerkers bereid zijn om voldoende beleidsinformatie te verschaffen
en om het beleid van de nieuwe minister loyaal uit te voeren?". Bij
het aantreden van minister Vanderpoorten bleek al vlug dat het niet klikte tussen topambtenaar Monard
en anderzijds het nieuwe kabinet en de nieuwe minister. Zo duldden de
hoge ambtenaren niet dat het kabinet eigen plannen opstelde, bv. voor de
hervorming van het hoger onderwijs (Bologna). Een paar jaar later werd
vastgesteld dat Monard informatie achter hield en gingen Monard en co in de
clinch met het kabinet; ze dreigden zelfs met het staken van de medewerking.
Onder druk moest Vanderpoorten adjunct-kabinetschef Marc Luwel ontslaan omdat
hij scherpe kritiek had geformuleerd aan het adres van Monard en co.
Ook Steve Stevaert als Vlaams minister moest destijds optornen tegen een te machtige
administratie. Een aantal onderhandelaars bij de regeringsvorming van 1999 hadden dus zelf aan
den lijve ervaren dat de zgn. responsabilisering van de hoge (Vlaamse)
ambtenaren geleid had tot een administratie als een soort vierde (politieke)
macht. We hopen nu maar dat ook binnen
het Vlaamse beleid zal nagedacht worden over de gevaren van de administratie
als 4de macht en dat ook daar een aantal bakens verzet zullen worden.
4 Onderwijsadministratie als 4de
macht
De hervorming van de Vlaamse (onderwijs)administratie leidde
mede tot de huidige malaise op het vlak
van het onderwijsbeleid. In Onderwijskrant bekritiseerden we geregeld de te
grote macht van de onderwijsadministratie die sinds 1989 hervormd werd naar het
voorbeeld van het controversiële Nederlandse poldermodel. Een groot aantal
ambtenaren die veelal het onderwijs niet van binnenuit kennen zijn er
vrijgesteld voor de permanente revolutie van het onderwijs. Dit leidde tot een
doorhollingsbeleid en tot een vervreemding met het onderwijsveld.
De topambtenaren binnen het onderwijsministrie
verkregen/namen te veel macht en dit leidde tot arrogantie en tot een beleid
dat al te weinig rekening hield met de basis en met de werkelijkheid. Een
hoofdprobleem is dat de administratie haast volledig ontsnapt aan democratische
controle doordat zij niet interpelleerbaar is door de vertegenwoordigers van
het volk. Het feit dat de ministers in Nederland heel weinig
kabinetsmedewerkers hebben, betekent dat ze bijna blind op hun
administratie varen; een aantal politieke schandalen hebben bewezen dat deze
aanpak niet deugt. Te grote macht en zelfstandigheid van de ambtenaren schept
heel wat problemen.
De ontwikkelingen binnen de beleidsadvisering leidden ook
tot een grote kloof tussen basis en beleid en tot een wereldvreemd beleid. Als
de ambtenaren het politieke denkwerk naar zich toehalen, dan vergroot de kloof
tussen basis (burgers) en beleid. Hierbij komt ook dat de onderwijsambtenaren
weinig of geen ervaring hebben met de onderwijspraktijk. Als de ambtenaren de
grote verantwoordelijken worden voor het beleid, zullen ze ook geneigd zijn
deze macht te legitimeren door voortdurend revolutionaire hervormingen voor te
stellen; een groot aantal ambtenaren is immers vrijgesteld voor de permanente
revolutie van het onderwijs" (Onderwijskrant, september 1999). We hebben
ook herhaaldelijk geschreven dat de stemmingmakerij tegen het onderwijs een gevolg
was van de revolutionaire hervormingsdrang van de administratie.
5 Revolutionaire bevlogenheid en
stemmingmakerij van topambtenaren als Monard
We merkten al in 1991 dat topambtenaren in tal van rapporten
en uitspraken hun macht misbruikten; vanuit hun revolutionaire bevlogenheid
verkondigden ze de grootste kwakkels over de kwaliteit van ons onderwijs. In
het 'Knelpuntenrapport' van Monard (1991) bleek dat de topambtenaren overal
grote knelpunten zagen en met geen woord repten over de sterke kanten van ons
onderwijs. Onderwijsmensen konden hun ogen niet geloven toen ze iets later in
'Het educatief bestel in België' (1991) lazen dat bijna 10 % Vlaamse leerlingen
bleef zitten in het eerste jaar S.O. Mijn broer, Gaby Feys, was verontwaardigd
en stelde op basis van een eigen enquête vast dat er slechts 2,5 % waren in het
katholiek onderwijs.
Monard en co verspreidden aldus de kwakkel dat de lagere
cyclus S.O. een probleemcyclus, een ware kankerplek was.
Zelfs een weerlegging van de
zittenblijverscijfers door prof. Jan Vandamme die constateerde dat er in werkelijkheid voor
heel Vlaanderen slechts 3,4 % waren in
het eerste jaar S.O., kon dit 'ideé fixe' niet meer wegwerken. Zelf stelden we
vast dat voor de Unesco-zittenblijverstabellen voor het basisonderwijs onze
administratie het aantal leervertraagden aan het eind van het basisonderwijs
vergat (?) te delen door het aantal leerjaren, zodat Vlaanderen alle records
inzake zittenblijven klopte. Monard en co wilden deze blunders niet
rechtzetten. Prof. H. Van Daele deed dit wel en bestempelde dit als een grote
blunder vanwege de administratie. Pas onlangs gaf Johan Vanderhoeven de
eindredacteur van 'Het educatief bestel
" ruiterlijk toe dat dit rapport
veel kwakkels verspreidde over
zittenblijven e.d. (Caleidoscoop, september 2002). We lazen verder in 'Het educatief bestel
' dat
de democratisering van het onderwijs weinig
of geen resultaten had opgeleverd en andere vernietigende
uitspraken. Door dit basisrapport werden
de buitenlandse OESO-doorlichters op het verkeerde been gezet.
Tijdens het symposium over het OESO-rapport (april 1992)
zaten we ons in de grote aula van de UIA dood te ergeren over de vele onzin die
er verkondigd werd. In de namiddagsessie over de lerarenopleiding deden we wel
ons best om vanuit de zaal wat weerwerk te bieden. We wezen o.a. op de o.i.
goede kwaliteit van de lagere cyclus, de regenten en hun opleiders. Jammer
genoeg beschikten we in die tijd nog niet over de resultaten van
landenvergelijkend onderzoek (TIMMS en PISA) waarin bevestigd werd dat onze
lagere cyclus S.O. uitstekend scoorde en dat de doorstroming (zonder
vertraging) hier veel vlotter verliep dan in het buitenland. Toen we in een
interview Vanderpoorten (februari 2000) wezen op de vele kwakkels die de
administratie in het 'Educatief bestel in België' en in andere rapporten
verspreidde, repliceerde ze dat ze bleef
geloven in de analyse die door de administratie werd voorgelegd.
We merkten verder dat het duo Monard-Adé zonder overleg met
de betrokken onderwijssectoren uitpakte met revolutionaire hervormingsplannen
voor de lerarenopleiding en voor het HOBU. Monard pakte in oktober 1992 uit met
radicaal hervormingsplan voor het HOBU en wou dit al vanaf september 1993
invoeren. Waar vóór 1989 de beleidsadvisering voor de lerarenopleiding vooral
in handen was van de 'Hoge raad voor het PHO', namen nu Monard en enkele
topambtenaren de beleidsadvisering in eigen handen. We stelden ook vast dat
Monard zich liet omringen met volgelingen.
Volgens Suzan Langenberg mislukte ook de Copernicushervorming omdat minister
Van den Bossche opnieuw een beroep deed op beleidsadviseurs die het veld niet
kenden. Ook bij de onderwijshervormingen van de voorbije 12 jaar stelden we
vast dat naar de betrokkenen niet geluisterd werd. Dit leidde er zelfs toe dat
de beleidsmensen het voor de ondertekening van de Bologna-verklaring geenszins
nodig vonden vooraf de betrokken sector van het hoger onderwijs te informeren
en te raadplegen. Voortaan beslisten de ambtenaren-nieuwe stijl vanuit hun
ivoren toren.
6 Vervreemding beleidsmaker van
onderwijswereld
In een '1 september-commentaar' (2003) schreef de 'Gazet van Antwerpen' terecht dat
er in onderwijsmiddens een grote ontevredenheid heerst omwille van het
omwentelingsbeleid van de voorbije tien jaar dat tot een vervreemding tussen
het beleid en de scholen leidde. We stelden de voorbije jaren geregeld dat de politiek en de democratische
inspraakorganen ondergraven worden als de verantwoordelijkheid voor het
beleidsvoorbereidend werk vooral naar de
administratie wordt doorgeschoven en als die ambtenaren zich verantwoordelijk
voelen voor de permanente revolutie van het beleid.
We illustreren nog even de malaise in de onderwijswereld met
het eigengereid optreden van Monard en co. vanaf 1991. We beperken ons tot twee
voorbeelden, de hervorming van de lerarenopleidingen en van de eerste graad
S.O.
*De malaise die we de voorbije 12 jaar meemaken rond de
hervorming van de lerarenopleiding is een duidelijke illustratie van het slecht
functioneren van de administratie nieuwe stijl. In de voorbije eeuw werden de
lerarenopleidingen herhaaldelijk hervormd. Tot 1989 oriënteerde de
onderwijsminister zich hierbij op het
advies van wijze en ervaren mensen die de sector van binnenuit kenden: het
beleidsvoorbereidend werd voor een groot deel gepresteerd door de inspectie van
het normaalschoolonderwijs en later door de 'Hoge raad voor het PHO'. Het debat
over de belangrijke hervorming van 1984 verliep vlekkeloos omdat de Hoge Raad
de deskundigheid en veldkennis bezat om een degelijk voorstel te formuleren.
Vanaf 1989 waren het vooral hoge
ambtenaren en in het bijzonder het duo Monard-Adé die het beleidsadvies naar
zich toehaalden, met alle gevolgen vandien; de malaise is ook vandaag nog heel
groot.
*Vanaf het rapport 'Het educatief bestel in België' (1991),
de Knelpuntennota (1991)
verkondigden
Monard en co dat de eerste graad S.O. de grote kankerplek was van ons
onderwijs, dat de regenten niet goed functioneerden en dat dus ook het
regentaat de helling op moest. Monard en Adé stelden dat de lerarenopleidingen
ge-academiseerd moesten worden. Het
recente PISA-rapport waaruit nog eens duidelijk bleek dat de doorstroming in
onze lagere cyclus veel beter verloopt dan in het buitenland en dat onze
15-jarigen prima scoren, slaagde er evenmin in de idée fixe van een zieke
lagere cyclus S.O. en een ziek regentaat te doen verdwijnen. Indien men het
advies zou gevraagd hebben aan 'wijzen uit het S.O.' dan zou men tot totaal
andere conclusies gekomen zijn. De foutieve analyse ligt ook aan de oorsprong
van een aantal geïmproviseerde experimenten die sinds 1 september 2003
opgestart zijn in de lagere cyclus S.O. Deze 'wilde' experimenten en de nog
steeds dreigende afbraak van de kwaliteit van de regentaatsopleiding dreigen
afbreuk te doen aan de kwaliteit van onze lagere cyclus.
7 Besluit
In deze bijdrage probeerden we duidelijk te maken dat het
huidige doorhollingsbeleid vooral een gevolg is van de hervorming van de
administratie. De overeenkomsten met de kritiek op de Copernicushervorming zijn
overduidelijk. Willen we het doorhollingsbeleid een halt toeroepen, dan moeten
we de hervorming van de onderwijsadministratie drastisch terugschroeven en de
sterke verstrengeling tussen administratie en politiek wegwerken.
|