Onze Directe
SysteemMethodiek voor het leren lezen
(DSM) Basisprincipes, ontstaan en doorbraak in leesmethodes in Vlaanderen en
Nederland Deel 3
4 Rol fonologische verklanking; leescode centraal, geen guessing game game
De DSM staat haaks op globaal herkennende methodieken die al
te weinig rekening houden met het fonologisch principe en al te weinig aandacht
besteden aan het ontcijferen van de leescode. We passen een radivaal fonetische aanpak toe. Die globale methodiek wordt/werd niet enkel toegepast in globale leesmethodes, maar ook in in de startfase van de structuurmethodes als Veilig leren lezen die vanaf 1960-1970 veelal gebruikt werden in Nederland en Vlaanderen.
Voor de globale leesmethodieken
is het leesgebeuren bijna uitsluitend een visuele zaak. Kinderen moeten dan
vooral een groot aantal woorden en zinnen globaal inprenten. De activiteit van
het visueel geheugen staat er centraal . De DSM-aanpak gaat er echter van uit
dat lezen een grotendeels fonologische aangelegenheid is waarbij je de
schriftelijke code van de woorden leert ontcijferen. Het ontdekken van de
relatie tussen letter en klank staat centraal.
Via die correspondenties slaagt een kind erin de woorden te
ontsleutelen. Bij het lezen (en spellen) van een woord wordt ook altijd de
klank in een of andere vorm opgeroepen. Uit onderzoek blijkt dat dit zelfs in
zekere mate nog het geval is bij ervaren lezers. Maar het zijn vooral de minder ervaren lezer
en de dyslecticus die het sterkst de klank activeren tijdens het lezen (en ook
het spellen). Het omzetten van letters/lettergroepen en het geschreven woord in
een klankvorm is dus heel belangrijk. De DSM is een typisch fonologische
leesmethode.
De bekende Franse neuropsycholoog Stanislas Dehaene
publiceerde in 2007 zijn standaardwerk Les neurones de la lecture (Dehaene, 2007). Een belangrijke conclusie uit zijn
hersenonderzoek bevestigt wat we hiervoor schreven over het ontcijferen van de
leescode (cf. p. 297): De visuele herkenning van een
woord berust niet op een globale herkenning van de contour van het woord, maar op een ontleding in elementaire visuele
vormkenmerken, die leiden tot de constructie van de letters en
lettercombinaties. Om woorden te herkennen gebruiken we hersengebieden die
getraind zijn in het herkennen van een combinatie van elementaire vormen
waaronder hoeken, lijnen ... en dergelijke die in verschillende letters
voorkomen - een soort proto-letters. Op
basis hiervan leren de neurale netwerken eerst letters samenstellen en
decoderen, vervolgens combinaties van twee letters, dan eventueel ook
lettergrepen en uiteindelijk woorden. Dit gaat gepaard met de vertaling in
klanken en uiteindelijk ook in de betekenis van een woord. De hersenen moeten
dus de vormen herkennen die samen een letter vormen en ze moeten dit doen met
een snelheid die ons toelaat om een woord in ongeveer 50 millisecondes te
herkennen. Omdat al de letters van een woord tegelijk behandeld worden, krijgen we
volgens Dehaene wel de valse indruk van een globale herkenning van woorden. Dit
berust echter op een illusie.
Ons brein legt dus niet onmiddellijk de weg af van het
globale beeld van de woorden naar hun betekenis. Het woord wordt ontleed en
vervolgens opnieuw samengesteld tot letters, tweelettergroepen, lettergrepen,
morfemen en tot omzetting in klanken. Het vlot
lezen is slechts het uiteindelijk resultaat van een automatisatie van die fases
van ontleding en opnieuw samenstellen. Het doel van het aanvankelijk lezen is
dus duidelijk: men moet in de hersenen deze hiërarchie tussen de verschillende
stappen realiseren opdat de leerling de letters en grafemen zou herkennen en
deze gemakkelijk zou omzetten in gesproken klanken. Hierbij is veel oefenen,
automatiseren en vastzetten in het langetermijngeheugen heel belangrijk.
Dehaene wijst hierbij ook op het belang van de progressieve complicering. Zo
mag het aanleren van de correspondentie tussen fonemen en grafemen enkel gebeuren
vanuit woorden die al gekende letters bevatten (cf. p. 304). In de DSM en in
oudere leesmethodes werd dat principe al toegepast. Dehaene maakt ook duidelijk
dat het gebruik van eenheden die breder zijn dan de letter (=lettergroepen en
lettergrepen) observeerbaar is tijdens de eerste etappes van het leerproces,
maar ook in het kader van de latere procedures die lezers gebruiken om woorden
te decoderen, ook nieuwe en moeilijke.
Een andere basisconclusie luidt (cf. p. 300): Het expliciet aanleren van de correspondenties tussen grafemen
en fonemen is de enige aanpak die het kind de vrije toegang tot lezen kan
bieden, want enkel die aanpak biedt het kind de vrije toegang tot het lezen van
nieuwe woorden. De leerlingen die leesonderwijs krijgen met een globale/globaliserende
methode, zijn niet enkel minder competent inzake het lezen van nieuwe woorden,
maar tegelijk in het begrijpen van teksten. Deze stelling is al lang een van onze stokpaardjes. Al de andere essentiële aspecten van de geschreven taal - leren van de spelling, verrijking van de
woordenschat, nuances in de betekenis, stijlaspecten - hangen af van het vlot technisch lezen. Als
we de kinderen willen laten genieten van het plezier van het lezen, dan moeten
we hen eerst de leessleutels bezorgen, de leestechniek aanleren, aldus Dehaene.
Bij de DSM is het lezen aanvankelijk vooral een bottom-up
proces, een stap-voor-stap-opbouw waarbij de Ietter-klankbemiddeling en de
leescode centraal staan. Het aanvankelijk lezen wordt niet onmiddellijk opgevat
als een top-downgebeuren zoals bij de globale methodes. Volgens de globale opvatting komt het lezen vooral
tot stand met behulp van taalbegrip en taalgevoel, en wordt er lange tijd
gewerkt met louter globaal herkennen van woorden en zelfs van zinnen. Tijdens
het lezen anticipeert een leerling volgens de top-downbenadering voortdurend op
de tekst die nog moet komen. De leerling bouwt met andere woorden verwachtingen
op met betrekking tot de woorden en zinnen die zullen volgen. De gedrukte tekst
dient dan meer als een soort van hulp- en controlemiddel.
Volgens de meeste vakdidactici leidt zulke top-downaanpak niet tot echt, maar tot radend lezen,
gebaseerd op de globale vorm van woorden en op voorspellingen vanuit de
context. Het lezen wordt dan een guessing game. Zoals gezegd verbood de Franse
onderwijsminister Gilles de Robien in 2006 nog het gangbare gebruik van
(semi)globale leesmethodieken in zijn land.
De DSM probeert het radend lezen vanuit globale beelden en
verwachtingen (via contextuele informatie) juist tegen te gaan. Pas nadat de
leerlingen over de leesdrempel gehaald zijn, kunnen top-downelementen als
zinscontext bij het technisch (én begrijpend) lezen dienstig zijn.
Centraal binnen de DSM staat de wijze waarop de klank(en)
van de geschreven letters/lettergroepen/woorden worden opgeroepen en onderling
verwerkt. Het probleem zit vooral in de snelheid waarmee klanken aan letters
worden gekoppeld, en de klanken aan elkaar om samen een woord te vormen.
Vroeger dacht men wel eens dat een leesprobleem vooral te maken had met het
niet goed kunnen waarnemen van de onderscheiden letters. Men sprak toen over
woordblindheid. Het feit dat de leesontwikkeling van dove en slechthorende
kinderen veel moeizamer verloopt dan de leesontwikkeling bij slechtziende
kinderen, wijst er ook op dat lezen veel te maken heeft met de verklanking.
5 Integratie van auditieve en visuele
aspecten
De kinderen worden binnen de DSM vanaf het eerste woord
geconfronteerd met het principe van de correspondentie tussen letters/grafemen
en klanken/fonemen. De DSM voorziet geen
voorafgaande fase van puur auditieve analyse (bijv. welke kopje hoor je in lat?) en synthese van woorden (bijv.
l-a-t,
welk woordje hoor je als je die klanken samenvoegt?), zoals dat in vele andere
leesmethodes wel het geval was/is. Binnen de DSM ondersteunt het visuele beeld
(woorden en afzonderlijk geschreven letters) van meet af aan het ontcijferen
(analyse en synthese) en het leren van de correspondentie tussen letters en
klanken.
De DSM vertrekt van de eigenheid van de geschreven taal die
niet zomaar kan beschouwd worden als een materialisatie van de gesproken taal.
Zo is bij louter auditieve analyse van woorden het onderscheiden van klanken
ook veel moeilijker. Segmentatie van de orale keten (verbonden klanken) is
minder markant en moeilijker dan deze van de geschreven keten waarin de letters
afzonderlijk voorkomen. Wim Van den
Broeck schrijft hieromtrent: De vaardigheid om fonemen samen te voegen tot een woord
(auditieve synthese) is te beschouwen als een consequentie van de
leesvaardigheid - vooral bij moeilijke woorden. Het heeft dus weinig zin
auditieve analyse en synthese als vaardigheden vooraf al expliciet te oefenen (Van den Broeck, 2004, 134).
6 Motivatie vanuit leescompetentie en
aparte leeslijn
Inzake de motivatie
voor het lezen, gaat de DSM ervan uit dat het daadwerkelijk maken van
vorderingen - de toename van de leesvaardigheid - de belangrijkste (intrinsiek)
motiverende factor is. De DSM zorgt ervoor dat de leerling zo vlug mogelijk een
echte leeshandeling kan stellen. Vanaf het moment dat een leerling enkele
letters, lettergroepen en woordjes kan lezen, kan hij zichzelf ook beter sturen
bij het zelfstandig ontsleutelen van nieuwe woordjes. Hij voelt zich minder
hulpeloos, meer competent en gemotiveerd. Het vlugger kunnen technisch lezen
bevordert bovendien het lezen buiten de leesles en het aldus vlugger uitbreiden
van de leeswoordenschat. In die zin zijn technisch lezen en lezen met begrip in
het eerste leerjaar twee kanten van dezelfde medaille.
Naast de technische leeslijn is het uiteraard ook belangrijk
dat de leerkracht via andere methodieken de woordenschat van de leerlingen verrijkt.
Als men erin slaagt om in een korter tijdsbestek de leesmethodiek bij te
brengen, dan rest er ook meer tijd voor andere taalactiviteiten: het
beluisteren van verhalen, woordenschatverrijking, poëzie, enz.
De DSM beklemtoont heel sterk de leestechnische motivatie.
Er is weinig behoefte aan extra en gekunstelde motivering van de leerlingen.
Globaliserende en ook zogenaamde functionele methoden zoeken de motivatie meer
in de inhoud van het gelezene: ze willen van meet af aan lezen met begrip en aansluiten
bij de interesse of ervaring van het kind. Als een kind terloops vertelt dat
zijn zusje Caroline gevallen is en haar sleutelbeen brak, dan moeten de
kinderen zich letterlijk het hoofd breken op de globaalzin "Caroline viel
en brak haar sleutelbeen. Het liefst nog zou elk kind een
eigen parcours moeten volgen vanuit de allerindividueelste woorden die het zelf
schrijft en leest (cf. Célestin Freinet, Doris Nash, Lezen via vrij schrijven
...). Ook structuurmethodes zoeken
aanvankelijk de motivering te sterk in allerhande inkledingen, zoals
bijvoorbeeld in een verhaal om een nieuw globaalwoord als zeep aan te brengen. Het is
natuurlijk zo dat het functioneel doel van het lezen het lezen met begrip
is. Men kan vandaag echter nog moeilijk
volhouden dat het aanvankelijk lezen
vooral voortvloeit uit het begrip, noch dat het er totaal afhankelijk
van is.
De DMS werkt dus met een aparte en intensieve leerlijn voor
het leren (technisch) lezen, gescheiden van de leerlijn voor andere
taalactiviteiten. In de DSM gaat er in de lessen aanvankelijk lezen niet veel
aandacht naar het expliciet aanleren van woordenschat, taalbeschouwing e.d. In
de meeste gevallen bezitten eersteklassertjes al voldoende woordenschat om
eenvoudige woordjes en zinnetjes te kunnen lezen. Volgens Wim Van den Broek
blijkt ook uit onderzoek dat de rol van
woordbetekenissen in het leren (aanvankelijk) lezen minder groot is dan soms
wordt aangenomen (Van den Broek, 2004, 133). Als
de leerkracht bijvoorbeeld aan de manier waarop een kind een woord uitspreekt,
merkt dat het kind dat woord niet kent, dan moet hij het natuurlijk even
uitleggen.
Dit alles belet niet dat de DSM de leerlingen vrij vlug ook
zinnen en teksten op het al bereikte niveau van woordherkenning laat lezen. Dat
is vooreerst heel motiverend. Zodra de leestechniek voldoende gevorderd is, kan
de zinscontext ook wel bijdragen tot het vlotter lezen. Naast het volgen van de
DSM-opbouw kan men uiteraard ook tussendoor eens samen met de leerlingen zinnen
en teksten opstellen die aanluiten bij een klasgesprek, een les
wereldoriëntatie, een tekening of ervaring van een leerling ... We stellen dus voor om in het eerste semester
van het eerste leerjaar te werken met een aparte leeslijn, naast de taallijn
voor de andere taalaspecten. We zouden in het eerste semester wel meer de
klemtoon leggen op de leeslijn. Een concentratie van het leren lezen als
technische vaardigheid tijdens de periode van het eerste semester - een soort
periode-onderwijs - lijkt ons effectiever dan het evenredig spreiden van de
uren over het volledige schooljaar.
7 Directe instructie en klassikaal werken
De term direct in directe systeemmethodiek suggereert ook dat de DSM in sterke mate een beroep doet op
het directe instructiemodel, waarbij de leerkracht klassikaal en frontaal stap voor stap
uitlegt, feedback geeft en veel demonstreert. Bij lezen is al het gewoon nadoen van wat de
leerkracht of medeleerling zegt, doet en leest heel belangrijk. De
effectgrootte van directe instructie is bijvoorbeeld volgens een uitgebreide overzichtsstudie van
Hattie zeer groot (Hattie, 2008). Effectieve leerkrachten begeleiden veel meer
mondeling en zijn veel meer klassikaal aan het bord bezig met woordjes, zinnen
en teksten.
Bij veel methodes van de voorbije decennia was de effectieve leestijd veel te
beperkt. De DSM nodigt uit om elk kind
veel meer tijdens een leesles te doen lezen.
Door kinderen in een bepaald tempo woorden of zinnetjes op het bord of
in het leesboekje te laten lezen, bevordert men de concentratie en het
automatiseren. Bij klassikaal werken kunnen de kinderen ook de leeskunst afkijken en afluisteren bij de leerkracht en bij elkaar. In een klassieke leesles
waren/zijn de leerkracht en de leerlingen te veel met zaken bezig die niets te
maken hebben met het echte lezen.
Bij een klassikale en
sobere aanpak krijgt de leerkracht trouwens meer tijd en kans om goed te
observeren, om te zien wat de klas en/of de individuele kinderen al kunnen.
Het gezamenlijk werken en oefenen biedt de mogelijkheid om bij korte
individuele beurten adaptieve oefeningen aan te bieden, in te spelen op
waargenomen problemen e.d. Adaptiviteit is dus geïntegreerd in de klassikale
instructie en oefening. Differentiatievisies die het leren lezen van elk kind
op het eigen niveau vooropstelden, zijn niet aan de orde. Leren lezen in het
eerste leerjaar is in sterke mate een collectief en mondeling gebeuren. Het
samen oefenen blijken de meeste kinderen ook gezellig te vinden. Volgens tal van
studies presteren vooral ook risicolezers goed in klassen waarin ze het
grootste deel van de tijd door hun leerkracht op directe wijze onderwezen
worden en mede ondersteund worden door het model van de betere lezers. Zwakke lezers met de groepsinstructie mee
laten doen, heeft bovendien positieve effecten voor hun sociaal-emotioneel
functioneren.
Als leerlingen te vaak zelfstandig, met oefenblaadjes of op
de computer moeten werken, is het voor de leerkracht heel moeilijk om te
achterhalen wat de leerling nu precies kent of kan. Bij directe mondelinge
instructie kan men ook beter verschillende leerprincipes combineren. Bij de
start van de les staat bijvoorbeeld het leren van de letter k centraal en wordt de nieuwe
letter geïsoleerd verkend en geoefend. In dezelfde
les wordt de toepassing van dat zgn. isolatieprincipe gevolgd door het
integratie- en generalisatieprincipe: de nieuwe kennis/vaardigheid wordt
gecombineerd met de al bestaande.
Toen er nog geen uitgewerkte DSM-leesmethoden op de markt
waren, werkten sommige leerkrachten toch al in die richting, vooral met behulp
van het bord. Zodra de leerlingen na drie maanden over de leesdrempel waren,
was het voor die leerkrachten niet eens zo belangrijk meer welke leesboekjes ze
verder gebruikten. Bij instructie aan het bord lijkt het ook van belang dat
alle leerlingen met hun gezicht naar het bord en de leerkracht gekeerd zitten,
zodat ze goed kunnen zien wat de leerkracht zegt en doet.
8 Sobere en transparante aanpak: keep it
simple!
De DSM-aanpak tijdens de eerste maanden van het leren lezen
oogt heel sober en gaat recht op het doel af. Door overbodige franjes en
omslachtige aanpak in veel methodes zagen/zien de leerkrachten, kinderen,
ouders ... vaak niet wat de kern van de les is. Bij de DSM is het resultaat van
het leerproces onmiddellijk zichtbaar. Leerkrachten die bij ziekte vervangen
worden, stellen vast dat de interimaris heel vlug weet wat de leerlingen al
kennen/kunnen en hoe het leerproces verdergezet moet worden. De eenvoud en
doorzichtigheid maken het ook voor de ouders gemakkelijk om het leesproces
thuis te ondersteunen.
De DSM beoogt een
sobere, doorzichtige en doelgerichte methodiek. De DSM richt de aandacht op
zaken die er werkelijk toe doen bij het leren kraken van de leescode, bij het
achterhalen van het leessysteem. De aandacht gaat enkel naar dingen die
essentieel zijn: letter-klankkoppeling, synthetisering en automatisering. In de
DSM-aanpak ligt een duidelijke focus op het toepassen van zinvolle
oefeningen. Oefeningen die geen bijdrage
leveren aan de ontwikkeling van de leesvaardigheid, worden vermeden. In veel
leesmethoden komen veel tijdrovende papier-en-potlood-oefeningen op werkbladen
voor waarbij het niet om het echte lezen gaat, bijvoorbeeld een bepaalde letter
zoeken in een aantal woordjes en deze omcirkelen. De kinderen krijgen vaak
werkbladen in plaats van dat er met hen gelezen wordt. Met dergelijke
werkbladen kan men de betere leerlingen eventueel wat ter plekke laten
trappelen, maar ze ondersteunen heel weinig het echte leesproces.
De DSM bevat niet
enkel richtlijnen voor het opstellen van een goede leesmethode maar heeft het
ook over wat de leerkracht zoal moet doen buiten het gebruik van het
leesmethodemateriaal. Zo moet een leerkracht op het vlak van het automatiseren
en het controleren van het leestempo heel wat ondernemen wat een leesmethode niet
zomaar op papier kan zetten.
In principe kan men werken zonder veel plaatjes, zonder
ondersteuning van woorden door platen aan de wand, talloze werkblaadjes, lange
verhalen bij de introductie van een grondwoord enz. Ideaal is een leerkracht die het mondeling
lezen frequent aan het bord begeleidt - net zoals
in de tijd dat de leerkracht nog niet over al die luxueuze leermiddelen
beschikte. In een tijdperk van materiaalfetisjisme komt het er op aan je als
leerkracht telkens af te vragen welk materiaal effectief is en welk niet.
Daarvoor is naast een dosis lef vooral ook inzicht nodig.
De DSM-aanpak kan trouwens toegepast worden door mensen die
niet beschikken over een DSM-gerichte leesmethode, of door wie zijn bestaande
leesmethode zelf wil aanpassen in de richting van de DSM. Bijvoorbeeld kan de leerkracht op het bord
een rooster met KM-clusters aanbrengen.
Deze clusters worden dan gevormd met de letters die al via de gebruikte leesmethode
zijn aangeleerd: al, el, il, ol, ul - an, en, in, on, un - at, et, it, ot, ut
enz.
9 Combinatie met schrijven en
spellen
De DSM pleit voor een samengaan van lezen met
(over)schrijven en spellen. Vooral in functie van het inprenten en
discrimineren van de letters en van de synthese volgt binnen de DSM-aanpak ook
onmiddellijk het schrijven van de letters en woordjes. Ook Wim Van den Broeck
opteert voor een combinatie van lezen en schrijven:
Uit onderzoek is gebleken dat het aanleren van de
grafeem-foneemkoppelingen efficiënter verloopt indien de kinderen van meet af
aan de fonemen (en woorden) ook moeten spellen. Het spellingonderwijs moet
derhalve synchroon verlopen met het leesonderwijs. Het generatieve principe van
de taal (met een beperkt aantal letters kunnen vele woorden worden
geproduceerd) kan meteen worden geïntroduceerd door de auditieve
syntheseprocedure voor te doen en te laten nadoen
(Van den Broeck, 2004).
10 Preventieve leesmethodiek en
zorgverbreding
De DSM wil zich als een preventieve leesmethodiek
profileren, een vorm van preventieve zorgverbreding. Al te vaak leest men dat het voor de doorsnee
leerling weinig uitmaakte met welke methode hij leert lezen en dat kinderen met
leesproblemen een heel andere instructie en leesmethode nodig hebben. Dat was
ook de visie van veel (ortho)pedagogen. Men ging er van uit dat als een
leerling niet leerde lezen met een bepaalde methode, er dan allerlei andere
(ortho)didactische methodes en materialen nodig waren om het hem op een andere
manier te leren. Toch is het beter dezelfde methode te gebruiken, maar dan wel
een effectieve methode , een methode die de effectieve leestijd sterk doet
toenemen (Feys, 1991). Een effectieve leesmethodiek
kan veel leesproblemen voorkomen of verminderen. Zo zorgt de DSM-aanpak ervoor dat zoveel
mogelijk onmiddellijk het juiste antwoord wordt uitgelokt. Het vermijden van
fouten en problemen heeft het bijkomend voordeel dat leerlingen van bij de
start succeservaringen opdoen, waardoor er een positief zelfbeeld en een
vertrouwen in het eigen kunnen kunnen ontstaan. De veronderstelling dat we van
onze fouten leren is niet van toepassing op het leren lezen. Een gerichtheid op
globaal en radend lezen, een verkeerde associatie tussen letters en klanken ...
zijn moeilijk ongedaan te maken. Dat geldt des te meer voor leerlingen met een
zwak geheugen.
Met een preventieve DSM-aanpak probeert men te voorkomen dat
faalervaringen het verdere leesproces negatief beïnvloeden en tot een verlies
aan zelfvertrouwen, tot spanningen en frustraties leiden. De spanningen worden
veroorzaakt door het feit dat de leerlingen voor hun inspanning niet het
gewenste resultaat krijgen, dat ze iets niet kunnen wat andere kinderen wel
kunnen, of dingen moeten doen die erg veel moeite kosten. Hierdoor zal de
leerling nog minder gaan lezen. Hij komt
in een vicieuze cirkel terecht. Ernstige leesproblemen kunnen leiden tot een
verlies van plezier in het lezen, op school en ook later. De DSM wil vroege
leesproblemen, faalervaringen en verlies van motivatie voorkomen.
Het feit dat de DSM een preventieve leesmethodiek is,
betekent niet dat de DSM enkel een interessante aanpak is voor risicolezers.
Met een goede leesmethodiek zullen ook de gewone en betere lezers beter of vlugger
leren lezen en zal er minder leeshulp van buiten de klas nodig zijn.
De bijkomende zorg voor risicoleerlingen - verlengde
instructie en remediëring - zit
volledig in het verlengde van de DSM-aanpak in de klas en is hoofdzakelijk de
taak van de klassenleraar. Leeszwakke leerlingen zijn niet zomaar een totaal
andere categorie kinderen. Voor hen moet je niet een totaal andere methodiek
bedenken. Wel moet alles intensiever gebeuren. Remediëring met gespecialiseerde
programmas betekent voor kinderen vaak dat ze
verschillende, en ook dikwijls conflicterende instructie krijgen met betrekking
tot wat in de klas gebeurt. De remediërende logopediste beklemtoont
bijvoorbeeld vooral de auditieve analyse- en synthesevaardigheden, de
zorgleerkracht het gebruik van de context bij het leren lezen en de
klassenleerkracht het lettergroeplezen via een typische DSM-aanpak. Alle
betrokken partijen werken het best met eenzelfde methode. Het voordeel van een
doorzichtige DSM-methodiek betekent ook dat ouders of oudere broers en zussen
een leerling thuis beter kunnen ondersteunen bij het leren lezen. Met de nieuwe
DSM-methodes die recentelijk op de markt kwamen, is dat veel gemakkelijker
geworden dan met de klassieke structuurmethoden die van bij de start vrij
globaliserend werken en waar voor ouders niet meteen duidelijk is wat de
kinderen precies moeten leren.
Vanaf de jaren 1980 werd er ook vaak voor gepleit dat men
minder zou werken met één leesmethode en met groepsinstructie. Men zou de methode en de methodiek nu aanpassen
aan het soort leerlingen. Via niveaulezen moesten de risicolezers ook meer op
hun niveau kunnen lezen. Er kwamen methoden op de markt die al snel goede en
minder goede lezers niet meer met elkaar laten optrekken. Onderzoek laat
evenwel zien dat het vrijwel permanent bij elkaar plaatsen van zwakke lezers
een ineffectieve vorm van differentiatie is. In een DSM-aanpak staan de leiding en begeleiding door de
leerkracht met inbegrip van het frequent
werken aan het bord - heel centraal en profiteren alle leerlingen van de
groepsinstructie. Tijdens de verwerking daarentegen kan men wel meer rekening
houden met de verschillen tussen de leerlingen. Klassikaal oefenen kan dan best
samengaan met differentiatie, bijvoorbeeld door goede lezers moeilijkere
woorden te laten lezen waarbij de middelmatige leerling ook een en ander kan
oppikken. Laat je een kind vaak individueel oefenen dan bestaat de kans dat het
gaat gokken. Daardoor ontstaan foute associaties, wat precies moet voorkomen
worden. Kinderen mag je niet de kansen ontnemen om van elkaar te leren.
|