Klassiek onderwijscredo:
onderwijs als leraargestuurde cultuuroverdracht. Mijn visie en ook deze van Hannah
Arendt, Klaus Mollenhauer, recent Brinckman-rapport over Beter onderwijs
en van de meeste leerkrachten
1 Inleiding
Traditioneel werd er
op school veel aandacht besteed aan leraargestuurde cultuuroverdracht en
instructie - binnen een klassikaal kader waarin de leerlingen samen optrekken
en waarin groepsinstructie, collectieve
leerplannen en jaarklassen een belangrijke rol spelen. Dit staat haaks op het
ontplooiingsmodel, op het beeld van de
leerling als zelfstandige ondernemer die zijn kennis zelf construeert en op sterke individualisatie van het leerproces.
Comenius schreef al in 1657 dat het
leren in klas in groepsverband verloopt; de betrokkenheid van de leerling op de
leerkracht en op de groep staan hierbij centraal. In de klassieke opvatting
wordt onderwijs gezien als bemiddelde/leerkrachtgestuurde cultuuroverdracht en
geenszins als zelfgestuurd leren vanuit de beperkte eigen ervaring.
Dany-Robert Dufour, filosoof en prof. opvoedkunde,
drukte het in 2005 zo uit: Le maître
doit soumettre l'élève aux lois de la parole, c'est afin qu'il rentre à son
tour dans l'humanité parlante de façon à pouvoir pleinement y participer.
Il
faut que l'élève apprenne qu'il doit parler à son tour, après une série
d'autres interlocuteurs et avant de laisser la parole au suivant. C'est
peut-être une chose paradoxale, mais ainsi: pour devenir libre, il faut d'abord
rentrer dans l'ordre en l'occurence l'ordre du discours (Pour
devenir libre, il faut d'abord rentrer dans l'ordre, Le Monde de l'Education,
juli 2005). Cultuuroverdracht en
emancipatie/vrijhed van de leerlingen gaan hand in hand.
Pleidooien voor het ontplooiingsdenken, de zelfsturing van
de leerling en zelfconstructie van eigen
kennis,
waren echter vanaf de late
jaren 1960 wijd verspreid in Vlaamse
pedagogische publicaties, in de VSO-brochure 1971 van minister Vermeylen, in
publicaties van veel universitaire onderwijsexperts, in de publicaties van prof. Ferre Laevers en zijn
CEGO vanaf 1976, enz. De leerkrachtgestuurde cultuuroverdracht, en
andere sterke kanten van onze Vlaamse traditie werden
in vraag gesteld. Nieuwlichters/ontscholers allerhande beklemtoonden de
voorbije decennia de zelfsturing en het constructivisme en daarmee samenhangend
ook een sterke individualisatie/differentiatie van het leerproces en het
kennisrelativisme.
In een circulaire van 1994 werd zorgverbreding vooral gezien
als het bevorderen van de betrokkenheid en het welbevinden. Als we als
schoolbestuurder bij schooldoorlichtingen vroegen hoe het gesteld is met de
core business van de school, antwoorden
inspecteurs veelal dat zij daar geen uitspraken kunnen over doen. In de jaarlijkse
inspectierapporten van de jaren 2000-2015 lazen we geregeld dat de leerkrachten lager onderwijs minder
aandacht besteedden aan het welbevinden en aan hoekenwerk dan de kleuterjuffen.
We lazen niet dat ze terecht meer
aandacht schonken aan het bevorderen van de prestaties, het stellen van eisen,
gerichte instructie
De Koningin Paola-prijs ging noo nooit naar gewone
leerkrachten die hoge leerresultaten behalen, naar een kleuterleidster die de
taalontwikkeling extra stimuleert
Ook nog in de
recente ZILL-onderwijsvisie en in het GO!-Poolsterplan treffen we die visie nog
aan. Gelukkig bleef onze sterke Vlaamse
onderwijstraditie nog lang en tot op vandaag doorwerken, en namen veel leerkrachten zoveel als
mogelijk afstand van de opgedrongen ontscholingsdruk.
In een
bijdrage-2006 van CEGO-medewerker
Luk Bosman pakte deze triomferend uit met stelling dat ons Vlaams onderwijs geleidelijk
verschoven was in de richting van het ontplooiingsmodel, de ervaringsgerichte aanpak van Laevers het CEGO. Dit was volgens CEGO al grotendeels het geval in het
kleuter- en het lager onderwijs, en in zijn bijdrage schetse
Bosman de contouren voor een ervaringsgericht
secundair onderwijs ( in Participatief leren en onderwijzen,in: tijdschrift Impuls, maart 2006.)
Bosman betreurde dat
in ons secundair onderwijs de rol
van leerkracht als kennis-verstrekker en de cultuuroverdracht op de eerste
plaats komen Bosman: Leraars moeten in de eerste plaats meesterschap hebben ontwikkeld
op het gebied van het omgaan met jongeren, en pas in de tweede plaats vakvrouw
of vakman zijn op een bepaalde kennisgebied.
Op relationeel gebied moet het
aandacht geven aan het welbevinden en de betrokkenheid centraal staan.
Geleidelijk voltrekt zich dan ook in ons Vlaams onderwijs een verschuiving van
het overdrachtsmodel naar een participatiemodel (p. 132).
Jammer genoeg kregen we de voorbije decennia met
Onderwijskrant te weinig steun voor onze verdediging van de klassieke visie op onderwijs als
leerkrachtgestuurde cultuuroverdracht, met inbegrip van de jaarklassen en de
ermee verbonden gestructureerde leerplannen en groepsinstructie. De aantasting van de kwaliteit van het
onderwijs is precies een gevolg van het in vraag stellen van de sterke kanten
van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. Ik publiceerde de voorbije 50 jaar tientallen bijdragen en waarschuwingen over de ontsholingsdruk en de feitelijke ontscholing: zie b.v. www.onderwijskrant.be
Dit was ook mijn waarschuwing in een
opinie-en protestbijdrage van 29 september 1992 in de krant De Standaard (zie
een bijdrage van gisteren in dit fb)- en ook al in het onderwijsnummer van het
politieke tijdschrift De Nieuwe Maand (Acco, Leuven) van januari 1973 50
jaar geleden. Op de studiedag van De Nieuwe Maand van 6 juni 1973 in het Congressenpaleis
verdedigde ik ook die visie. Meester het mag weer was ook de slogan van ons
O-ZON-manifest van januari 2007 tegen de ontscholing, het kennisrelativisme,
het constructivisme, de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs, meeste
je mag/moet weer lesgeven, enz..
Vanaf 1976 nam ik zelf
expliciet afstand van de visie van Laevers. Ik contesteerde ook zijn grote invloed op het
kleuteronderwijs, op de ontwikkelingstermen voor het kleuteronderwijs, op de ontscholende inspectiecriteria die hij
destijds samen met de DVO-directeur Roger Standaert mocht opleggen en dit in
het verlengde van de ontscholende Uitgangspunten van de eindtermen-1996,
opgesteld door Roger Standaert en zijn DVO-overheidsdienst.
In de nieuwe wind die momenteel waait in het
Vlaams onderwijs sluit men weer aan bij de oude wind, durft men weer volop
pleiten voor leerkrachtgestuurd en kennisrijk onderwijs , cf. b.v. Brinckman-rapport
van de commissie Beter onderwijs
2 Cultuuroverdracht in functie van emancipatie
2.1 Visie van Duitse
pedagoog Mollenhauer -1983
Bij het leren op school gaat het vooral om cultureel leren
& cultuuroverdracht. De Duitse pedagoog Mollenhauer publiceerde in 1983 een
boek over met als titel Vergeten
samenhangen. Over cultuur en opvoeding'(Meppel, Boom, 1983). Hij nam er
expliciet afstand van een pedagogische benadering die zich overwegend baseert op het innerlijke van de leerling, op
zijn emotionele ervaring van zichzelf en van een ander, op zijn persoonlijke
communicatie, op zijn esthetische creativiteit, kortom op de irrationele
componenten van de romantische traditie. De wat ouder & wijzer geworden Mollenhauer
nam er afstand van de visie van andere zgn. emancipatorische pedagogen en
eigenlijk ook wel deels van zijn eigen visie van weleer.
Mollenhauer betreurde terecht dat veel moderne pedagogen zich niet meer
inlieten met de inhoudelijke vragen in verband met de instructie en de
cultuuroverdracht, en deze zelfs strijdig vonden met de visie van de
welbevinden-beweging, de niet-autoritaire opvoeding, enz. Dit leidde volgens hem tot ontscholing, tot culturele
ondervoeding.
Mollenhauer betreurde
dat opvoeding en onderwijs vaak verschrompelden tot leren vanuit de eigen
ervaring en tot 'menslievende omgang met kinderen': aardig zijn en emotionele
betrokkenheid tonen, aandacht hebben voor de gevoelens en leervragen van het
kind en voor ogenblikkelijk succes en welbevinden. Opvoeding en onderwijs
hebben volgens hem alles te maken met leerkrachtgestuurde cultuuroverdracht die
vooral belichaamd wordt in de persoon van de leerkracht. In de ogen van velen
betekent cultuuroverdracht en aandacht voor leerprestaties echter niets minder
dan nefaste beïnvloeding en onderwerping van de leerlingen aan de leerkrachten
en aan de leerinhouden.
Opvoeding en onderwijs blijven volgens Mollenhauer in
de eerste plaats overlevering, overdracht van datgene wat voor ons belangrijk
is. En hoe complexer de sociale wereld wordt, des te minder zal een kind in
zijn primaire leefwereld kunnen vinden
wat het voor zijn toekomst nodig heeft. Leren op school is als het ware ook
steeds 'anticiperend leren': de leerling komt in aanraking met die gedeelten
van de maatschappelijk-historische cultuur die voor de kinderlijke ervaring ontoegankelijk
zijn.
Traditioneel gaat men er volgens Mollenhauer ook tegelijk
vanuit dat het kind wel vormbaar is, dat
cultuuroverdracht beoogt dat een
leerling ook actief meewerkt en kan/mot
meewerken aan zijn vorming . Maar
'vormbaarheid' en 'actieve en zelfstandige inbreng' worden dan wel niet opgevat
als zelfontplooiing en zelfconstructie, als zaken die in een mild klimaat of in
een rijk milieu a.h.w. vanzelf
gedijen zoals in de visie van prof. Laevers e.d. Het gaat om leerkrachtgeleide constructie van
kennis. Dit betekent soms ook leerkrachtgestuurd
probleemoplossend leren waaraan de leerling actief participeert In mijn boek over Wereldoriëntatie (Plantyn,
2000) illustreerde ik dit laatste met een lesprotocol over geleid-ontdekken van
de eigenschappen van water.
Mollenhauer stelde terecht dat het begrip cultuuroverdracht
steeds tegelijk werd gekoppeld aan het
geloof in de vormbaarheid van de leerling en aan het bevorderen van zijn
toekomstige zelfstandigheid, autonomie. We respecteren de waarde van het kind
en we stimuleren zijn actieve en zelfstandige inbreng door eisen aan het kind
te stellen en door het kind actief te begeleiden. We begeleiden het kind tot op
een bepaald punt waarop het zelf verder het probleem kan oplossen of aanpakken.
... De leraar heeft de verantwoordelijkheid de verstandelijke vermogens uit te
dagen door mobiliteit en inspanning van het abstractievermogen te eisen. De
vaardigheden die het kind zich op deze manier 'eigen maakt' zijn dan
tegelijkertijd eigen vermogens, productiekrachten van de eigen vorming. En op
het moment dat een jonge mens geen uitdagingen meer nodig heeft, is hij in
staat zichzelf te vormen en eindigt ook de taak van het onderwijs.
2.2. Hannah Arendt in 1954 over onderwijscrisis: ontscholingsdruk
Hannah Arendt onderschreef in 1954 in het essay The
crisis of education Arendt de klassieke visie van onderwijs als
cultuuroverdracht. Ze nam er radicaal
afstan van de onscholing in die tijd in de VS, en van reformpedagogen in het
bijzonder. De ontscholing van het onderwijs, het ontplooiingsmodel en de aantasting van het meesterschap van de
meester was al in de jaren 1950 duidelijk aanwezig in de VS en in de
Amerikaanse lerarenopleidingen,
.
Arendt beklemtoonde
de belangrijke leidende en gezagsvolle rol van de leerkrachten; en betreurde vooral het in vraag stellen van het
intellectueel & moreel gezag van de leerkracht door John Dewey en andere reformpedagogen/ontscholers. Arendt schreef o.a. Aangezien
een kind de wereld nog niet kent, moet het er geleidelijk aan in worden
geïntroduceerd. Aangezien elke jongere nieuw is, moet ervoor worden gezorgd dat die nieuweling zich
kan ontplooien in relatie tot de wereld
zoals die is. Hoe dan ook staan de
leerkrachten hier in relatie tot de jongeren als vertegenwoordigers van een
wereld waarvoor ze verantwoordelijkheid
moeten opnemen, hoewel ze zelf die
wereld niet gemaakt hebben, en wellicht anders zouden wensen. Deze
verantwoordelijkheid wordt niet zomaar opgelegd aan leraren; maar steekt impliciet in het feit dat
jongeren door volwassenen moeten worden
geïntroduceerd in een continu
veranderende wereld. De kwalificatie van
de leraar bestaat in het kennen van die wereld, en in het in staat zijn om
de leerlingen erover te onderrichten. Zijn autoriteit berust mede op zijn
verantwoordelijkheid voor die wereld. Ten aanzien van het kind is het alsof hij een vertegenwoordiger
is van de wereld van de volwassen. Hij
wijst de leerlingen op de kenmerken van
de wereld, en zegt tegen het kind: dit is onze wereld.
Arendt stelde dan ook dat educatie altijd het verleden moet
conserveren, dat de kennis van het verleden absoluut nodig is opdat de nieuwe
generatie de toekomst zou kunnen
verbeteren. Enkel in die zin is de visie van Arendt als conservatief te
bestempelen.Intergeneratieve cultuuroverdracht betekent volgens Arendt evenwel niet dat onderwijs
indoctrinerend mag en kan zijn, of
louter maatschappijbevestigend (zoals ze
in Nazi-Duitsland en Rusland waarnam).
Arendt: De school moet het tegelijk mogelijk maken dat elke komende
generatie zich kan ervaren als nieuwe
generatie. Dit betekent dat de komende
generatie de kans krijgt om de samenleving te verbeteren door zichzelf
een eigen bestemming te geven, een eigen vorm te geven.
Ook de Duitse pedagoog Herman Giesecke beklemtoonde
destijds de intergenerationele
cultuuroverdracht en nam afstand van de
ontscholing: De maatschappij heeft er belang bij dat de nieuwe generaties het
aanwezige potentieel aan kennis en vaardigheden
overnemen en kunnen aanvullen. De leerplannen moeten een minimaal gemeenschappelijk
bestand van kennis en vaardigheden
vastleggen. Vanuit zichzelf is het kind
niet onmiddellijk geïnteresseerd om veel
vakkennis en culturele kennis op te doen;
de interesse van het kind reikt niet verder dan zijn onmiddellijke levenshorizon.
3 Directe instructie, imitatie, samen optrekken & belangstelling wekken
De ontscholers negeren ook de belangrijke rol van de actieve
imitatie bij het verwerven van kennis en van houdingen en attitudes en het belang van het samen optrekken van de
leerlingen binnen jaarklasverband. De voorbije jaren werd er veel gepubliceerd
over The role of imitation and pedagogy in the transmission of cultural
knowledge (G. Gergeley en G. Csibra, in: Enfield & Leverson (Eds). Roots
of human sociability, Oxford, Berg Publishers, 2006).
In een complexe en ondoorzichtige cultuur zien volwassenen
zich a.h.w. geroepen om relevante culturele kennis door te geven. De onwetende
jongeren zijn overigens geneigd om kennis en houdingen te verwerven via het
actief luisteren naar en opzoeken van communicatieve uitingen van competente
leermeesters. Enkel door voldoende directe instructie en door actieve imitatie
steken jongeren op een vlugge en efficiënte manier relevante culturele kennis
op. De leerlingen gaan er ook van uit dat de overgedragen kennis relevant is, zonder
dat ze die relevantie telkens vooraf moeten inzien of zelf onderzoeken. Vooraf
de leerlingen vragen welke leerinhouden ze al dan niet zinvol (kunnen) vinden
of welke hun leervragen zijn zoals Laevers en co voorstellen staat dus
haaks op de essentie van opvoeding en onderwijs. Onderwijs kan niet zonder een
meester die zegt en toont: hier gaat het over, dit is belangrijk en dit is
niet belangrijk, begrip en
solidariteit zijn belangrijk
De bijdrage De mimetische theorie en de
ontwikkelingen in het onderwijs van Luc Zonnenberg (op het Internet) is in dit verband heel
verhelderend.
Bij cultureel leren gaat het ook niet zomaar om leren vanuit
de spontane verlangens en betrokkenheid. De leerkrachten wekken een brede
belangstelling voor de wijde wereld en ego-overschrijdende verlangens.
4 Initiatie in
cultuur & schoolcultuur
Binnen non-directieve bewegingen wordt emancipatorisch
onderwijs vooral in verband gebracht met het stimuleren van zelfsturing en vrij
initiatief, met het centraal stellen van de verlangens en leervragen van het
kind, met het vermijden of minimaliseren van directe instructie en
beïnvloeding
In de klassieke onderwijsopvatting stond ook volgens prof. Hans Van Crombrugge vorming
en volksverheffing via cultuuroverdracht centraal: cultuur als datgene
wat in onderwijs al doorgevend
verwezenlijkt wordt met als doel de leerling te vormen. Het begrip
schoolcultuur heeft veel te maken met cultuuroverdracht; het wordt vaak ten
onrechte gereduceerd tot schoolklimaat.
In zijn spreekbeurt op de COV-dag te Kortrijk (05.04.06) en
Antwerpen formuleerde Van Crombrugge een visie die aansluit bij deze van
Mollenhauer. Hij stelde: Om een zinvolle bijdrage te kunnen leveren moet
de mens ingeleid worden in de overgeleverde cultuur, zoals een mens een taal
moet leren om te kunnen spreken. Vorming is deelgenoot maken aan de cultuur.
Het is de cultuur die de vorm verschaft van de wijze waarop de mens zijn
natuurlijke behoeften met de maatschappelijke
eisen probeert te verzoenen.
Om een ander
beeld te gebruiken: voor een goed gesprek en dat is toch wat we willen met
een leerlinggericht onderwijs volstaat het niet leerlingen enkel de kans te
geven iets te zeggen en het is ook ontoereikend om gespreksvaardigheden aan te
leren. Om te kunnen spreken hebben mensen een taal nodig. Een taal leer je door
opgenomen te worden in een gesprek. Het zelf iets kunnen zeggen is dan
belangrijk, maar vooral het luisteren naar ervaren sprekers en het aangesproken
worden. Naast de pragmatiek van de taal zeg maar het spreken met de
leerlingen is het juist de opdracht van de school om de leerlingen te laten
kennismaken met woordenschat, grammatica van de taal, en wat men vroeger zo mooi
de 'taalschat' noemde. Leerlingen komen niet tot het formuleren van hun eigen
gedachten en gevoelens alleen maar op grond van reflectie op die gevoelens en
door het beschikken over communicatievaardigheden.
Ze hebben daartoe ook
nood aan voorbeelden, niet noodzakelijk om te volgen of zich tegen te
verzetten, maar vooral om zich mee te vergelijken. De eigen opinies die we zo
graag verwoord zien door onze leerlingen, worden door leerlingen gevormd door
de kennismaking met andere vergelijkbare opinies. Bij het verwoorden ervan
storten ze op grenzen die hen bewust maken van de eigen gedachten en gevoelens.
Inleiding in cultuur is voorwaarde tot creativiteit (in:Voorbij schoolklimaat en
welbevinden, Schoolwijzer, 22.04.06).
Emancipatie op
school had vroeger vooral de betekenis van volksverheffing en hierbij stond de
initiatie in de cultuur centraal. En elke school ontwikkelde volgens Van
Crombrugge tot op zekere hoogte een eigen traditie inzake schoolcultuur: Elke school (of groep van scholen) had een eigen cultuur of legde op zijn
minst eigen accenten binnen overkoepelende culturele tradities. In die
schoolcultuur werd/ wordt elke nieuwe leerkracht en leerling ingeleid en
opgenomen.
Elke school cultiveerde deze eigenheid, datgene waarin ze zich
onderscheidde van de anderen.
. Op school gaat het niet zozeer om een
rechtstreeks contact met de cultuur. Deze cultuur wordt belichaamd en bemiddeld
in de figuur van de leerkracht. Van Crombrugge schrijft: "De leerkracht
belichaamde de schoolcultuur heel concreet 'in levende lijve'.
Hij
verpersoonlijkte de schoolcultuur in wie hij was en wat hij deed.
De leerling
stond voor de opgave zich zelf zo aan te passen dat hij er zich zou thuis
voelen."
5 Prestatiegericht
klimaat, doorzettingsvermogen en verdiend welbevinden
5.1 Onderwijs moet niet per se leuk zijn
Initiatie in de cultuur vereist een school die voldoende
prestatiegericht is en eisen stelt. Dit bevordert vooreerst de prestaties en
het doorzettingsvermogen. Activiteiten waarvoor leerlingen moeite moeten doen
om ze tot een goed einde te brengen, schenken bovendien veel meer langdurige
bevrediging en arbeidsvreugde dan de genoegens die een leerling zonder
noemenswaardige inspanning kan verwerven ( onmiddellijk welbevinden). De
welbevindenbeweging wijt het (vermeende) tekort aan welbevinden vooral aan de
prestatiegerichtheid van ons onderwijs.
Wij zijn ervan overtuigd dat een knuffelende aanpak geenszins garandeert dat de
leerlingen goed zullen presteren en dat hun zelfvertrouwen zal toenemen;
integendeel.
De professoren Tonia Aelterman en Willy Lens beweerden in
een bijdrage in De Morgen (2003) dat de leerlingen veel te veel leerstof
moesten slikken en dat de studiedruk sterk is toegenomen. Dit alles heeft als
gevolg dat ze met veel tegenzin naar school gaan. Terloops: in een onderzoek
waar Aelterman zelf aan meewerkte bleek dat meer dan 75% van de leerlingen het
eigen welbevinden als 'goed' bestempelde. Aelterman en Lens stelden als remedie
voor: verlagen van de eisen, minder leerstof en instructie, meer zelfstandig
werk, projectonderwijs i.p.v. vakdisciplines, afschaffen van het huiswerk
Redactrice Kim Herbots belde ons destijds op en vroeg wat we
als lerarenopleider dachten van de analyse van
Aelterman en Lens. We antwoordden: Schoollopen moet niet per se
leuk zijn; Aelterman en co kiezen al te vlug voor de zgn. knuffelpedagogiek.
Tal van studies wijzen overigens op de hoge correlatie tussen prestaties en
leermotivatie. Uit de hoge scores op landenvergelijkend onderzoek mogen we ook
concluderen dat de Vlaamse jongeren nog behoorlijk gemotiveerd zijn. De
bijdrage van Kim Herbots kreeg als titel: School mag niet te leuk
worden (DM, 07.03.03). Een prestatiegericht klimaat mag uiteraard niet
overslaan in overdreven prestatiedwang. In 1974 publiceerden we een bijdrage
met als titel Weg met de prestatiedwang, leve de prestaties.
5.2 Prestatiegerichtheid bevordert welbevinden
De Leuvense onderzoekster Bieke De Fraine stelde dat uit
haar onderzoek bleek dat een prestatiegericht klimaat niet enkel de prestaties,
maar tegelijk het welbevinden van de leerlingen bevordert: In klassen
(S.O.) met een meer prestatiegericht klimaat behalen leerlingen niet alleen
betere resultaten, hun welbevinden is ook hoger dan in klassen die weinig
prestatiegericht zijn.
Een hoger aantal elementen van prestatiegericht
klimaat lijken zowel gunstig voor de prestaties als voor het welbevinden
. Het
klimaat in klassen kan verder tegelijk prestatiegericht én gemeenschapsgericht
zijn. Het is mogelijk én wenselijk om een omgeving te creëren waarin leerlingen
cognitief uitgedaagd worden én tegelijk het gevoel hebben dat ze erbij'horen (B. De Fraine, Het ideale schoolklimaat, prestatiegericht of
gemeenschapsgericht? Impuls, maart 2004, p. 143148).
Kenmerken van een prestatiegericht klimaat zijn volgens De
Fraine: een hoge effectieve leertijd en een uitdagend curriculum. In
prestatiegerichte klassen en scholen worden vaak overhoringen en huistaken
gegeven. De doelstellingen zijn er duidelijk en de leerkrachten hebben hoge
verwachtingen ten aanzien van de prestaties van hun leerlingen. Goede
prestaties worden gewaardeerd en beloond. Herhaaldelijk werd vastgesteld dat de
kenmerken van een prestatiegericht klimaat een positief effect hebben op de prestaties van hun
leerlingen.
De Fraine betreurde destijds de negatieve connotaties
die momenteel door sommigen aan de term
'prestatiegerichtheid' gegeven wordt. Ze schrijft: De term prestatiegerichtheid heeft in de oren van veel mensen een negatieve bijklank.
Haast onmiddellijk wordt prestatiegerichtheid geassocieerd met competitie
tussen leerlingen, leerstof die niet aansluit bij de leefwereld van jongeren en
een ijzeren discipline. Men zou er voor minder aan beginnen te twijfelen of
hoge eisen stellen niet een vorm van kindermishandeling is. Vanuit die
zienswijze legden sommigen een zodanig sterke nadruk op het zich goed voelen op
school, dat het aspect 'leren' naar de achtergrond verdween. Een onderzoeker
uit Nederland ridiculiseerde deze visie met de uitspraak: 'Onze school? Tja, we
leren er gene ene moer bij, maar jongens, wat hebben we er reuze pret!' Met die
uitspraak wilde hij bekritiseren dat velen het belangrijker lijken te vinden
dat leerlingen graag naar school gaan dan dat ze er iets opsteken. Ons onderzoek
geeft aan dat prestatiegerichtheid niet negatief hoeft te zijn. Er is niets mis
met het stellen van eisen aan leerlingen. Leerkrachten mogen hun
leerlingen stimuleren te leren. Ze
mogen van hun leerlingen verwachten dat ze zich inzetten voor de schooltaken.
In klassen met een prestatiegericht karakter behalen leerlingen niet alleen
hogere resultaten, hun welbevinden is er ook hoger.
6 Ervaringsverruimend
onderwijs i.p.v. eng ervaringsgericht
onderwijs à la Maevers
6.1
Ervaringsgerichtheid: infantilisering
Ervaringsgericht leren à la Laevers en CEGO betekent leren vanuit de eigen ervaring en
ervaringswereld. Het 'welbevinden-curriculum' beklemtoont het in sterke mate
aansluiten bij de leef- en ervaringswereld, de leervragen, de specifieke
identiteit en leerstijl van elke leerling. Laevers pleit tegelijk voor minder
aandacht voor de 'cognitieve' intelligentie en voor het centraal stellen van de
'intuïtieve' of 'concrete' intelligentie (zie bijdrage over S.O.).
De Engelse socioloog Frank Furedy bestempelde het eng ervaringsgericht onderwijs à la Laevers
als infantiliserend. In het onderwijs gaat het de verkeerde kant uit. De ervaringswereld van het kind staat tegenwoordig centraal. Op zich lijkt dit
prima, elke goede leraar zal die aansluiting zoeken. Maar het mag niet de
essentie van een pedagogisch project worden. De essentie is en blijft overdracht
van een bepaalde leerstof met een eigen logica en integriteit. Het
belangrijkste criterium is niet hoe relevant je als leerkracht bent voor de
leefwereld van de leerlingen, wel hoe goed je lesgeeft. Want met die relevantie
voor de leerling kun je ver gaan. Een extreem voorbeeld: in bepaalde scholen in
de VS zijn alle 'bergen' uit de leerboeken geschrapt, omdat de kinderen in een regio wonen zonder bergen.
In die logica zitten we een beetje. In Engeland hoor je dat ook: Shakespeare
wat heeft die te maken met deze tijd? Wij onderschatten de verbeelding van een
kind of jongere om zich met zijn verbeelding te verplaatsen in tijd en ruimte.
Dat is nu zo geweldig aan kinderen, dat
ze altijd willen weten hoe het elders is, of hoe het vroeger was. Kinderen
en jongeren moeten worden uitgedaagd om boven zichzelf uit te stijgen (J. De Ceulaer: Iedereen is
kwetsbaar, KNACK, 24.10.04).
6.2 Voorbij de leefwereld: de rol van de
meester
Op de COV-dag van 5 april j.l. 2006 te Kortrijk
bekritiseerde Hans Van Crombrugge de z.i. ontspoorde aandacht voor de
leefwereld. Hij poneerde: Aansluiten bij de ervaringswereld van de leerling
kan een middel en voorwaarde voor leerprocessen zijn. Dit is evenwel iets
anders dan het centraal stellen van de leefwereld van het kind. De leerling
heeft recht op een eigen leefwereld die voor de volwassenen tot op zekere
hoogte een geheim blijft. Onderwijs dient op de eerste plaats andere werelden
aan te bieden waarin de leerling op verkenning kan gaan, de eigen leefwereld
mee kan vergelijken, veranderen en vorm geven. Deze confrontatie van de
werelden is iets wat elke leerling zelf moet doormaken, met alle frustraties
die dit kan meebrengen: het niet begrijpen, het niet kunnen plaatsen, het niet
kunnen verzoenen van de verschillende werelden. Deze frustraties die de motor
kunnen zijn van leren, die oproepen tot verzet, tot nieuwsgierigheid en zo tot
zelfbewustzijn bij de leerling mogen in het onderwijs niet
ontbreken.
Met de beste bedoelingen hebben opvoeders en
leerkrachten gepoogd elk leren zo ervaringsgericht mogelijk te maken, de
frustraties te beperken. Hierdoor zijn ze ook vervallen in wat we pedagogische
incest kunnen noemen: het inbreken in de leefwereld die het eigendom van de
kinderen is.
Dergelijk recupereren van de leefwereld is evenwel niet mogelijk
en ook niet wenselijk. Vorming is niet alleen en op de eerste plaats het
stilstaan bij en reflecteren op e gevoelens van leerlingen, maar wel het
aanbieden van talen en culturen waarmee ze moeten worstelen (
) Als we willen dat
de leerlingen onder elkaar zinvolle gesprekken hebben, moeten we zeker niet
proberen deze in de klas te brengen. In de klas mag en moet een andere wereld,
een andere cultuur aangeboden worden. In deze zin zijn de zgn. kinderstudies
waarin volwassenen pogen de leefwereld van kinderen in beeld te brengen,
maatschappelijk contraproductief en pedagogisch onwenselijk.
Een goede leerkracht is niet zozeer deze die zijn
leerlingen begrijpt en poogt zich aan hen zoveel mogelijk aan te passen. Begrip
is belangrijk, maar belangrijker is de leerkracht die leerlingen weet te
boeien. Een leerling boeien heeft niet zozeer te maken met hem begrijpen en stilstaan bij
zijn gevoelens. Een leerling boeien
is hem wegvoeren van zijn eigen wereldje, hem nieuwe horizonten bieden. En dat niet vrijblijvend, maar
dwingend. Deze dwang van het boeien is
echter geen fysieke dwang, ook geen hersenspoeling. Een leerkracht boeit door
de leerling te laten genieten van wat hem zelf boeit. Je kan een leerling
alleen maar begeesteren door iets waar je zelf enthousiast voor bent. Dat is
wat men vroeger gezag noemde.
De geloofwaardigheid van een leerkracht bestaat er juist in
dat hij de leerling meeneemt op een reis die voor hem interessant is en waarvan
hij gelooft dat de leerling deze reis gemaakt moet hebben. Wat het effect ervan
is, of de leerling werkelijk zelf begeesterd wordt of juist zich ertegen zal
afzetten, valt buiten de verantwoordelijkheid van de leerkracht. Uiteindelijk
zal de leerling zelf een vorm vinden, zelf een selectie maken van wat hij
meegemaakt heeft. De zogenaamde wereldvreemdheid van scholen is in deze zin een
pedagogisch goed: het is de toegang tot andere
horizonten. In de schoolcultuur als cultuur ontmoet de leerling die
andere werelden.
7 Besluit
In het Sociaal en cultureel Rapport 2004 van het
Planbureau lazen we dat de onderwijskwaliteit vooral gebaat is met een hogere
waardering van het gewone lesgeven en met een meer prestatiegerichte
onderwijsmentalitei. In deze bijdrage beschreven we essentiële kenmerken van
het klassieke lesgeven, de leraargestuurde cultuurpverdracht. Mollenhauer noemde ze in 1983 de vergeten samenhangen.
De traditionele schoolgrammatica werd vroeger als evident beschouwd. Nu de
ontscholingsbewegingen van de voorbije
decennia die grammatica over het hoofd zagen en tegelijk in vraag
stelden, is het expliciteren en propageren
ervan weer belangrijker geworden.
Bijlage: Onderwijsvisie
van Ferre Laever en CEGO
De CEGO-visie van Laevers en CEGO waarbij leerlingen worden
gezien als creatieve wezens die slechts ruimte of een 'rijk milieu' nodig
hebben om tot de meest persoonlijke van alle persoonlijke ontplooiingen te
kunnen komen, is niet aan mij besteed. Dit geldt ook voor het gezelligheids-en
ontplooiingsdenken, de anti-autoritaire scholen, de antipedagogiek, het
ontscholingsdenken met zijn ontintellectualisering en ont-systematisering.
In een bijdrage-2006 van CEGO-medewerker Luk Bosman worden de
contouren geschetst van een ervaringsgericht
secundair onderwijs : 'Participatief leren en onderwijzen', tijdschrift Impuls,
maart 2006. Bosman betreurde dat in ons secundair onderwijs "de rol van
leerkracht als kennis-verstrekker en de cultuuroverdracht op de eerste plaats
komen" Bosman: "Leraars moeten
in de eerste plaats meesterschap hebben ontwikkeld op het gebied van het omgaan
met jongeren, en pas in de tweede plaats vakvrouw of vakman zijn op een
bepaalde kennisgebied.
Op relationeel gebied moet het aandacht geven aan het
welbevinden en de betrokkenheid centraal staan. Geleidelijk voltrekt zich dan
ook in ons Vlaams onderwijs een verschuiving van het overdrachtsmodel naar een
participatiemodel" (p. 132). De 'harmonische persoonlijkheidsontwikkeling'
en het 'participatief groepsgebeuren' moeten volgens het CEGO centraal staan en
veel minder het leerproces, de leerinhouden en de leerresultaten.
2 Zelfsturing
leerlingen vanuit eigen leervragen, geen expliciete instructie
Luk Bosman stelt zelfsturing als basisprincipe voorop:
"Goed kunnen leren veronderstelt dat de jongere het eigen leerproces zélf
kan sturen en reguleren." We moeten volgens hem verder bouwen op de
intrinsieke leermotivatie en betrokkenheid van de leerlingen: "Jongeren
komen gemotiveerd naar de klas om er elkaar te ontmoeten, volop te communiceren
en samen dingen te ondernemen. Deze motivatiefactor wordt in het klassieke
onderwijs, waar vooral geluisterd, stilgezeten én individueel gewerkt wordt,
onvoldoende benut. Allerlei vormen van samenwerkend en coöperatief leren kunnen
deze factor benutten."
Dit alles vereist dat de huidige 'belering' en 'directe
instructie' doorbroken worden: "Directe instructie geeft weinig aanleiding
tot belangrijke denk- en doeactiviteiten bij jongeren"
. Met een
verwijzing naar een document van 'Accent op talent' beweert Bosman: "De
Vlaamse leerlingen scoren goed voor het kennen, maar niet voor het kunnen
toepassen". Ten onrechte: veel wiskunde-items in PISA en TIMSS zijn
precies toepassingsvragen en voor het onderdeel 'probleemoplossend denken' in
PISA-2003 behaalde de Vlaamse leerlingen de eerste plaats.
Een leerling ertoe dwingen om iets te doen tegen zijn zin is
volgens Bosman zinloos. "Wanneer een jongere denkt dat foutloos kunnen
schrijven niet nodig is
omdat hij volgend jaar toch de afdeling bakkerij gaat
volgen, dan zal elke leraar de grootste moeite ondervinden om zo'n jongen de
beginselen van de spraakkunst bij te brengen omdat het onder de knie krijgen
niet strookt met de opvattingen van dié jongen over wenselijk gedrag.
Er
ontstaat ook een spanningsveld wanneer een jongere in een situatie gedwongen
wordt te handelen op een wijze die indruist tegen het beeld van de eigen
'identiteit', m.a.w. tegen de wijze waarop men zichzelf wenst te zien."
De leerling er dan toe dwingen om b.v.
zoveel boeken te lezen heeft dan geen zin; maar wel "het uitlokken van
reflectie op de eigen opvattingen en de eigen identiteit van de jongere."
|