Het educatief bestel in België van 1991: perfide blunder- en kwakkelboek van Georges Monard & onderwijsexperts :
start van 30 jaar stemmingmakerij ten het Vlaamse onderwijs en de leerkrachten, een miskenning van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en van de belangrijkste pijlers van degelijk onderwijs.
Knelpuntenrapport waarmee sinds 1991 het omwentelingsbeleid en de vele nefaste hervormingsplannen s.o. e.d. gelegitimeerd werden, en dat ook leidde tot een aantasting van de kwaliteit van ons degelijk Vlaams onderwijs
Ons destijds sterk presterend lager, secundair en hoger onderwijs, onze sterk presterende leraren en lerarenopleidingen, kortom onze sterke onderwijstraditie, werd in het OESO-voorrapport-1991 totaal miskend door Monard en onderwijsexperts, en als zwak en problematisch voorgesteld en dit op basis van tal van kwakkels.
Onze sterke eerste graad s.o., een exportproduct, werd er zelfs als een grote kankerplek bestempeld, en dit leidde uiteindelijk tot de hervorming van 2019 die in tal van opzichten een aantasting betekent van de kwaliteit van onze eerste graad.
Dit blunderboek van 1991 leidde de erop volgende decennia tot permanente stemmingmakerij tegen ons onderwijs en tot tal van nefaste hervormingsplannen en hervormingen. De sterke pijlers van ons onderwijs zoals de hoge leerprestaties, de sterke eerste graad s.o., de lerarenopleidingen, het jaarklassenprincipe, de gestructureerde kennisoverdracht
werden steevast als knelpunten bestempeld.
Deze perfide omkeringsstrategie legitimeerde de vele radicale hervormingsplannen sinds 1991. Hierbij kwamen de sterke pijlers en de basisgrammatica van effectief onderwijs in gevaar; dit leidde tot een aantasting i.p.v. verdere optimalisering van onze sterke kanten. Gelukkig konden we dankzij de strijd tegen de kwakkels en de aantasting van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie veel nefaste hervormingen voorkomen of minstens afzwakken. En veel leerkrachte betuigden gelukkig lippendienst aan tal van nefaste hervormingen, modieuze didactische aanpakken e.d.
1. Educatief blunderboek van 1991 van Monard en onderwijsexperts
In het OESO-voorrapport Het educatief bestel in België van 1991 opgesteld door Georges Monard, Jan Van Damme, Johan L. Vanderhoeven en co werd een vrij somber beeld geschetst van het Vlaams onderwijs van 20 jaar geleden, op een moment dat ons onderwijs nog vrij goed functioneerde en een wereldtopscore behaalde.
Dit laatste bleek ook uit de wereldtopscores die onze 10-, 14-en 15-jarigen in 1995 & in 1999 behaalden voor TIMSS en in 2000 voor PISA. En wie voor het lager onderwijs de kantonnale en interdiocesane proeven bekijkt, komt meteen onder de indruk van het hoge niveau dat onze 12-jarigen in die tijd bereikten.
De OESO-doorlichters werden door Monard en co wijsgemaakt dat ons Vlaams onderwijs op alle niveaus eerder zwak presteerde. Het werd een van de zovele knelpuntenrapporten van topambtenaar Georges Monard en co. Volgens Monard en co was ons onderwijs totaal achterhaald en kon Kurieren am Symptom geen soelaas meer bieden, maar enkel copernicaanse hervormingen op alle niveaus van het onderwijs.
Al sinds 1991 voeren we met Onderwijskrant een kruistocht tegen het beeld dat in dit rapport opgehangen werd over ons onderwijs, tegen de vernietigende conclusies en de vele foutieve statistische gegevens over zittenblijven, sociale discriminatie,
en des temmingmakerij in dit rapport.
In een opiniebijdrage van 17 september 1992 deden we in de krant De Standaard ons beklag over de vele stemmingmakerij en de kwakkels. We waarschuwden ook dat het niet (h)erkennen van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie enkel tot beeldenstormerij en afbraak zou leiden, tot een aantasting van de kwaliteit. We wezen ook op de statistische kwakkels over zittenblijven e.d.
Samen met mijn broer Gaby Feys weerlegden we ook op basis van de echte cijfers de kwakkels omtrent zittenblijven in de eerste graad s.o. en in het lager onderwijs, maar Monard en co waren nooit bereid om die grote kwakkels recht te zetten. En zo werd ook onze sterke eerste graad s.o., een exportproduct, op basis van kwakkels over zittenblijven en sociale discriminatie sinds 1991 als een groot knelpunt, een echte kanker, voorgesteld.
Bij de voorstelling van dit OESO-voorrapport in 1992 werd ook volop gesteld dat de eerste graad s.o. dringend hervormd moest worden in de richting van een brede/gemeenschappelijke eerste graad, dat de leraren-regenten hun taak niet aankonden omdat ze niet degelijk waren opgeleid in de regentaten, enz. Dit mondde uiteindelijk uit in de nefaste hervorming van het s.o. van 1 september 2019 die momenteel zoveel chaos en problemen oplevert.
Toen we na de OESO-doorlichting van 1991-1992 met de Stichting Lodewijk-de-Raet OESO- de Nederlandse doorlichter Roel in Veld in 1992 uitnodigden voor een gesprek over de doorlichting, stelde in 't Veld overigens dat uit zijn contacten met ons onderwijs gebleken was dat Vlaanderen een degelijk onderwijs kende en dat op alle niveaus. Hij sprak zijn hoge waardering uit over het niveau van ons onderwijs en over de gedrevenheid van de leraren. Monard was ook aanwezig en keek maar sip.
Te late en weinig opgemerkte schuldbekentenis van rapporteur Vanderhoeven in 2002
Pas in 2002 gaf Johan L. Vanderhoeven, rapporteur van dit OESO-voorrapport, in een interview in Brandpunt van september 2002 terloops toe dat inderdaad veel alarmerende conclusies in dit rapport verre van accuraat waren en tot stemmingmakerij tegen ons onderwijs hebben geleid. Vanderhoeven legde in zijn terloopse bekentenis eerst uit dat in 1991 een groep onderwijsambtenaren (Georges Monard, Peter Michielsens adviseur minister Coens, onderwijsexperts als Ides Nicaise, Jan Van Damme, Gustaaf Tistaert, Roland Vandenberghe, Marcel Crahay ..) ten gerieve van de OESO-doorlichting van 1992 het rapport opstelden.
Dan volgde zijn terloopse & partiële schuldbekentenis:
Vanderhoeven: Vooral het hoofdstuk over de zittenblijvers en de waterval bij de studiekeuze deed in de media stof opwaaien. Achteraf bekeken waren de cijfers van toen verre van accuraat. Uw dienaar ontloopt zijn verantwoordelijkheid niet en erkent ootmoedig dat hij bij de opstelling van dit OESO-voorrapport een coördinerende pen heeft gehanteerd.
Inderdaad. Het rapport stelde dat de overgang naar het secundair onderwijs dramatisch was met niet minder dan 9% zittenblijvers in het eerste jaar s.o. i.p.v. 3% in werkelijkheid.
En die kwakkel werd nooit rechtgezet! In ons interview met minister Marleen Vanderpoorten in 2001 pakte de minister nog steeds uit met die 9% en met dus de dramatische situatie in eerste graad s.o. Toen we haar wezen op de kwakkel luidde haar antwoord: Waarom zou ik Onderwijskrant moeten geloven en niet mijn topambtenaar Monard. Ook in de context van de hervormingsplannen s.o. van de commissie Monard-2009 en van minister Smet-2011 en van het debat omtrent de hervorming was nog steeds sprake van het groot aantal zittenblijvers; zelfs een CLB-kennis dacht in 2018 nog dat het ongeveer 10% was (i.p.v. 2,4%).
Aan die terloopse schuldbetekenis werd echter geen ruchtbaarheid gegeven en de kwakkels werden ook nooit niet officieel rechtgezet; ze werden gewoon nog decennia verder verteld.
We besteedden destijds in Onderwijskrant vanaf 1992 bijdragen aan de kwakkels, blunders en leugens die het OESO-voorrapport van 1991 verpreidde over de kwaliteit van ons onderwijs, en over de vermeende knelpunten. We schreven ook nog eens in 2002: Het perfide spelletje van desinformatie, leugens en omkering van de werkelijkheid is anno 2002 actueler dan ooit. Er werd en wordt nog steeds gelogen dat het geen naam heeft."
2 Blunders/kwakkels in OESO-voorrapport van 1991
Een grote kwakkel in het OESO-voorrapport van Monard en co luidde: Het aantal zittenblijvers is bijzonder hoog bij de overgang van het lager naar het secundair onderwijs. Zowel in de Vlaamse Gemeenschap als in de Franse en de Duitstalige Gemeenschap is het eerste jaar S.O. een jaar vol valstrikken met een ontstellend hoog aantal leerlingen die moeten overzitten, meer dan 9 % (p. 183). Ook de aantallen voor de volgende leerjaren waren te hoog ingeschat en dit leidde tot de stelling dat ons s.o. een soort waterval van Coo was, met slechte doorstroming en sociale uitsluiting. Het zittenblijven werd de kanker van ons onderwijssysteem genoemd.
De overgang naar het secundair onderwijs en de lagere cyclus s.o. werd als groot knelpunt, een ware kankerplek, voorgesteld. De eerste graad was volgens het rapport heel sterk selecterend en sociaal discriminerend. In een commentaar hierbij stelde ook DVO-directeur R. Standaert en vele anderen in die tijd dat zittenblijven niets uithaalde, verboden moest worden en ook enorm duur uitviel voor de schatkist.
In De Standaard van september 1991 poneerde Guy Tegenbos met een foute verwijzing naar een Amerikaans landenvergelijkend IAE-onderzoek van 1972 dat ons onderwijs volgens dit rapport zelfs al in 1972 slechts middelmatig presteerde, en dat in 1991 slechts 40% op leeftijd het secundair onderwijs verliet. Vlaanderen participeerde niet eens aan de IAE-studie van 1972 en die 40% klopte ook geenszins.
Ook over de sterke kanten van ons lager onderwijs werd niets gezegd in het OESO-voorrapport. ER werd wel gelamenteerd over het nefaste jaarklassensysteem.
Er werd gelamenteerd over het veel te grote aantal zittenblijvers en aantal kinderen met leermoeilijkheden. We lazen ook: In de opleiding van de leerkrachten wordt weinig of geen aandacht besteed aan de leerlingen met speciale behoeften (p. 214). Als lerarenopleider besteedden wij en anderen precies veel aandacht aan het uitwerken van methodieken voor leren lezen, rekenen ... waarmee ook zwakkere leerlingen vlotter konden leren lezen, rekenen ...
In deze context werd ook gesteld dat de jaarklas, o.i. één van de belangrijkste pijlers van effectief onderwijs dringend doorbroken moest worden. Men verwees in dit verband als alternatief naar het experiment met de cycle 5 à 8 in Wallonië, waarbij leerlingen van derde kleuter en eerste graad samen geplaatst worden. (Al vlug bleek is al gebleken dat het experiment alles behalve succesvol was en dat het aantal zittenblijvers nog toenam. Dit experiment werd ook al vlug weer opgedoekt.)
De desinformatie over de kwaliteit van onze lerarenopleidingen nam groteske vormen aan. De regenten en hun opleiders werden mede verantwoordelijk gesteld voor de totaal vermeende problemen inzake zittenblijven e.d. in onze eerste graad s.o. Hieraan werd de conclusie verbondeb dat niet enkel de eerste graad maar ook de regentaatsopleiding dringend hervormd moesten worden, en dat die opleiding dringend academisch moest worden. Guy Tegenbos poneerde in 1991 in De Standaard dat de lerarenopleidingen eigenlijk al 25 jaar universitair hadden moeten zijn. Dit was meteen ook de start van de jarenlange oorlog die we voerden voor het behoud van de geïntegreerde normaalschool-opleidingen en van de degelijke regentaatsopleiding in het bijzonder.
Er werd in het rapport bv. een totaal valse voorstelling gegeven van de relatieve aandacht voor theorie in de regentaatsopleiding, en de OESO-doorlichters namen deze grote blunder gewoon over. We lazen: Initiation théorique la première année, formation pédagogique à mi-temps le deuxième, stages en situation la 3ème année (Examen
p. 67). In het tweede jaar regentaat waren er echter amper 5 weken stage en in het derde hoogstens 11 weken. Deze blunder gaf aanleiding tot de stelling dat er veel te weinig aandacht was voor de theoretische vorming: de lerarenopleiding opleiding moest 'academisch' en het liefst universitair worden zoals in 1989 in Frankrijk het geval werd.. Louis Van Beneden, algemeen-secretaris van het COV en VLOR-voorzitter, onderschreef de volgens hem onverholen pleidooien voor een opleiding op universitair niveau vanwege Monard en co (Christene School, 9.5.1992). (Tussendoor: de zwakke leerprestaties van de Franse leerlinge voor PISA en TIMSS, vaak zelfs een jaar achterstand op de Vlaamse leerlingen, worden in Frankrijk mede op naam gebracht van de universitaire opleidingen voor onderwijzer en regent.)
De lerarenopleidingen en vooral de regentaatsopleiding lagen dus al sinds 1991 onder vuur. Dankzij onze jarenlange strijd werden de geïntegreerde lerarenopleidingen (normaalscholen) uiteindelijk toch behouden, maar de opleidingen ondergingen tal van hervormingen die al bij al nadelig waren voor de kwaliteit. In 1984 had het duo Coens-Monard overigens ook de belangrijke oefenscholen afgeschaft - en dit niettegenstaande het vele protest.
Een andere blunder luidde dat de democratisering van de universiteit de voorbije jaren wat was teruggevallen, procentueel iets minder handarbeiderskinderen, en dat dit een gevolg was van de toename van de sociale discriminatie in het s.o. Er werd geen rekening gehouden met het feit dat precies door de sterke democratisering en sociale doorstroming van arbeiderskinderen de handarbeidersklasse intellectueel was afgeroomd.
3 Weerlegging van blunders van Georges Monard, Jan Van Damme en co
3.1 Weerlegging kwakkels, vermeende knelpunten
Zelf hebben we in Onderwijskrant vanaf het verschijnen van het rapport Het euducatief bestel in België in 1991 een groot aantal blunders geanalyseerd en weerlegd. We beperken ons hier tot de weerlegging van een paar hiervan.
De leerkrachten, de directies en de PMS-mensen wisten maar al te goed dat de gegevens over het zittenblijven, over de lagere cyclus als probleemcyclus
geenszins klopten. Noël Puype, directeur PMS-Torhout stelde in 1992 dat het PMS in de regio slechts 1,4 % overzitters had geteld. Gaby Feys , directeur S.O. Torhout, berekende in 1994 dat het aantal in 1ste jaar van het Vlaams katholiek onderwijs maar 2,5% was; in niet-stedelijke gebieden was het aantal maar 1,5 %. In het tweede jaar waren er 4, % zittenblijvers. Uit later onderzoek van Jan Van Damme bleek dat er voor alle netten samen 3,6% waren in het eerste jaar en dat de eerste graad niet het meest, maar het minst selecterend was. Maar aan deze studie werd geen ruchtbaarheid gegeven en Monard bleek achteraf niet bereid om de enorme zittenblijverskwakkel recht te zetten.
Zelf toonden we aan dat de fabuleuze uitspraken over het zittenblijven in het basisonderwijs op een berekeningsblunder van de administratie berustten. Voor de opstelling van de landenvergelijkende rapporten (Unesco e.d.) vergat (?) onze topambtenaren elk jaar opnieuw het aantal leervertraagden op het einde van het zesde leerjaar te delen door het aantal leerjaren; de ons omringende landen deden dit wel. Prof. Roland Vandenberghe pakte in september 1992 op de VRT uit met de Unesco-blunder over zittenblijven en poneerde dat de kwalen in het lager onderwijs het gevolg waren van het werken met jaarklassen.
Prof. H. van Daele schreef achteraf in Persoon en Gemeenschap dat het hier inderdaad om een grove administratieve blunder ging. Ook deze blunder werd nooit door Monard en co rechtgezet. In Onderwijskrant legden we ook uit waarom we niet akkoord gingen met de stelling dat we inzake democratisering stappen achteruit hadden gezet en dat de universiteit minder democratisch was dan vroeger.
In het PISA-onderzoek van 2000 bleek dat er van alle 15-jarigen (buitengewoon onderwijs inbegrepen) 72% leerlingen nog op leeftijd zaten (=vierde jaar s.o..); dat was veel meer dan de 54% in Wallonië en beduidend meer dan in de meeste OESO-landen. Uit dat PISA-onderzoek (15-jarigen) en uit het TIMMS-onderzoek van 1995 (14-jarigen) en van 1999 (14-jarigen) bleek opnieuw dat het Vlaamse onderwijs niet matig scoorde, maar internationaal een topscore behaalde. (Ter herinnering: in het TIMMS'-onderzoek voor wiskunde was Vlaanderen het beste Europees land, slechts een paar landen uit Azië waar veel meer uren les per week gegeven worden gingen ons vooraf.)
We stelden herhaaldelijk dat de schitterende prestaties van de Vlaamse leerlingen in het basisonderwijs en in de lagere cyclus s.o.. (cf. ook TIMMS 1995 en 1999 en Pisa-2000) er toch wel op wezen dat onze eerste graad prima functioneerde en de Vlaamse leerkrachten blijkbaar geenszins slecht waren opgeleid waren.
Maar de beleidsverantwoordelijken, de VLOR en zelfs de kopstukken van de onderwijskoepels negeerden de Vlaamse topscores voor TIMSS en PISA. De leerkrachten, regenten en onderwijzers, werden ook nooit geprezen voor de sterke leerresultaten voor TIMSS en PISA. - ook niet door de onderwijskoepels. We besteedden vanaf 1991 ook veel energie aan de verdediging van de verguisde geïntegreerde lerarenopleidingen en van de regentenopleiding in het bijzonder.
We namen het de voorbije 30 jaar op voor het belaagde jaarklassenprincipe, een van de belangrijkste fundamenten van effectief en efficiënt onderwijs. Samen met mijn collega Pieter Van Biervliet waren we bijna de enigen die de voorbije 30 jaar streden voor het behoud van dit belangrijk principe. Toen minister Vanderpoorten in 2000 beweerde dat de meester niet langer vooraan mocht staan in klas, gingen we ook in het verweer. Vanderpoorten kreeg de steun van tal van universitaire onderwijsexperts.
2.3 Perfide 'Belgentruc' en omkeringsstrategie van Monard en co
Hoe kwamen de opstellers van 'Het educatief bestel in België' aan het fabuleuze cijfer van meer dan 9% zittenblijvers in het eerste jaar s.o.., aan de alarmerende cijfers over de slechte doorstroming en over het slechts matig presteren van onze leerlingen?
Al vóór 1991 waren de Vlamingen geregeld de dupe van de optelling van de resultaten van de Vlaamse en Waalse leerlingen (bv. bij landenvergelijkend IEA-onderzoek). Dezelfde problemen stelden zich bij statistieken van de Unesco en OESO over zittenblijven, e.d.
In het verleden werd vak de Belgentruc toegepast: onze beleidsmensen en onze pers wekten de indruk dat er geen verschil was tussen de prestaties van de Vlaamse en de Waalse leerlingen.
Op basis van het IEA-onderzoek van 1972 lezen we dan ook in het OESO-voorrapport dat ons onderwijs al in 1972 matig scoorde. Uit landenvergelijkende studies (TIMMS 1995 en 1999, PISA 2000) bleek echter dat het Vlaams nog steeds een absolute topper was en dat Wallonië daarentegen onder het OESO-gemiddelde scoorde. Voor het landenvergelijkende TIMMS- en PISA-onderzoek werden gelukkig afzonderlijke uitslagen voor Vlaanderen en Wallonië bekendgemaakt. Voor TIMMS gebeurde dit in het officiële Amerikaanse onderzoeksrapport, voor PISA enkel via de Vlaamse medewerker binnen het OESO-onderzoek.
2.3 Perfide omkeringsstrategie als legitimatie voor hervormingen
We stelden dus in 1991 met verbijstering vast dat de sterke kanten van het Vlaamse onderwijs als knelpunten en zelfs kankerplekken bestempeld werden: hoog niveau van de leerlingen, lagere cyclus s.o.. als succescyclus, veel vlottere doorstroming en veel minder zittenblijvers dan in Franstalig België, veel systematiek met jaarklassen, directe instructie en degelijke leerplannen, degelijk hoger onderwijs, minder schaalvergroting en bureaucratie dan in veel andere landen
De onderwijzers en regenten functioneerden niet slecht, maar vrij goed - en dit was mede te wijten aan hun lerarenopleiding. In de lerarenopleiding werd er ook veel meer tijd en aandacht besteed aan de theorie dan Monard en co valselijk lieten uitschijnen in hun OESO-voorrapport.
De sterke Vlaamse onderwijstraditie en de Vlaamse wereldtopscores voor TIMSS-1995 en TIMSS-1999 en voor PISA-2000 werden nooit erkend. Integendeel. Men werkte met een omkeringsstrategie waarbij men b.v. die landenvergelijkende studies vertekend voorstelde, en de indruk wekte dat ook die studies wezen op de ellende van het Vlaams onderwijs. (zie punt ).
De vermeende knelpunten van 1991 waren de aanleiding voor de vele stemmingmakerij tegen het onderwijs, de leerkrachten en de lerarenopleidingen. Monard en co pakten graag en voortdurend uit met knelpuntennota's. De kwakkels en vervalsingen fungeerden als officiële legitimatie voor het op zijn kop zetten van ons onderwijs, voor de utopische verlossing uit de gefantaseerde ellende, voor het zgn. doorhollingsbeleid.
Ook de hervormingsplannen van minister Marleen Vanderpoorten werden door de kwakkels van 1991 gelegitimeerd. Op basis van de zittenblijverskwakkel pakte Vanderpoorten in 2002 uit met structuurhervormingsplannen voor het s.o. en voor de dringende hervorming van de regentaatsopleiding. Op een studiedag in Gent poneerde ze in 2002 dat de regentaatsopleiding dringend hervorm moest worden, omdat de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de leerkrachten. We wezen haar vanuit de zaal op de sterke PISA-score van onze 15-jarigen en stelden dat dit haar kritiek op het slecht functioneren van de regenten)leraren weerlegde. Haar repliek luidde: dit is misschien wel zo, maar voor de 21ste eeuw hebben we een totaal ander onderwijs nodig en dus ook totaal anders opgeleide leerkrachten.
Voor het lager onderwijs stelde Vanderpoorten dat de funeste jaarklassen dringend afgeschaft moesten worden. En de leraar mocht volgens haar niet meer vooraan staan in klas en gewoon les geven. Ze organiseerde in 2002 de Rondetafelconferentie over de hervorming van het s.o. en van de eerste graad in het bijzonder.
Op basis van een correcte inschatting van de stand van zaken in 1991 had men men een totaal ander beleid moeten voeren: men zou in de eerste plaats de vele sterken kanten in kaart gebracht moeten hebben en voorrang gegeven hebben aan het veilig stellen en optimaliseren van de belangrijke pijlers van kwaliteitsvol onderwijs, van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. In Onderwijskrant hebben we steeds gewezen op onze sterke onderwijstraditie en gepleit voor 'vernieuwing in continuïteit'- en tegen het omwentelingsbeleid van Monard en co..
We formuleerden onze eerste kritieken op Het educatief bestel in België al naar aanleiding van het OESO-voorrapport van 1991 in Onderwijskrant nr. 72. De erop volgende jaren illustreerden we telkens opnieuw hoe deze perfide omkeringsstrategie verder werd toegepast. Zo werd ook de uitstekende PISA-score 2000 als een zwakke en alarmerende score voorgesteld. Zo werd de indruk gewekt dat de sociale uitsluiting en het aantal laaggeschoolden nergens groter waren dan in Vlaanderen en dat er dus drastisch ingegrepen moest worden.
3 Overzicht van stemmingmakerij in kranten e.d. n.a.v. OESO-voorrapport van 1991
We bekijken even de stemmingmakerij rond een aantal blunders en 'kwakkels' die na het verschijnen van het OESO-voorrapport verspreid werden. De blunders werden achteraf gebruikt als legitimatie voor radicale en ondoordachte hervormingsvoorstellen, vooral i.v.m. vermeende knelpunten zoals de eerste graad S.O., het aantal zittenblijvers, het watervalsysteem, de sociale uitsluiting, de regentenopleiding
Guy Tegenbos schreef op 1 september 1991 in De Standaard dat uit de OESO-studie van Monard en co bleek dat het Vlaamse onderwijs schandalig veel zittenblijvers telde. Als oud-woordvoerder van het duo Coens-Monard had hij het rapport vooraf mogen inkijken. En verder: "Het Vlaamse onderwijs scoort niet meer echt goed in de internationaal vergelijkende kennismetingen
Van de Vlaamse 17-18 jarigen bereikt slechts 40 % op de normale leeftijd de eindmeet van het secundair onderwijs.
" (cf. Rapport p. 183). 40% van de leerlingen werd in de steek gelaten en/of belandde in het cascadesysteem.
Het rapport 'Het educatief bestel in België' werd vanaf eind 1991 overal besproken. In september 1991 pakte Monard uit met zijn 'knelpuntennota'. Wat later volgden er specifieke knelpuntennota's: bv. over de lerarenopleidingen met veel aantijgingen tegen het regentaat.
Op 2 mei 1992 was er het plechtstatig OESO-symposium te Antwerpen. De grote aula van het UIA was druk bevolkt, het totale beleidsestablishment was present, samen met de vertegenwoordigers van de sociaal-economische organisaties en een beperkt aantal veldwerkers.
Verslaggever Johan L. Vanderhoeven beweerde op het symposium (mei 1992) dat de eerste graad S.O. de grote kankerplek was (veel zittenblijvers, waterval
). Zittenblijven werd in het rapport voorgesteld als synoniem van uitsluiting en ontreddering. Hij beweerde ook (ten onrechte) dat de democratisering de voorbije jaren werd teruggeschroefd, wat bv. zou blijken uit een vermindering van het aantal arbeiderskinderen aan de universiteit. (Later bekeerde J.L. Vanderhoeven zich en hij werd zelfs een vurige verdediger van de regentenopleiding .)
Op basis van de kwakkels in het OESO-voorrapport stelde de toenmalige voorzitter van de Sociaal Economische Raad Robert Voorhamme dat de 'sociale uitsluiting' in ons onderwijs een echte schande was en dat de uitsluiting en het watervalsysteem een sterke bedreiging betekenden voor de economische concurrentiekracht.
J.L. Vanderhoeven pleitte verder voor een grondige hervorming van de eerste graad en voor 'middenschool-leraars' met een minder gespecialiseerde maar bredere vorming'. De Franse OESO-doorlichter Haby opteerde in het verlengde van de alarmerende cijfers voor een gemeenschappelijke cycle/collège unique. Ook minister Van den Bossche pleitte voor een gemeenschappelijke start.
Om de problemen bij de overgang naar het secundair onderwijs weg te werken moesten er ook plots polyvalentere leraars-regenten komen en het regentaat moest in die richting hervormd worden. (Merk op dat minister Vandenbroucke de bevoegdheid voor 3 vakken jammer genoeg herleidde tot 2 vakken.)
Aangezien de lagere cyclus dé probleemcyclus was, stelde Vanderhoeven eveneens dat de regentaatsopleiding de helling op moest. In Het educatief bestel
sloten de rapporteurs, om.. de Leuven prof Gustaaf Tistaert, zich trouwens aan bij het rapport van de commissie De Landsheere van 1990 dat de overheveling van het Pedagogisch Hoger onderwijs, de geïntegreerde lerarenopleidingen, naar de faculteit pedagogische wetenschappen bepleitte.
Tijdens een deelsessie van het symposium pleitte ook de Gentse prof. A. Aelterman resoluut voor academisering van de opleidingen. We hebben ons tijdens het OESO-symposium in mei 1992 mateloos geërgerd aan de vele kwakkels die we er mochten beluisteren. We kregen jammer genoeg geen kans tot tegenspraak. We merkten dat de topambtenaren de OESO-doorlichting misbruikten om de Vlamingen wijs te maken dat ons onderwijs te duur was en tegelijk weinig rendeerde. We merkten dat onze topambtenaren zich hierbij handig verschuilden achter een aantal universitaire medewerkers en achter de OESO-doorlichters die de fabuleuze cijfers over zittenblijven e.d. uit het OESO-voorrapport overgenomen hadden. We merkten dat ook Robert Voorhamme, de SERV-voorzitter, de kwakkels van Monard en co geloofde en in de opgezette val trapte.
KLASSE, het lijfblad van het departement, deed duchtig mee aan de desinformatie: 'Belgen zijn zittenblijvers', De waterval van Coo in het onderwijs (april '92), Secundair onderwijs: bank achteruit!, enz.
Naderhand namen De (Gezin)sbond en de VLOR in hun zittenblijversrapport de foutieve percentages klakkeloos over. We protesteerden hier tevergeefs tegen op een studiedag van 'De Bond' (1992).
DVO-directeur Roger Standaert fantaseerde bij de zittenblijverskwakkel (9 % en meer in eerste jaar S.O.) dat we door het zittenblijven jaarlijks 9 % van het totale onderwijsbudget verspilden, een 20 miljard BFr. Dit zou betekenen dat er vanaf het eerste kleuter tot en met het laatste jaar S.O. elk jaar 9 % zittenblijvers waren. Het zittenblijven moest z.i. radicaal verboden worden, enz.
Onderwijssocioloog Paul Mahieu fantaseerde onlangs nog dat het zittenblijven jaarlijks een verspilling betekende van 38 miljard BFr, dat is één vijfde van de onderwijsuitgaven (DS, 17 mei 2001). (In het kader van het LOSO-onderzoek toonde prof. Jan Van Damme de voorbije jaren nochtans aan dat het zittenblijven ook nog voor veel leerlingen S.O. heel voordelig is.)
In het rapport werd er ook gelamenteerd over het hoge aantal leerbedreigde kinderen. Dit te hoog ingeschatte aantal werd vooral op naam geschreven van het werken met jaarklassen en van de opleiding van de leerkrachten 'die weinig aandacht besteedt aan de leerlingen met speciale behoeften' en aan differentiatie (p. 214). Men liep er ook heel hoog op met het Waalse differentiatie-experiment 'cycle 5 à 8'. We weten inmiddels dat de toestand in het Waalse basisonderwijs toen al zorgwekkend was en dat het samen plaatsen van 5 à 8-jarige leerlingen een mislukking werd.
Op 3 september '91 vernamen we op radio en TV dat volgens een Unesco-studie ons land het hoogste aantal zittenblijvers telde op het (ei)land Trinidad-Tobago na. In het middag-Actueel gaf prof. R. Vandenberghe commentaar bij deze kwakkel. Hij voegde er nog een paar kwakkels aan toe: het zittenblijven was volgens hem in het buitenland met succes opgedoekt en de jaarklas was voor Vlaanderen de oorzaak van alle onheil.
Op 2 september '92 beweerde Guy. Tegenbos in De Standaard dat Vlaanderen enorm veel uitgaf aan zijn onderwijs, maar dat we qua resultaten moesten onderdoen voor andere landen en hij verwees hiervoor naar 'Education at a glance'. Ook Monard speelde dit spelletje mee op de BRT. We reageerden in De Standaard van 28.11.92 met een opinie-bijdrage waarin we betoogden dat ons onderwijs nog steeds van (relatief) hoge kwaliteit was en dat het in vergelijking met het buitenland niet duur was. We kregen veel positieve reacties. Achter de slogan ons onderwijs is duur, maar matig qua kwaliteit schuilden ook duidelijk bezuinigingsmotieven vanwege de overheid en een legitimatie voor het pas opgestarte omwentelingsbeleid van Monard en co.
Tegenbos voegde er op 2 september 1992 nog aan toe dat een recent E.G.-onderzoek België aan de top plaatste voor het mislukken van leerlingen in het basisonderwijs. De E.G.-overzit-index gaf een score van 2,4 voor Nederland
en 19,9 voor ons land. Toen dit bericht nog eens op 9 mei 1994 in De Standaard verscheen, reageerden we met een lezersbrief waarin we erop wezen dat onze administratie vergat (?) te delen door het aantal leerjaren (zie rechtzetting in Onderwijskrant van februari 1995).
4. Ook wereldtopscores voor TIMSS 1995 & 1999 en voor PISA werden als knelpunten voorgesteld
Steeds meer mensen en journalisten gingen op den duur de leugens en kwakkels in het OESO-voorrapport, in latere knelpuntenrapporten van Monard en co, in studies van Ides Nicaise en co over de sociale discriminatie e.d. geloven en verder vertellen, ook al wezen de primascores in drie landenvergelijkende onderzoeken (TIMMS '95 bij 14-jarigen, en TIMSS '99 bij 10- en 14-jarigen &n PISA 2000 bij 15-jarigen) uit dat sinds 1991 veel kwakkels over de kwaliteit van ons onderwijs verspreid werden.
TIMSS-verantwoordelijken Dirk Van Damme & Jan Van Damme & stelden in hun TIMSS-2003-rapport vast dat het Vlaams onderwijs op alle vlakken hoog scoorde - ook inzake sociale gelijkheid. Zij concludeerden niet enkel dat Vlaanderen een wereldtopscore behaalden, maar poneerden tevens: "Uit TIMSS blijkt ontegensprekelijk dat Vlaanderen in vergelijking met alle andere landen (samen met Hongkong, Taipei en Nederland) er het best in slaagt zo veel mogelijk leerlingen (minstens) de lage standaard te doen bereiken (99% voor wiskunde en 98% voor wetenschappen). Het internationale gemiddelde bedraagt telkens 84%. Het percentage Vlaamse leerlingen dat deze standaard niet haalt, blijft dus beperkt tot 1% voor wiskunde en 2% voor wetenschappen. De uitstekende TIMSS- & PISA-scores waren een doorn in het oog van de beleidsmakers, topambtenaar en de vele onheilsprofeten, tal van sociologen en onderwijskundigen, die vanaf 1991 de verlossing uit de ellende predikten.
Ze wekten bv. in hun commentaar bij de PISA-2000 topscore de indruk dat PISA enkel hun uitspraken over de zwakke kwaliteit, de sociale discriminatie e.d. bevestigde. Ze beten zich ook vast op de kloof tussen onze toppers die heel hoge scores behaalden en de score van de zwakste presteerders. Luc Vandepoele en prof. J.P. Verhaeghe, de verantwoordelijken voor PISA-2000 probeerden de stemmingmakerij rond PISA-2000 en de 'sociale uitsluiting/ discriminatie' te weerleggen. Ze repliceerden dat PISA e.d. uitwezen dat in Vlaanderen ook de kansarme leerlingen beter aan hun trekken komen dan elders en dat er minder laaggeschoolden zijn in plaats van meer, dat de doorstroming hier vlotter verloopt
(cf. DS, 30.10.02 en Tertio, 4.12.02 ). (De volgende bijdrage in dit nummer is volledig gewijd aan de recente stemmingmakerij rond PISA-2000)
Vandepoele en Verhaeghe en andere onthullers van de leugens over PISA-2000 en de 'sociale uitsluiting' werden echter zelfs als leugenaars bestempeld.
In het DS-Magazine van 25 januari 2003 stelde TV-journalist Siegfried Bracke in De Droom verbolgen dat degenen die wezen op de hoge kwaliteit van ons onderwijs grote leugenaars waren: "Er wordt gelogen dat het geen naam heeft. We bereiken in PISA-2000 topscores als het gaat om laag- en ongeschoolden.
Het gebrek aan kansen is een regelrechte schande." Eerder al had redactrice
Alexandra De Laet in dezelfde krant geschreven dat zij niet akkoord ging met de weerlegging van de sociale uitsluiting door Luc Vandepoele en co. (DS, 30.10.2002). Ook Vlaamse sociologen als minister Marleen Vanderpoorten interpreteerde PISA-2000 als een bevestiging van de vele knelpunten in ons onderwijs, en vooral ook onze gedifferentieerde eerste graad s.o. werd verantwoordelijk gesteld voor de kloof tussen de allersterkste en allerzwakste leerlingen en voorgesteld als wereldkampioen sociale discriminatie. De buitenlandse studies waaruit eveneens bleek dat het Vlaams onderwijs ook inzake kansen voor de sociaal en/of cognitief kansarmere leerlingen goed scoorden, werden gewoon verzwegen.
5 Kwakkels-1991 voorbije 30 jaar doorverteld - ook door ministers, kopstukken onderwijsnetten...
Na het verschijnen van het OESO-voorrapport in 1991 was het hek van de dam en niettegenstaande de weerlegging van deze kwakkels bleven ze een eigen leven leiden en werden ze ook als argument voor de hervorming van het s.o. opgevoerd. Een aantal radicale hervormingsplannen vertrokken/vertrekken van de vermeende knelpunten van 1991. Je merkte ook achteraf in de pers en in onderwijsrapporten dat 'Het educatief bestel in België' nog steeds als een bijbel werd beschouwd. Toen we Vanderpoorten in een interview met O.Kr. (maart 2000) wezen op de blunders in het OESO-voorrapport, antwoordde ze ons dat ze achter de conclusies van Monard en co bleef staan: 'Waarom zou ik meer geloof moeten hechten aan uw cijfers dan aan deze van topambtenaar Monard?, luidde haar repliek.
Minister Marleen Vanderpoorten's plannen voor hertekening van het s.o , het basisonderwijs en de lerarenopleiding waren steeds in sterke mate gebaseerd op de vertekeningen in het OESO-voorrapport van 1991. Het waren hervormingsvoorstellen die veelal een afbraak betekenden van de kwaliteit (de sterke kanten) van ons onderwijs. Vanderpoorten legitimeerde nog steeds een aantal hervormingen voor het secundair onderwijs vanuit de valse cijfers i.v.m. de moeilijke overgang, de lagere cyclus als probleemcyclus, de grote selectie en waterval, enz. Voor dit alles moet er o.a. een 3x4-structuur komen, een gemeenschappelijke en polyvalente eerste graad met veel TSO/BSO-ingrediënten.
*In het basisonderwijs moest volgens Vanderpoorten ook de jaarklas de helling op, en dit onderwijs moet in sterke mate geïndividualiseerd worden (eigen tempo enz.)
*Vanderpoorten pleitte voor een radicale hervorming van de lerarenopleidingen; ook volgens haar was deugden de regentaatsopleidingen niet.
Ook de hoge ambtenaren en beleidsadviseurs die verantwoordelijk waren voor de vele blunders en leugens zetten gewoon hun stemmingmakerij verder, en weigerden om kwakkels recht te zetten.
*In het eindrapport 'Evaluatie van de lerarenopleidingen' van de stuurgroep (oktober 2001) stellen de opambetenaren Monard en Adé nog steeds dat de lagere cyclus een kankerplek was. Zij beweerden: "Waar de leraar-regent destijds een bijzonder pluspunt van het Belgisch onderwijspersoneel was, is hij/zij thans eigenlijk een van de belangrijkste knelpunten" (p. 32). De afgeleide conclusie luidt dan: "Het handhaven van het regentaatsmodel is op zich niet meer mogelijk omdat het wegwerken van de vastgestelde euvels niet doenbaar is zonder het hele concept grondig te herzien" (p. 41).
*Ook Gaby Hostens, directeur-generaal s.o.., heeft zich nooit gedistantieerd van de OESO-kwakkels en heeft nooit gewezen op de sterke punten van ons s..o.
*De topambenaren . G. Monard, J. Adé, G. Hostens
verzwegen ook de goede TIMSS- en PISA-resultaten. Als zij de resultaten van de landenvergelijkende onderzoeken (PISA, TIMMS) Ze konden moeilijk moeten bekennen dat ze destijds een totaal vals beeld van ons onderwijs hadden verspreid en dat onze 'lagere cyclus S.O.' een droomcyclus is i.p.v. een probleemcyclus en kankerplek.
*Net zoals in het OESO-voorrapport van 1991 bleven universitaire onderzoekers veelal hand- en spandiensten bewijzen aan het omwentelingsbeleid van Monard en co. Eén voorbeeld uit de vele.
In het (overheids)onderzoek van I. Nicaise (HIVA) over de onderwijskansen van de leerlingen werd duidelijk uitgegaan van de conclusie van 1991 die stelde dat de 'sociale uitsluiting' enorm is, dat de universiteit minder democratisch is dan vroeger, enz. Volgens hem was er zelfs nooit sprake geweest van een echte democratisering.
*In Education at a glance 2002 en in een rapport van Unicef van 2002 werd de stemmingmakerij tegen ons onderwijs verder gezet en dit op basis van de zgn. Belgen-truc. We kregen enkel de resultaten voor België. Bij het verschijnen van die twee rapporten hadden we weer prijs: opnieuw schreven de media, KLASSE,
op basis van de oude Belgentruc dat de sociale uitsluiting nergens groter was en de omkeringsstrategie wordt voor de zoveelste keer toegepast.
Ook minister Frank Vandenbroucke (2004-2009) nam in zijn beleidsverklaring en hervormingsplannen een aantal kwakkels omtrent sociale discriminatie, prestatiekloof e.d. over. De voorbije jaren gaf zijn vroegere kabinetschef Dirk Van Damme grif toe dat ze zich destijds schromelijk vergist hadden inzake sociale discriminatie, waterval, inclusief onderwijs e.d.
6 Incompetentie en perfide spelletjes vanwege topambtenaren en ministers
We kunnen moeilijk begrijpen dat de bij het OESO-voorrapport-1991 de betrokken ambtenaren, onderzoekers zoveel blunders opstapelden en deze kwakkels bleven doorvertellen. Later kwam één van hen, prof. Jan Van Damme, in een eigen onderzoek aan 3,6% zittenblijvers in het eerste jaar S.O.
Op dat moment had Van Damme zelf moeten openbaar maken dat hij samen met de administratie en de universitaire experts in 1991 grote kwakkels over het zittenblijven (meer dan 9%), de slechte doorstroming e.d. hadden verspreid. In persoonlijke gesprekken maakte hij er zich van af door te stellen dat Monard kwaad was omwille van zijn lage cijfers.
Georges Monard, de hoofdverantwoordelijke voor het OESO-voorrapport, zweeg in alle talen en bleef samen met Jan Adé, directeur-generaal S.O. en Gaby Hostens, directeur-generaal S.O. verder verspreiden dat de lagere cyclus een probleemcyclus was waarin de slecht opgeleide regenten hun taak niet aankonden. Uit dit alles blijkt niet enkel de incompetentie van de administratie, maar evenzeer dat topambtenaren bewust aan stemmingmakerij deden en blijven doen.
Samen met mijn broer mochten we ook ervaren dat Monard en co het ons kwalijk namen dat we aantoonden dat het OESO-voorrapport een blunderrapport was. Toen mijn broer op een bijeenkomst van WIVO (20.03.1996) de kwakkels rechtzette , repliceerde Monard gebeten.
We besteedden in deze bijdrage veel aandacht aan de desinformatie en stemmingmakerij tegen het onderwijs die een aanvang namen met het OESO-voorrapport-1991 omdat het gelamenteer de algemene idee voedde dat ons onderwijs van middelmatige, ja zelfs van slechte kwaliteit was. Volgens Monard en co konden enkel radicale hervormingen het Vlaamse onderwijs redden en de vele knelpunten wegwerken. De vermeende knelpunten vormden de legitimatie voor het omwentelingsbeleid sinds 1991 en dit kwam goed tot uiting in de hervormingsplannen van de ministers Vanderpoorten, Vandenbroucke, Smet en Crevits.
Veel hervormingsplannen betekenden een ware bedreiging voor aan de basisgrammatica van efficiënt en degelijk onderwijs. Daarom besteedden we met Onderwijskrant de voorbije 30 jaar veel energie aan de bestrijding van de vermeende knelpunten en van de hervormingsplannen voor het lager, secundair en hoger onderwijs. Gelukkig konden we samen met vele anderen veel hervormingplannen opdoeken of minstens afzwakken
|