Meester
moet vooral meester blijven
DIROO-dialoogdag 2004:
De leraar: een meester of een coach?
(Verslag in Onderwijskrant nr. 131, 2004).
1
Probleemstelling
1.1 Van leraar naar coach?
Marjolein
Kool, lerarenopleider en hoofdredacteur van 'Willem-Bartjens', doet haar beklag over
het feit dat het zelfgestuurd en
zelfstandig leren steeds meer gepropageerd wordt van in de kleuterschool
tot het hoger onderwijs (zie bijdrage in dit nummer 131 van Onderwijskrant). De bekende socioloog Niklas Luhmann stelt dat de identiteit
van de school en van de leerkracht in het gedrang komt door de invloed van de
onderwijskundige rages (zie bespreking van 'Das
Erziehungssystem der Gesellschaft' in vorige bijdrage).
Ook op de DIROO-dialoogdag Is de leraar een coach? (Gent, 25
september) stond deze thematiek centraal: blijft de leraar in de eerste plaats
a wise on the stage of wordt hij
vooral a coach at the side.
We
stelden er vast dat de meeste inleiders en deelnemers poneerden dat de leraar
momenteel te eenzijdig voorgesteld wordt als een coach als een begeleider van
het leerproces van de leerlingen, en al te weinig als een 'meester' in de
traditionele zin van het woord. Ook in de memorie van toelichting bij de
basiscompetenties en eindtermen lazen we overigens dat voortaan gekozen wordt voor een zelfgestuurd leerproces, kennisconstructie
door de leerlingen, geen overdracht van kennis en normen
vertrekkend van de
groeikracht van de leerlingen. De leraar-coach begeleidt de leer- en ontwikkelingsprocessen, schept een adequate leeromgeving. De
traditionele instructiefunctie en het bijbrengen van voldoende basiskennis
komen niet expliciet meer voor. Er is ook sprake van kennisrelarivisme
Een lezer-leraar schreef ons dat hij zich ergerde aan
een standpunt van zijn Diocesane Pedagogische Begeleidingsdienst s.o.. waarin gesuggereerd
wordt dat instructie totaal voorbijgestreefd is; met een mooi schema erbij dat
de evolutie van het oude naar het nieuwe leren voorstelt en de vele
zegeningen voor de leerlingen. Ook het klassieke examensysteem krijgt veel kritiek. De
meeste leerkrachten zien volgens hem zichzelf nog als meester en slechts voor
een beperkt deel als coach. Ze krijgen aldus de boodschap dat ze conservatieve
aanhangers zijn van het verfoeide oude leren dat zo desastreus is voor de
leerlingen. Merkwaardig genoeg zijn de meeste mensen nog steeds dankbaar voor
de instructie die ze zelf vroeger gekregen hebben, net als Albert Camus destijds; in de bijlage drukken we zijn brief aan zijn
vroegere onderwijzer af.
1.2 Nieuwe versus oude leren?
De slogan van
leraar naar coach is al lang in de mode. Bij de karikatuurvoorstelling van
de leerkracht als docent het oude
leren hoort dan het beeld van de leerling die passief, receptief de over zijn hoofd uitgegoten (feiten)kennis reproduceert, het beeld van de gehoorzame, onkritische leerling. Het
verlossend alternatief het nieuwe
leren is de zgn. leerdersturing met de eraan verbonden beelden van het zelfverantwoordelijk
leren, de leerautonome leerder'en leraar als coach of
leeromgevingsarchitect (cf. voorstelling in Begeleid zelfstandig leren, afl. 2, november 2002).
Leraars die al vele jaren enthousiast lesgeven
en hun gepensioneerde collega's, krijgen aldus de boodschap dat ze zich bijna misdadig gedragen hebben. Terloops: in onze aso-schooltijd (1958-1964) kregen we traditioneel les, maar tegelijk besteedden we veel tijd aan het zelfstandig
werken aan oefeningen, taken, stelopdrachten/verhandelingen en aan het lezen
van boeken. Onze leraars stopten veel energie in de verbetering van de
individuele taken; ze gedroegen zich dus ook deels als coach. Later aan de universiteit manifesteerden we ons
geenszins als gehoorzame, onkritische
leerders. Onze historische en culturele bagage kwam hierbij goed van pas.
We waren ook goed voorbereid op het schrijven van teksten en pamfletten. We
begrijpen dan ook de minachting niet waarmee voorstanders van het nieuwe
leren het oude leren omschrijven.
1.3 Studiedag en DIROO-cahier
De DIROO-dialoog dag werd vooral een reflectie
op het modieuze en opdringerig gedachtegoed binnen de dominerende
onderwijskunde en op de wijze waarop de beleidsmakers, de DVO en de koepels van
de hogescholen dit gedachtegoed proberen op te leggen. Zo zijn er
lerarenopleidingen die er prat op gaan dat er maar een heel beperkt aantal
contacturen meer zijn. In deze bijdrage brengen we verslag van een aantal
inleidingen en tussenkomsten van discussianten en van een aantal standpunten in
het DIROO-boek: Is de leraar een coach?,
DIROO-Academia nr. 5, Gent, Academia
Press. Voor de uitspraken op de dialoogdag beschikken we enkel over de
eigen nota's; dit betekent dus dat we de uitspraken her en der parafraseren.
2 Meesterschap van de meester
Wim Van
Rooy, schooldirecteur voorheen leraar en
beleidsadviseur, hield op de dialoogdag een opgemerkt pleidooi waarin hij
pleitte voor het behoud van de leraar als een echte leermeester en tegen de
degradatie tot coach. Van Rooy begon zijn verhaal met een verwijzing naar het
laatste boek van Georges Steiner over
de leraar als leermeester. Steiner betoogt dat hij al een halve eeuw
lesgever is, maar dat hij steeds onzekerder wordt over deze professie. Dit
heeft ook veel te maken met het feit dat we volgens Steiner het Noorden kwijt
zijn. Door het onderwijskundig gedram over vernieuwing en cultuuromslagen er
is maar weinig waardering meer voor het historisch geheugen.
Van Rooy vindt dat ook in Vlaanderen de leerkrachten onzeker gemaakt worden
omtrent de aard en essentie van het leraarschap. De essentie van het
leermeesterschap is nochtans al lang bekend:
*een goede leerkracht wekt vertrouwen,
*hij kent zijn vak heel goed,
*hij is bezig zijn met zijn discipline en is
tegelijk erudiet (geen vakidioot),
*hij is de leerlingen nabij en gaat in dialoog
met hen,
*hij heeft een open oog voor wat er zich
rondom hem en in de maatschappij afspeelt.
Een leerling moet in zekere zin op de
schouders van de grote geesten, de voorgangers, kunnen staan, ook al ruikt
dit naar humanistisch paternalisme. Zelfsturing à la studiehuis werkt dan ook
niet.
Veel moderne onderwijskundigen zijn de
pedalen kwijt en verkondigen ideeën die totaal ingaan tegen het gezond
verstand; ze vervallen in een technocratisch jargon en aanbidden
alles wat te maken heeft met nieuwheid, cultuuromslagen, snelheid
Voor
klassieke pedagogische waarden als cultuuroverdracht, nabijheid in de relatie
met de leerling
is er weinig aandacht en waardering. De kloof tussen
theorie en praktijk is binnen de moderne onderwijskunde ook vrij groot. Vaak worden er theorietjes verkondigd die moeilijk toepasbaar zijn in de praktijk; gelukkig maar, denk ik dan. En zo redden veel leerkrachten zich via het betuigen van lippendienst aan de beeldenstormers.
Van Rooy besloot met het voorlezen van een
stukje uit een boek van Albert Camus,
waarin deze in 'en brief aan meneer
Germain' zijn vroegere onderwijzer bedankt voor al de kennis en de
wijsheid die hij hem destijds aanreikte (zie bijlage).
3 Inleiding van prof. Danielle Deli
Prof. Deli is voorzitter van DIROO. We
parafraseren haar opgemerkte inleiding op de dialoogdag. Ik geef naast de
VUB ook les in Nederland en ik vang daar ook een en ander op over de toestand
van het onderwijs in Nederland. De situatie in Vlaanderen is wel wat
verschillend van deze bij de noorderburen, maar we kunnen er vooral uit leren
wat we niet moeten doen, wat we niet moeten overnemen.
In Nederland heerst er momenteel een groot
ongenoegen over het onderwijs. In brede kringen wordt aangenomen dat de
leerlingen minder vorming en scholing krijgen dan tien jaar geleden, dat de
kwaliteit en het niveau van het onderwijs sterk aan het dalen zijn. Dit wordt
in verband gebracht met de gemeenschappelijke basisvorming voor 12 à 16 jarigen
en met de 'moderne' onderwijskundige trends zoals opkomst van de
ontplooiingsfilosofie, de ideologie van
de zelfsturing en zelfontplooiing zoals prof. Duycker het destijds
uitdrukte. Opvallend is ook dat prominenten als ex-minister Adelmunt,
vakbondsleider Lodewijk de Wael,
afstand nemen van hun vroegere
verlossingsdrang.
De niveaudaling en veel onderwijsproblemen
zijn mede een gevolg van het hervormingsbeleid, van de schaalvergroting,
decentralisatie en de ermee gepaard gaande bureaucratisering die in Nederland
nog een stuk groter is dan in Vlaanderen. Dit alles leidde tevens tot een
aantasting van de professionele autonomie van de leerkracht. Een treffend voorbeeld
is de wijze waarop de adviserende pedagogische koepels of de hogescholen
werkvormen en uniforme regels opleggen. Prof. Leo Prick stelde
onlangs in de NRC dat leerkrachten steeds meer in de rol van uitvoerders
gedrongen werden door de nieuwe managers en de vele educatieve coördinators. De schoolkoepels en de schoolleiders nieuwe stijl worden nu in veel gevallen
als een belemmering voor de autonomie en het welbevinden van de leerkrachten
aangezien. Gymnasia die er beter in slaagden een aantal traditionele waarden te
behouden, worden nu vaak als een soort toevluchtsoord voor gemotiveerde
leerkrachten beschouwd. Scholen die tegen de stroom opvaren en een aantal
traditionele waarden behielden kennen nu wel veel succes.
Wat
kunnen we hieruit leren voor Vlaanderen?
De Vlaamse overheid inspireerde zich jammer
genoeg de voorbije decennia op het Nederlandse ideeëngoed. Ook het modieuze
onderwijsjargon werd gekopieerd. In overheidsteksten wordt er b.v. voor gepleit
dat de leraar zich niet langer meer als leraar, maar vooral als coach zou
opstellen. Is de leraar een coach?; luidt ook het thema van deze studiedag.
Veel Nederlanders spreken zich lovend uit over
Vlaanderen. Volgens R. Slagt was het Vlaamse onderwijs rond 2000 nog een stuk
kleinschaliger dan het Nederlandse, er was meer aandacht voor normen en waarden
en het is minder individualistisch. Directeur Van Loon van het St. Jan
Berchmanscollege, een Nederlander van afkomst, stelde dat er in Vlaanderen meer
discipline is en meer sturing vanuit de scholen en leerkrachten. In zekere zin
is het Vlaamse secundair onderwijs ook nog liberaler, vrijer dan het
voortgezet onderwijs in Nederland. Maar hoe lang nog zal dit het geval zijn? d-
Prof.
Deli vond in 2004 studiedagen als deze van DIROO belangrijk,
omdat de Vlaamse beleidshervormers steeds meer de Nederlandse toer opgaan en we
nu geconfronteerd worden met dezelfde valkuilen als in Nederland. Zij riep de
deelnemers ook op tot burgerlijke ongehoorzaamheid t.a.v. van tal van modieuze verordeningen van de huidige Vlaamse beleidsmensen (in 2004)..
4
Bijdrage van Margriet Vos
Margriet
Vos, afdelingshoofd regentaat Heverlee, stelde op de
dialoogdag en in haar bijdrage in het
DIROO-boek dat de leraar nog een belangrijke
instructiefunctie heeft: Alle
menselijke culturen, en zeker ook onze hoogtechnologische en op
wetenschappelijke inzichten gesteunde cultuur, zijn gebaseerd op het doorgeven
van kennis. In een regentaat wordt volgens haar duidelijk de nood
gevoeld aan voldoende inhoudelijke en samenhangende kaders. Met zelfgestuurd en
opdrachtgestuurd onderwijs komt men er niet; men kan niet zomaar een aantal
lesuren door zelfwerkzaamheid vervangen. Dit alles belet volgens M. Vos
geenszins dat een leraar ook deels de functie van coach vervult, als je maar
beseft dat hij zoveel meer is. We vermoeden dat de meeste inleiders en
aanwezigen het daarmee eens waren. Zij nam afstand van een aantal lerarenopleidingen die pleitten voor zelfsturing door de studenten.
De schriftelijke bijdrage van M. Vos over 'Knelpunten in de lerarenopleiding' in
het DIROO-boek biedt interessante discussiestof voor de lerarenopleidingen; het
gaat om onderwerpen als: de financiële wurggreep via de gesloten
enveloppenfinanciering, de interne strijd om de middelen binnen de eigen
hogeschool, de schaalvergroting, de explosieve groei van de taken van de
hogeschool, de constante veranderingen en vernieuwingen, het voortdurend ter
discussie stellen van het regentaat sinds 1991, de nieuwe opvattingen over leren, het
competentiegericht opleiden als hype, de flexibilisering
Margriet
Vos prak zich vrij kritisch uitspreekt over het competentiegericht opleiden en over de hype van de basiscompetenties : De nieuwe hype heet nu competentiegericht opleiden, een trend die
vooral uit Nederland (en de Angelsaksische landen) is komen overwaaien.
Het
gaat om evoluties die in de Angelsaksische landen en in Nederland intussen al
op hun retour zijn.
Ergerlijk is de ongenuanceerde en onkritische voorstelling
van zaken, alsof onze traditionele manier van opleiden alleen maar zou mikken
op encyclopedische kennis en reproductie ervan. M. Vos plaatste vervolgens vraagtekens bij de aan het decreet basiscompetenties onderliggende
constructivistische visie met 'de nadruk
op het zelfsturend leren van de student en op de rol van de leraar als coach in
plaats van kennisoverbrenger
Het
lijkt alsof kennis een vies woord is geworden.
Het
probleem is dus niet dat het verwerven van competenties een belangrijk doel van
het hoger onderwijs zou zijn, maar wél het heilig verklaren van één
onderwijsvorm- of methode'. Ze stelt verder dat het bij competenties heel
moeilijk is om te weten wat we willen meten en om dit objectief te meten.
M. Vos
vreest verder dat bij de accreditatie opleidingen die perfect kunnen aantonen
dat ze competentiegericht bezig zijn goed zullen scoren, ook al halen ze een bedroevend niveau van
afgestudeerden die in het werkveld op weinig appreciatie kunnen rekenen.
Het is ook ons bekend dat de lerarenopleiding die in Vlaanderen het meest
uitpakt met de competentiegerichte aanpak, tegelijk weinig appreciatie krijgt
vanwege het werkveld.
5 DVO-filosofie
Om een controversieel debat te stimuleren had
DIROO aan Willy Sleurs en Bart Maes
van de DVO gevraagd om hun visie op de leraar uiteen te zetten. Merkwaardig
genoeg liet de DVO weten dat haar twee medewerkers die dag aanwezig moesten
zijn op een DVO-activiteit. DVO-mensen nemen graag termen als kritisch en
emancipatorisch in de mond, maar ze gaan een open debat en de confrontatie over
hun onderwijsvisie uit de weg. Zelf schreven we een aantal kritische bijdragen
over het optreden van de DVO en over het decreet basiscompetenties' (zie b.v.
O.Kr. nr. 115, september 2001), maar nog nooit werd erop gereageerd. Prof. A. Aelterman, een vurige
verdediger van de basiscompetenties en van de DVO-filosofie, haakte ook al af
bij de voorbereiding van de dialoogdag.
Sleurs en Maes schreven wel hun visie neer in
het DIROO-boek (o.c.), in de bijdrage De
basiscompetenties bekeken vanuit het perspectief van de onderliggende
onderwijskundige visie. De auteurs beklemtonen inzake onderliggende visie
heel sterk het nieuwe, leerlinggestuurde
leren, net zoals in de DVO-tekst uitgangspunten'
bij de basiscompetenties en eindtermen. De DVO beschouwt het decreet basiscompetenties als bijbel voor de lerarenopleidingen. DVO-directeur R.
Standaert proclameerde destijds triomfantelijk: De basiscompetenties zijn de ideale basis om de lerarenopleiding
voor de 21ste eeuw op te enten" (hoorzitting commissie onderwijs van
30 maart 2001). Volgens de topambtenaren (Monard, Adé, Standaert) moesten de
opleidingen de basiscompetenties zo vlug mogelijk vertalen in nieuwe
opleidingsprofielen en curricula. Toen bij de evaluatie van de opleidingen
bleek dat de opleiders niet zomaar de basiscompetenties en de onderliggende
onderwijsvisie omarmden, werden ze verweten conservatief te zijn.
Sleurs en Maes stellen de memorie van
toelichting bij de basiscompetenties de tekst Uitgangspunten' (=
onderwijskundige visie) voor als de officiële visie van de overheid die
hiermee haar verwachtingen transparant uitdrukte. De auteurs schrijven: De beroepsprofielen en
basiscompetenties werden geformuleerd vanuit een helder geformuleerde visie
(=de tekst uitgangspunten). Deze
beklemtoont naast emancipatorische aspecten het leerlinggerichte karakter. De
visie die aan de grondslag ligt van de basiscompetenties is geïnspireerd door
de visie die werd gehanteerd bij het formuleren van de eindtermen en
ontwikkelingsdoelen.
De emancipatorische visie impliceert in de eerste plaats
het bevorderen van actief leren.
Er is m.a.w. een verschuiving nodig van het
traditionele 'doceren', naar vormen van 'open leren' die (bijna) volledig
leerlinggestuurd zijn.
De overheid gaat ervan uit dat zoveel als mogelijk
leerlingen kansen moeten krijgen om zich maximaal te ontplooien. .. . In
tegenstelling tot de traditionele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd
als de overdrager van kennis, wordt de leerling vandaag actief betrokken bij
het leerproces.
Bij actief leren word gefocust op langetermijndoelen en in
veel mindere mate op overdracht van feitenkennis.
Leerinhouden moeten ingebed
zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare contexten.
." Elders
stelt de DVO ook dat gekozen werd voor een constructivistische visie op het
leerproces en voor het ontplooiingsmodel.
De twee DVO-mensen schrijven hier zonder
aarzeling dat de overheid een pedagogische en didactische visie op het
leerproces mag en moet opleggen. Zij wekken hierbij ten onrechte de indruk dat
niet enkel de basiscompetenties en eindtermen, maar ook de door de DVO
eigenzinnig opgestelde memorie van toelichting (uitgangspunten) door het Vlaams Parlement werden goedgekeurd en opgelegd. Een pleidooi voor
staatspedagogiek? Officieel wordt nochtans altijd gezegd dat de overheid geen
pedagogische visie heeft en dat ze er ook geen mag hebben en geen mag opleggen.
Sleurs en Maes schrijven al te graag hun eigenzinnige DVO-visie aan de overheid
toe en ook de topambtenaren koesteren deze verwarring.
Besluit: de auteurs en de DVO schetsen in de
tekst Uitgangspunten een karikatuur van het traditionele lesgeven en opteren
eenzijdig voor het model van de leraar als coach. Zo wordt de belangrijke
instructietaak van de leraar modieus en constructivistisch gereduceerd tot realiseren van een adequate leeromgeving. Uitdrukkingen die verwijzen naar de
klassieke instructiefunctie, naar activerend lesgeven en naar het belang van
het bijbrengen van voldoende basiskennis komen niet voor. Verder wordt de
indruk gewekt dat de DVO-visie alleenzaligmakend en bijna vanzelfsprekend is.
Niets is minder waar, zo bleek op de dialoogdag van DIROO. De DVO-visie kreeg
veel kritiek vanwege verschillende deelnemers en we deden daar zelf graag aan
mee.
6
Visie van pedagoog Valeer Van Achter
Valeer Van Achter vraagt zich in zijn bijdrage
af: Als iemand van zichzelf beweert
dat hij als leraar in wezen een coach is, welke visie op de werkelijkheid drukt
die persoon dan uit? Van Achter onderneemt een lange zoektocht om
daarop een antwoord te vinden; hij wil achterhalen vanuit welke
onderwijskundige achtergrond en vanuit welke instanties de hype rond de leraar
is coach is ontstaan. Hij belandt vooreerst bij het ontstaan van de
onderwijskunde in de jaren zeventig die volgens hem al te vlug afstand heeft
genomen van de pedagogische benadering van het onderwijsgebeuren. Vervolgens
analyseerde hij de eenzijdige' benadering in het document Visie op onderwijs van de VLOR. Hij betreurde o.a. dat het
leraarschap er gereduceerd wordt tot de maatschappelijke functie van de leraar,
waardoor de leraar meer een uitvoerder wordt.
Vervolgens formuleerde Van Achter terechte kritiek
op het boek Waar staat de leraar in onze
samenleving van Antonia Aelterman, Nadine Engels, e.a. Hij schreef o.a.: "De traditionele leraar verdwijnt dit
is de wens van de auteurs en er een komt een ander type leraar in de plaats,
overeenkomstig de maatschappelijke functies die aan de leraar van buitenaf
worden opgedrongen. Van Achter betreurt dat volgens de auteurs vooral
de beleidsmakers de richting en finaliteit van het onderwijs moeten bepalen en dat
ze in het verlengde van deze uitspraak zo hoog oplopen met de decretale teksten over de basiscompetenties en eindtermen. Van Achter stelt ook kritische vragen bij de in
het boek en in het decreet basiscompetenties gehanteerde termen als emancipatie, kritische houding
die in hun algemeenheid gebruikt eerder
functioneren als ideologie.
Van Achter is niet gelukkig met de wijze
waarop bepaalde auteurs hoog oplopen met het decreet basiscompetenties en met
hun medewerking bij de opstelling ervan. Hij is het niet eens met de uitspraak
dat de basiscompetenties uitgewerkt zijn vanuit een weloverwogen
onderwijskundig concept' en nog minder met de stelling dat de overheid ook de
plicht heeft om dergelijke visie op te leggen (= soort staatspedagogiek). De
opleidingen mogen wel nog een curriculum uitwerken, maar enkel vanuit het
opgelegde beroepsprofiel.
Van Achter schrijft verder dat de overheid/beleleifdsmakers voortdurend aanvallen uitvoeren op de leraar en voortaan wil dat de leraar
nieuwe stijl enkel nog begeleidt en loyaal uitvoert wat extern opgelegde
programma's en het decreet basiscompetenties van hem eisen. Het coach-zijn staat volgens Van Achter
symbool voor het einde van het echte leraarschap en van de professionele
autonomie. Verder moet het onderwijs volgens de overheid vooral leuk zijn
voor de leerlingen en krijgt de leraar aldus ook de nieuwe rol van 'animator'. Hij vindt dat de rol van de leraar
gereduceerd wordt tot de rol van coach en animator.
Van Achter analyseert vervolgens de eenzijdige en gevaarlijke
onderwijsvisie van de groep Accent op talent'waarin de vermarkting en het nuttigheidsdenken centraal staan: het onderwijs
moet klaar staan om mee te doen aan de mededingingsideologie. Modieuze termen
als competentie en ontwikkelend leren worden zonder precieze
begripsomschrijving gehanteerd als toverformules. Directies worden managers en leraren verliezen hun identiteit door de
dwang coach te moeten spelen.
De
commissie denkt dat moet gekozen worden tussen leerstof centraal of het kind
centraal, een voorbijgestreefd dualisme.
Van Achter wil terug naar het meer klassieke
Bildungsideaal waarin de interactie en dialoog met de leerlingen centraal staan
(p. 6583). De auteur komt tot de ondubbelzinnige conclusie dat de functie van
de leraar in essentie niet kan geformuleerd worden in termen van coachgedrag.
7 H. Göbbels: Bildung
In het betoog van de Duitse professor Heiner Göbbels kwamen analoge ideeën als
deze van Van Achter, Van Rooy en Deli tot uiting. Hij stelde vooreerst dat in
Duitsland de PISA-shock, de slechte resultaten op de PISA-studie, had geleid
tot een zekere renaissance van de oude Bildungs-idealen, tot een herwaardering
van de oude onderwijswaarden en van de onderwijsfilosofie die Theodor Litt en Edward
Spranger destijds propageerden. De leraar is niet zomaar een coach; hij moet
vooral de zinhorizon van het denken en handelen van zijn leerlingen ontsluiten.
Doet hij dat niet dan blijft de zinhorizon naïef en onontsloten en zal het
geweten niet gevormd kunnen worden. Vanuit het Bildungsideal moet een leraar
ook aan ethische vorming doen, hij moet hulp bieden bij de vorming tot het
kritisch overdenken van al het aangebodene in het leven van jongeren.
8 Raf Debaene
Raf
Debaene, docent-filosoof van de Arteveldehogeschool,
sloot zich als discussiant bij veel van de hiervoor geformuleerde ideeën aan.
We wisten al uit andere publicaties dat hij een tegenstander was van het
ontplooiingsmodel, het constructivisme, het beeld van de leraar als coach, enz.
Debaene bekritiseerde verder het postmodernistische gedachtegoed en het spook
van de modieuze onderwijskunde. Hij klaagde in dit verbabd de eenzijdige opstelling en de druk
vanwege de centrale diensten van de hogescholen aan. Hij wees ook op de funeste
rol van de media en van bepaalde journalisten, o.a. ook ene (G. Tegenbos van de krant De Standaard) die
via zijn betrokkenheid bij Accent op
talent zijn visie probeert te verspreiden.
Debaene plaatste verder terecht kritische aantekeningen bij de voorstelling van de onderwijsrelatie als een machtsvrije dialoog (cf. Habermas waarmee destijds ook Jan Masschelein sterk sympathiseerde.) De relatie
leerkracht/leerling is z.i. in essentie een 'ongelijkwaardige'
relatie.
Bijlage:
ode aan de meester
Op 19 november 1957 ontving Albert Camus de
Nobelprijs literatuur. Na de ontvangst van deze onderscheiding schreef hij aan
zijn vroegere onderwijzer, meneer Germain:
Cher Monsieur Germain, j'ai laissé s'éteindre un peu le bruit
qui m'a entouré tous ces jours-ci avant de venir vous parler un peu de tout mon
cur. On vient de me faire un bien trop grand honneur, que je n'ai ni recherché
ni sollicité. Mais quand j'en ai appris la nouvelle, ma première pensée, après
ma mère, a été pour vous. Sans vous, sans cette main affectueuse que vous avez
tendue au petit enfant pauvre que j'étais, sans votre enseignement et votre
exemple, rien de tout cela ne serait arrivé. Je ne me fais pas un monde de
cette sorte d'honneur. Mais celui-là est du moins une occasion pour vous dire
ce que vous avez été, et êtes toujours pour moi, et pour vous assurer que vos
efforts, votre travail et le cur généreux que vous y mettiez sont toujours
vivants chez un de vos petits écoliers qui, malgré l'âge, n'a pas cessé d'être votre reconnaissant élève. Je
vous embrasse, de toutes mes forces.
|