De leerrijke en heroïsche
strijd 50 jaar geleden tegen de invoering
van de gemeenschappelijke eerste graad in het VSO
vooral ook
TSO/VTI-scholen namen het voortouw in het verzet en wonnen ook de strijd tegen
de eigen onderwijskoepel. Jammer genoeg konden de TSO/VSO-scholen bij de
recente hervorming s.o. hun stem niet langer luid laten horen.
Kritiek op VSO &
geslaagde strijd tegen invoering -
scholen meer inbreng!
1 Verzet van
(tso/bso-)scholen tegen VSO
We kunnen in verband met de problemen van de hervorming voor het tso/bso veel leren uit de
ervaring met het VSO dat destijds vanaf 1970 in veel scholen werd ingevoerd.
Het VSO wou ook door het uitstellen van studiekeuze dat
iedereen zou worden geobserveerd en georiënteerd in functie van zijn interesses en bekwaamheden. Dat zou
leiden tot een herwaardering van het tso en tot
het aanlokken van meer en sterke leerlingen voor het tso, voor Industriële Wetenschappen, enz.
Maar al bij de start van het VSO luidde een van de belangrijkste kritieken van veel leerkrachten
tso en vertegenwoordigers van het
technisch onderwijs dat de invoering tot
een onderwaardering van tso en bso en
van de technisch-technologische component
zou leiden en tot demotivatie bij veel tso/bso-leerlingen. De tegenstand
tegen het VSO kwam dus ook heel sterk
vanuit het technisch en het beroepsonderwijs het meest nog van de kant van de
nijverheidstechnische scholen. Men stelde dat de vakopleiding in het gedrang
zou komen gezien de sterke vermindering van het aantal uren technische
opleiding in de eerste graad.
Die kritiek werd niet enkel
geformuleerd door de leerkrachten en directies tso, maar ook door het Comité voor de Verdediging
en de Ontwikkeling van het Technisch
Onderwijs (COVO-TO) en door SESTON
(directies t.o. met secretariaat in het
Don-Bosco-Technisch instituut Hoboken).
Men zag er ook een bedreiging in van de sterke
afdeling Industriële Wetenschappen waarnaar sterke leerlingen vaak na drie jaar
aso overstapten.
In die tijd waren de tso/bso-scholen wel nog weerbaarder dan
op vandaag. Zo waren ze binnen de koepel
van het katholiek onderwijs nog vertegenwoordigd door het verbond van het
technisch onderwijs. Grote VTIs kenden nog sterke priester-directeurs die hun
stem luidop en onbevreesd lieten horen.
Er was ook nog een aparte vakbond voor leraren technisch onderwijs. Er kwam
overigens ook veel kritiek vanuit het
aso - en ook daar kende men
priesters-directeurs die hun gedacht durfden zeggen. Directies die vier
jaar geleden protesteerden in de krant
De Tijd durfden enkel anoniem getuigen.
De scholen, directies en schoolbesturen hadden destijds
meer invloed op het beleid.
2 Kritiek vanwege
tso/bso-directies op VSO
2.1 Kritiek directies
Rijksonderwijs (1980)
Het VSO werd op korte tijd veralgemeend in het rijksonderwijs; de nefaste gevolgen voor
tso/bso waren enorm. Dit onderwijs werd
in die tijd nog rechtstreeks bestuurd
door de onderwijsminister en
beschikte nog niet over een eigen koepel en autonomie. Veel
directeurs Rijksonderwijs betreurden dat
ze veel leerlingen verloren die overstapten naar klassieke type-2 scholen van het vrij
onderwijs. Inspecteur Dambre getuigde dat er in Brugge bij de start van het vso onmiddellijk al 160
leerlingen overstapten naar het katholiek onderwijs type- 2.
Na tien jaar vso formuleerde Herman Schoeters als voorzitter van de federatie van Vlaamse
studieprefecten in het Rijksonderwijs, volgende scherpe kritiek en alarmkreet
in Persoon en Gemeenschap; themanummer
over 10 jaar VSO, juni 1980:
*De
gemeenschappelijkheid is nefast voor de vele
leerlingen die al op 12 jaar weten waar ze naartoe willen.
*Gemeenschappelijk
eerste graad leidt tot vervlakking.
*Het gevaar bestaat
ook dat de positieve intellectuele of manuele gerichtheid wordt uitgeroeid.
*De bijna totale
gelijkschakeling in het eerste jaar leidt tot onverschilligheid, gemakzucht,
gebrek aan belangstelling en motivatie.
*Het kind dreigt het kind
van de rekening te worden; men heeft de
indruk dat vernieuwd werd om te vernieuwen;
*Het vso botst ook op
de weerstand van de ouders, de onmacht
van de leerkrachten en de voortdurende structuurwijzigingen. (In 1976 was de
liberale minister Herman De Croo al een
beetje tegemoet gekomen aan de
verzuchtingen van tso/bso door de invoering van meer uren specifieke vorming in
de eerste graad, maar zijn opvolger, de
socialistische minister Ramaekers,
schroefde dit op zijn beurt weer wat
terug.)
2.2 Kritiek van
directies katholiek onderwijs
Ook vanwege directies uit het vrij onderwijs kreeg het vso veel kritiek. We beluisteren even
twee vooraanstaande en invloedrijke directeurs in Nova et Vetera oktober 1984.
Directies van grote VTI-scholen namen het voortouw in de
strijd tegen het vso. De invloedrijke Brugse VTI-directeur Jan Vandenbulcke
toonde aan dat de tso- en bso-leerlingen
nog het meest de dupe waren van het vso. Daarom ook wou zijn Brugse VTI niet op het vso overschakelen. Zijn
besluit luidde: Als het technisch
onderwijs zich te sterk beperkt tot het verstrekken van een brede, maar
onvoldoende diepgaande kennis zoals in het vso, dan gaat het voorbij aan zijn specifieke
doelstelling en motiveringskans. Dat
leidt tevens tot een systeem waarbij de industrie al te zeer verplicht wordt zelf voor een
aanvullende vorming in te staan. Of
zulks vanuit pedagogisch oogpunt
wenselijk en vanuit economisch oogpunt
haalbaar is, betwijfelen we heel sterk. Dat is precies dezelfde
kritiek als deze die nu geformuleerd
wordt op de recente hervorming van het s.o.
Van Paepegem, priester-directeur college Lokeren, stelde: De onderwijsmensen die zich goed voelden in type-2 en jaar na jaar positieve
leerresultaten boekten, ergerden zich toen dat onderwijs plots met alle zonden van Israël beladen
werd. Is de vso-vernieuwing wel de
goeie? Zal deze vernieuwing in de feiten het bewijs leveren dat zij een remedie
is voor de vastgestelde kwalen? De vso-promotoren, zelf meestal ex-aso-ers,
onderschatten ook de humane waarde van
het technisch onderwijs. Is de enorme investering in het vso in verhouding met
de resultaten? Kortom: wij hebben veel
vragen over het pedagogisch rendement, en over de haalbaarheid van de vso-vernieuwing.
Van Paepegem wees verder op de vage vso-doelstellingen en
slogans. Hij pleitte voor voldoende/ meer differentiatie vanaf het eerste jaar:
Het is zeer belangrijk zo vroeg mogelijk aan te sluiten
bij de eigen mogelijkheden, interesses en beperkingen van de leerlingen. Veel leerlingen kunnen de
theoretische benadering van zoveel vakken gewoonweg niet aan. Een heel pak zwakkere
middenmoters (vooral uit tso) geraakt al
heel vlug geblokkeerd voor Frans of
wiskunde bijvoorbeeld en haakt af.
Verder zijn we heel bang voor de heterogene groepen in het eerste en
tweede jaar. (Heel wat VSO-directeurs pleegden wel lippendienst aan het
VSO-principe van de heterogene klassen; en velen voerden enkel VSO in omwille
van de extra centen ( financiële chantage dus).
Van Paepegem toonde verder aan dat het vso niet tot echt
uitstel van keuze leidde en dat de overgangen in het klassieke type-2
makkelijker waren en vlotter verliepen
dan binnen de 3x2-vso-structuur. De
vso-leerlingen belandden nu ook een jaar vroeger in het Beroepsonderwijs.
Waarom moeten de schotten verdwijnen?
(Meer vso-leerlingen stapten pas na het
4de jaar over naar het tso.)
Van Paepegem vond verder terecht dat het vso in zijn pedagogische principes te weinig waarde
hechtte aan de school als leerinstituut aan de leerprestaties, en aldus de ontscholing
bevorderde. Hij betreurde ook dat het type-2 veel minder centen kreeg en dat deze scholen niet meer mochten
programmeren en daardoor sterk benadeeld werden. De overheid hanteerde financiële en programmeer-chantage
om de overgang naar het vso af te dwingen. Veel scholen stapten om die redenen
over.
2.3 Commentaar
We merkten dat de basiskritieken op de hervormingsplannen en
op de uiteindelijke hervorming ongeveer dezelfde zijn als deze die de directies destijds publiceerden. We voegen er nog aan
toe dat niet enkel het Rijksonderwijs
veel leerlingen verloor, maar ook veel vrije scholen die op het vso overschakelden. Zo verloor ook één van onze
prestigieuze Brugse aso-scholen honderden leerlingen. Een aantal klassen stonden leeg en intussen
moest een andere aso-school (type 2)
bijbouwen om de nieuwe leerlingen te
kunnen opvangen. Na de invoering van het eenheidstype in 1989 keerden de leerlingen wel terug en evolueerde de
getroffen school van 780 naar 1360
leerlingen. Maar de tso-scholen die
overstapten waren nog het meest de dupe
- zowel kwalitatief als kwantitatief.
Daar de tso-scholen van het Rijksonderwijs verplicht werden over te stappen, was het technisch
Rijksonderwijs - vaak ook kleinere scholen - nog het meest de dupe.
3 Kritiek tso-koepel
NVKTO en directies tso ( +SESTON)
De sector van het technisch - & het beroepsonderwijs en
de inspecteur-generaal Robert Smet stonden heel kritisch ten opzichte van het
vso. Dit was ook het geval bij het
Nationaal Verbond van het Katholiek Technisch Onderwijs (NVKTO) en dit
niettegenstaande de algemene NSKO-koepel en het verbond van het middelbaar
onderwijs voorstander waren.
E.H. André Vannecke, secretaris-generaal NVKTO (1968-1978) en ex-directeur VTI-Waregem,
sprak zich in 1978 in een interview met
het vakbondsblad Brandpunt
(november 1978) kritisch uit over de hervorming. Vraag Brandpunt (sector technisch CCPTO): Wat heeft het
technisch onderwijs met het vso
Vannecke: Men kan zich de vraag stellen
of de vso-promotoren zich voldoende bewust zijn van het feit dat een aantal
twaalfjarigen reeds weten wat ze willen, vooral de jongens en meisjes die praktisch gericht zijn. Men
heeft hierover geen enkele wetenschappelijke studie, maar men heeft feiten. Men moet al zeer zware
argumenten hebben om het gelukkig zijn van deze jongens en meisjes te gaan ontwrichten door hun een
praktische opleiding af te nemen. Zij hebben het recht om vlug een voldoende praktische opleiding te
krijgen. De inhoud van het eerste jaar
moet toch niet voor alle kinderen
automatisch hetzelfde zijn. Conclusie
Brandpunt: De weerstand van de
grote technische scholen vloeit volgens
u dus voort uit de ervaring dat die
leerlingen, na het eerste algemene jaar, vaak gefrustreerd zullen zijn omdat ze
er onvoldoende technische opleiding krijgen.
André Vannecke: Een
nog andere reden voor de weerstand van
de technische scholen is natuurlijk een
zekere vrees voor een trend, die zou ontstaan
van de kant van de ouders en de PMS-centra naar instellingen van algemeen vormend onderwijs.
Als je rekening houdt met de moeilijke
strijd die onze grote technische scholen
nog altijd moeten leveren, is het begrijpelijk dat ze zeer huiverig staan
tegenover het vso.
In het Editoriaal van de Huishoudelijke mededelingen van het
Verbond van het Technisch Onderwijs
(NVVKTO) van 6 september 1982 komt de kritiek vanwege de tso-koepel eveneens scherp tot
uiting: Velen tillen zwaar aan het
uitstellen van de studiekeuze, soms gelijkgesteld met uitstel van beroepskeuze.
In de filosofie Weg met de beschotten
schuilt het gevaar dat, wat het technisch en het beroepsonderwijs eigen
is, nml. De zorg voor een degelijke beroepsopleiding, bijkomstig wordt. De
verdaging van de studiekeuze kan voor sommige leerlingen wenselijk zijn. Maar
de leerlingen van de lagere cyclus van het technisch en het beroepsonderwijs
hadden al vroeg een bepaald beroep voor ogen. Al te lang uitstellen om aan hun
verwachting tegemoet te komen, kan een
nefast effect hebben.
Het tso betreurde ook
dat de vso-scholen bij hun oriëntering
na het 2de jaar de technische opties al
te weinig waardeerden en dat er in de tso-doorstromingsrichtingen van de
2de graad onvoldoende technische bagage werd meegegeven. De koepel van het
technisch onderwijs en de CCPTO-vakbond van het tso hadden in het vso-tijdperk
al bij al weinig in de pap te brokken.
De Guimardstraatkoepel van het middelbaar aso-onderwijs en de CVMNO-vakbond van het aso-onderwijs en de ACOD-vakbond trokken echter resoluut de
kaart van het vso.
In 1977 richtten enkele tso-directeurs de actiegroep SESTON op
Secretariaat Studiecentrum voor
onderwijsvernieuwing) met secretariaat in het Don Bosco-Technisch
instituut Hoboken. Deze zagen in het vso
vooral een bedreiging voor het tso. In West-Vlaanderen werd in 1977 Seston -Regionaal
opgericht; het ging hier vooral om een initiatief van West-Vlaamse industrieel
gerichte scholen dat ook door veel
bedrijfsleiders werd gesteund. Deze vonden
dat het vso te weinig voorbereidde op de arbeidsmarkt.
Het technisch onderwijs zag met lede ogen de trend van de afname van de tso-bevolking aanhouden
en verder toenemen. Tussen 1980 en 1990 daalde het
relatief aandeel van het tso nog van 30,4 naar 22,3, aldus tso-kopstukken Robert Smet & André
Vannecke in hun boek Historiek van het technisch en beroepsonderwijs, Garant,
2002. En door de 3x2- jaarstructuur van het vso stapten ook minder
aso-leerlingen na 3 jaar over naar het tso. Een overstap na 4 jaar aso was volgens de vso-filosofie
nog perfect mogelijk, maar schiep in de praktijk veel problemen. Het tso heeft
zich nooit meer volledig kunnen
herstellen van de opdoffer die het door de invoering van het vso gekregen heeft.
De inspecteur-generaal technisch onderwijs Robert Smet was ook een fervent tegenstander van
het vso. Terloops: de
inspecteur-generaal steunde ons destijds
in de strijd tegen de moderne wiskunde die
ook volgens hem door het ministerie zonder enige inspraak werd opgedrongen - ook in tso/bso.
Ook na het grotendeels verdwijnen van het vso, is men er niet meer in geslaagd het tso-peil van
vroeger te bereiken. Ook het aso bereikte niet langer dat peil. Ook andere nefaste zaken als 3x2-jaar
structuur met problemen en watervaleffect in 2de graad, wildgroei in tso en bso, eenzijdige
didactische opvattingen van coördinatoren... bleven bestaan.
Kritiek in boek Van dualisme naar integratie van 1975: aantasting tso/bso
Die kritiek werd wellicht nog het scherpst verwoord door een actiegroep die nauwe banden had met
de katholieke koepel en die in 1975 het
boek Van dualisme naar integratie (Acco) publiceerde. Tot die actiegroep behoorden E. Neyt,
secretaris-generaal technisch onderwijs,
J. Jacobs (directeur tso), prof. Willy
Wielemans en begeleider Guido Horebeek. Zij
vreesden dat het VSO nefast zou worden voor tso, tot grotere kwalen zou leiden dan het
traditioneel s.o., tot een ontwaarding
van het tso en een vlucht naar het aso.
Op pagina 75 formuleerde de actiegroep volgende conclusie: Het oude dualisme zal in het VSO nog
krachtiger worden dan voorheen. In deze zin dan dat de kloof tussen de twee hoofdrichtingen
(intellectueel en technisch) in plaats van te vernauwen, nog breder zal worden.
Deze evolutie kan over enkele jaren leiden tot een volkomen depreciatie
van elke school, waar de
technisch-technologische vormingscomponent centraal staat. En langs de andere
kant dreigt een kunstmatige toeloop naar enoverwaardering voor de
zogenoemde intellectuele vormingstypen,
die onder de kwantitatieve druk van het
democratiseringsproces, hun vroegere eisen zullen dienen af te zwakken en aan
te passen, met als uiteindelijk
resultaat dat een steeds sterker aanzwellende groep jongeren, mentaal en
intellectueel minder goed gewapend, zal
trachten een postsecundair diploma te behalen, en in geval van mislukking,
totaal onvoorbereid zal zijn op de eisen van
het moderne beroepsleven en met lege handen op zoek moet gaan naar een elementaire
beroepsopleiding. ... Dit kan ertoe leiden dat een vernieuwingsoperatie als het
VSO het doel niet kan bereiken.
Op pagina 74 wordt deze conclusie als volgt toegelicht: Door het VSO komt aan het licht dat de
sociale drempelvrees voor de intellectueel-cognitieve vormingstypen geweldig
aan het afnemen is. Deze drempelverlaging zal tot gevolg hebben dat bijna alle normaal begaafde leerlingen, mede onder
invloed van samenspelende en krachtige factoren van onderwijsinterne en -
externe aard, gaan opteren voor
studierichtingen, waarvan de technisch -technologische vormingscomponent
nagenoeg afwezig is. Dient de schamele tijd die in het VSO voor technologie in de eerste graad uitgetrokken
wordt vooral niet om het blazoen op te
frissen van de intellectueel cognitieve vormingstypen? Een waarachtige
valorisatie van de technisch-technologische dimensie kan aldus door het VSO
gewoon worden uitgehold. In deze zin
vrezen we dat de kloof tussen de twee
hoofdrichtingen (intellectueel en technisch)
in plaats van te vernauwen, breder wordt. Het VSO leidde dus volgens velen tot
omgekeerde effecten, tot een
onderwaardering van het tso/bso, tot het te laat overstappen naar het tso (na 4
jaar aso), tot een aantasting van
Industriële Wetenschappen in het technisch onderwijs ... Het leidde
tevens tot een niveaudaling zowel voor het aso als voor het tso.
4 Actiegroep Doscko kath. onderwijs (1977)
tegen VSO
Bij directies uit het vrij onderwijs was de luidop- kritiek
groter dan in het Rijksonderwijs. In 1981
groepeerde de actiegroep Doscko (Documentatie en Studiecentrum voor Kritische
Onderwijsvernieuwing) al driehonderd directeurs en inspecteurs.
De Doscko-critici stelden dat ze niet tegen vernieuwing
waren, maar wel tegen de vso-vernieuwing en
vooral tegen het eerste gemeenschappelijke jaar en het principe van de heterogene klassen. De
kritiek luidde o.a.: De verdaging van de studiekeuze
heeft geen zin voor 85 procent van de twaalf à dertienjarigen, want slechts een
kleine minderheid weet niet goed wat te
kiezen na de basisschool. Kortom, de lange observatieperiode heeft geen zin. En
de gemeenschappelijke programmas werken
nadelig voor de meeste kinderen: te gemakkelijk voor sommige leerlingen, te moeilijk voor de
andere. De knappere elementen verliezen
hun tijd, en kinderen met een sterkere technische inslag worden gehinderd door het pakket talen en
theoretische vakken.
De directies technisch onderwijs beschouwden het vso als een ware bedreiging en ontwaarding
van het tso. Het vso leverde volgens hen
averechtse effecten op. De gemeenschappelijke start nam elke drempel voor het aso weg en loodste nog meer
jongeren naar aso-studierichtingen, ook als ze er eigenlijk niet thuishoorden.
Precies door de invoering van het vso
nam ook het zgn. watervaleffect toe en
het kreeg een negatieve connotatie. Te veel leerlingen volgden het aso
of volgden te lang het aso mede omdat de indruk gewekt werd dat de
determinatie (graad) slechts begon in het vijfde jaar.
Doscko vond ook dat het basisdocument Opdrachten voor een eigentijds katholiek onderwijs van 1976
de katholieke koepel te veel utopische
en modernistische ideeën bevatte. Vooral het simplistische egalitarisme en de
ongenuanceerde kritiek op het prestatiekarakter van het onderwijs en van het
evaluatiesysteem (met punten, examens e.d.) werden aangeklaagd. Zij vreesden dat zon ongenuanceerde kritiek
en zon ondoordachte didactische
hervormingen tot ontscholing en
niveaudaling zouden leiden. We lazen ook: Volgens
de vso-voorstanders heeft kunnen meer
waarde dan kennen, maar men vergeet dat kennen een hogere en ruimere vorm
van kunnen is.
Critici wezen er ook op dat het aantal zittenblijvers hoger was in vso-scholen vooral na het
derde jaar, en dat de prestaties aan de
universiteit lager waren. Een aantal
didactische vernieuwingen werden al binnen
de vso-scholen na enkele jaren teruggeschroefd; er werden weer echte examens en
punten ingevoerd, er mocht weer echt
geschiedenisonderwijs gegeven worden.
... De opposanten betreurden ook dat voortdurend werd uitgepakt met de vele knelpunten van het
onderwijs, maar dat nooit een betrouwbare inventaris werd opgemaakt van de
sterke kanten van het traditionele secundair onderwijs. Zij gingen ook niet
akkoord met het feit dat de vso-scholen enorm veel extra-centen kregen en dat
de klassieke scholen geen Frank kregen
om hun onderwijsvisie en hun praktijk
verder te optimaliseren. Type-2-scholen
mochten ook niet meer programmeren. Door dit alles werden volgens de critici de eerlijke
concurrentie en het vrij initiatief aangetast.
|