De totaal mislukte
invoering van de gemeenschappelijke basisvorming in Nederland in 1993-1999 die
de Nederlandse Onderwijsraad inmiddels al weer vergeten is
1 De mislukte invoering van de gemeenschappelijke
basisvorming
Kritiek in rapport-Dijsselbloem
In 1993 werd in Nederland de gemeenschappelijke basisvorming
geïntroduceerd en in 1999 weer afgevoerd.
In het onderzoeksrapport-Dijsselbloem
(2008) lazen we: De gemeenschappelijke en brede basisvorming bleek voor vmbo-ers (=bso-
en tso-ers) te moeilijk en te theoretisch en voor vwo-ers (=aso ers) veel te
makkelijk. Toch werden ze er in gelijke
mate aan onderworpen. De zwakkere leerlingen waren het meest de dupe van de hervorming
en voor de betere leidde de basisvorming
tot onder voeding en onderpresteren. Die opgelegde gelijkheid was een politiek
correct dogma waar de onderwijspraktijk
helemaal geen behoefte aan had.
Volgens het
Dijsselbloemrapport leidde de gemeenschappelijke basisvorming voor een groot aantal leerlingen tot een
sterke reductie van het aantal uren
technologie, nijverheidstechnieken e.d. en tot een onderwaardering van alles wat te maken heeft met techniek
en handvaardigheid
In 2003 werd de gemeenschappelijke basisvorming in Nederland in sterke mate gereduceerd.
Minister Maria Van der Hoeven beperkte in 2009 in sterke mate de gemeenschappelijke
basisvorming en ze voerde tegelijk 3 beheersingsniveaus in voor de basisvakken.
Ze omschreef de hervorming als volgt: Het
aantal gemeenschappelijke kerndoelen is
voortaan beperkt tot 58 in plaats van bijna 300 in de vroegere basisvorming.
De kerndoelen zijn globaler
geformuleerd. Daardoor kunnen
onderwijsgevenden ze op elk niveau en
voor elke leerstijl uitwerken: praktisch of theoretisch, abstract of concreet, op het niveau van
de beroepsgerichte leerweg of op dat van
het vwo , disciplinair of vakoverschrijdend.
Tweederde van het
eerste jaar is beschikbaar voor de
kerndoelen. Een derde van de tijd is dus beschikbaar voor
maatwerk en andere eigen keuzes: in het vmbo
kunnen nu meer praktische en
beroepsgerichte programma's worden aangeboden, in het gymnasium kunnen klassieke talen gegeven
worden, voor havisten zal een tweede of derde moderne taal worden aangeboden.
De
meer globale en vage omschrijving van de
kerndoelen maakt een uitwerking op
verschillende niveaus mogelijk: van (basis)beroepsgerichte leerweg tot
vwo), van abstract tot concreet en van theoretisch tot praktisch".
In het vmbo zullen voortaan meer
praktijkvakken gegeven worden. Het vmbo moet weer meer beroepsgericht[1]onderwijs en
'arbeidsnabij' worden.
Er werden ook weer zgn. ambachtsscholen opgericht en dit
voor leerlingen vanaf 12 jaar. Men betreurde
ook dat ondernemingen aan de grens hun
vakmensen steeds meer in Vlaanderen gingen rekruteren.
De getuigenissen van mensen die destijds de gemeenschappelijke
basisvorming hebben meegemaakt zijn wellicht nog overtuigender dan
algemene beschouwingen over deze
thematiek. In deze bijdrage hebben we een aantal getuigenissen gebundeld - mede om het geheugen van de eden van de Nederlandse Onderwijsraad op te frissen.
2 Kritiek van Taakgroep vernieuwing basisvorming
In het eindrapport van de officiële 'Taakgroep Vernieuwing
Basisvorming' -december 2004- vinden we heel wat uitspraken over de problemen met de gemeenschappelijke
basisvorming. Die basisvorming
werd in 2003 in sterke mate gereduceerd.
Voor de basisvakken werden er weer
drie beheersingsniveaus ingevoerd i.p.v.
één, voor vmbo-leerlingen kwamen er weer meer technische - en praktijkvakken,
er werden bedrijfstechnische vakscholen
opgericht...
Het uitgangspunt van de gemeenschappelijke basisvorming was dat de
kerndoelen voor alle leerlingen dezelfde
moesten zijn, maar dit bleek niet haalbaar.
Voor leerlingen met een voldoende hoog leervermogen was de basisvorming
best haalbaar. Voor leerlingen die
anders leren via praktisch bezig zijn
was de basisvorming niet haalbaar.
Hoewel de overheid en de inspectie in 1993 verwachtten dat door de
invoering van de gemeenschappelijke basisvorming de heterogeniteit in de klassen zou toenemen, zagen we de voorbije
jaren een sterk omgekeerde tendens. Het
aantal (relatief) heterogene brugklassen bedraagt niet meer dan 5% en is dan
nog vaak een gevolg van het geringe
aantal leerlingen. Brugklassen werden steeds vaker van meet af aan homogeen samengesteld op
basis van het advies van de basisschool.
Zelfs op grote scholengemeenschappen
werd steeds vaker een scheiding aangebracht.
Ook de overheid vond nu uitstel van keuze voor een bepaalde leerweg het
uitgangspunt voor de basisvorming niet
meer zo belangrijk. Leerlingen worden nu vaak al in het eerste jaar een
bepaalde leerweg toebedeeld, op basis
van het advies van de basisschool en de
score op de Citotoets. Ouders wensen veelal dat hun kind in een meer homogene klas wordt
ingedeeld.
Vooral voor vmbo-leerlingen
was het programma te overladen en waren de kerndoelen
te theoretisch geformuleerd. Enerzijds werden de probleemleerlingen aan de
onderkant tekort gedaan; de kerndoelen
sluiten niet aan bij hun meer praktisch gerichte competenties. Daardoor zijn
er meer probleemleerlingen ontstaan. Anderzijds
werden de vwo-leerlingen en de hoogbegaafden
te weinig uitgedaagd. De lessen uit het verleden maken duidelijk dat veel meer differentiatie
in de uitwerking van gemeenschappelijke
kerndoelen en leerpakketten
onontkoombaar was.
De gemeenschappelijke basisvorming vormde ook een belangrijke struikelblok voor leerlingen
(allochtone én autochtone) met een onderwijsachterstand, vooral op het gebied van taal. De basisvorming wou de overgang van kennis[1]gericht naar
vaardigheids- en competentiegericht
onderwijs tot stand brengen. We merken echter dat het aantal scholen dat aanvankelijk de
algemene vaardigheden in samenhang
(vakkenoverschrijdend) aanbood, er in de loop van de jaren aanzienlijk op
achteruit is gegaan. Dit was nochtans ook
een belangrijke doelstelling van de basisvorming.
De Taakgroep bestudeerde ook met veel interesse het Vlaamse tso en bso (technish en beroepsonderwijs
In een getuigenis lezen we: Op een dag vertelde een goede bekende uit het onderwijsland ons dat scholen in België, net
over de grens in Maaseik bijvoorbeeld,
ontzettend veel Nederlandse leerlingen trekken. We maakten met de taakgroep een
afspraak om een dag te gaan kijken op
die school. In het busstation van de school kwamen om half negen de bussen aan
uit de Belgische dorpen uit de omgeving...
èn die uit Nederland. Het sterk beroepsgerichte karakter van de Vlaamse technische scholen bleek een argument voor
deze opmerkelijke schoolkeuze van
Nederlandse jongeren. Een van de
grootste problemen van de basisvorming situeerde
zich in het vmbo. Sinds enkele jaren
kwam er dan ook al een tweedeling binnen het
vmbo een meer beroepsgerichte en een meer theoriegerichte leerweg.
3 Anneke de Vries, docente Frans
De gemeenschappelijke basisvorming was van meet af aan een
doodgeboren kindje. Wat immers van op
een ver van de onderwijsvloer staand bureau in alle rust is bedacht voor de
dagelijkse hectische praktijk, dat
werkt niet. Op papier zag het er
misschien appetijtelijk uit, maar we hebben niks aan papieren werkelijkheid. Als je de theorie
leest lijkt het even wat. Maar de
praktijk is domweg anders. Op papier lezen
we: in de basisvorming gelijke kansen voor iedereen.
Uitstellen van keuze. Ach, het tegendeel
bleek en wel onmiddellijk. Leerlingen verschillen
immers meteen al. (Gedachten bij de dood
van de basisvorming, Levende Talen Magazine, 2004, nr. 8, p. 19).
4 Voorzitster wiskundeleraren Marian Kollenveld
Als alle leerlingen toch hetzelfde moeten leren, kunnen alle
leerlingen bij elkaar in de klas, was de gedachte in 1993 bij de invoering van de basisvorming. Zo
stel je de definitieve keuze nog even
uit tot na de basis[1]vorming, als de
leerling ouder en rijper is. Een heterogene klas is echter in de praktijk niet
werkbaar; individueel onderwijs geven aan 30 leerlingen is topsport voor docenten. In de afgelopen jaren
is er dan ook een beweging geweest naar meer homogene
groepen, ook al in de brugklas. Zelfs meer dan voor de invoering van de
basisvorming, toen bijvoorbeeld gemengde havo-vwo groepen in de eerste twee jaren niet ongebruikelijk waren. Tegen
de bedoeling in is de selectie nu dus
vervroegd. Het is van groter belang dan
vroeger om al in de juiste brugklas te
zitten. De eerste lichting wiskunde[1]methodes voor de
basisvorming waren geschreven voor zon
heterogene groepen. De recent herziene
methodes zijn nu vaak weer toegesneden op de nu homogene klassen met aparte delen voor
vbo, mavo, havo, vwo .
De basisvorming moest in principe met dezelfde toets kunnen afgesloten worden. Dat dit niet
gelukt is, zal niemand verbazen. Een
verschil in intelligentie is toch niet weg te regelen. In de praktijk blijkt
de aanstaande vwo-leerling niet
alleen sneller iets te begrijpen, maar
ook met meer diepgang dan een aanstaande
leerling vbo-leerling (vbo =
voorbereidend beroepsonderwijs= hogere
cyclus tso en bso). Met het gevolg dat er voor de goede leerlingen in de toetsen en leerboeken
te weinig, en voor de minder goede te
veel in stond. De onderzoekers
constateerden dan ook een teruggang van de
prestaties van vwo-leerlingen bij Nederlands en wiskunde. (Trouw,14 februari
2003).
5 Directeur
Freudenthal Instituut J. de Lange
Prof. J. de Lange, directeur Freudenthal Instituut, stelde:
Bij basisvorming werd het
middenschoolconcept
als nog in een pseudo-uitvoering erdoor
gekregen. Degenen die het destijds waagden kritiek te hebben op het basisvormingsconcept werden
niet serieus genomen. Inmiddels zijn
talloze kinderen het slachtoffer
geworden van deze gedachtekronkel, die
werd ingevoerd, ondanks bijvoorbeeld een waarschuwend rapport
van wetenschappers dat adviseerde om voor wiskunde vooral toch drie
niveaus in te voeren, zodat recht kan
worden gedaan aan alle kinderen. Het
fiasco van de basisvorming wordt nu kamerbreed erkend en het ministerie wil
graag -u raadt het al - onderwijs op drie niveaus. De basisvormingspeelde
onvoldoende in op de uiteenlopende
talenten van de leerlingen.
6. Ben Krewinkel,
leerkracht Nederlands stelde:
Op onze school konden leerlingen na die twee
jaar gemeenschappelijke basisvorming alleen
de eerste twee leerwegen gaan doen, de
kadergerichte en de beroepsgerichte
leerweg . Dat zijn leerlingen die meer praktijkgericht zijn en
zich niet lang kunnen concentreren. Maar ze kregen in de eerste graad veel
theoretische vakken, moesten een heleboel huiswerk doen, ze kregen veel proefwerken en zaten lang op
school. Ik denk dat ze straks na de afschaffing van de gemeenschappelijke vorming - veel beter af
zullen zijn met meer aandacht voor de
praktijkkant.
De verschillen in een heterogene klas zijn veel te groot. De gemeenschappelijke basisvorming
was een nobel idee, maar het werkte niet
in de praktijk. Het idee van gelijke
kansen was niet zin[1]vol."
(Didaktief, december 2003).
7 Reactie van
directies
Ingrid Paardekooper, rector Gymnasium Haganum (Den Haag) poneert omtrent deze thematiek: Samen met achttien andere gymnasia hebben we
op eigen kosten een nota opgesteld
voor de Taak- groep Vernieuwing
Basisvorming met de veranderingen die we graag zouden zien. Een van de
problemen van de basisvorming is dat de stof voor leerlingen van het vmbo te hoog gegrepen is, maar dat er voor vwo'ers en ook wel voor havo-leerlingen niet genoeg uitdaging in
zit. Ik ben heel blij dat er straks weer
meer ruimte aan scholen zal gegeven
worden. We gaan vakken als techniek nu
onder de loep nemen, waarbij we zullen
kijken naar het evenwicht van het programma. Mensen denken vaak
ten onrechte dat er op gymnasia geen
plek is voor hoofd, hart en handen, maar dat is
juist wel het geval. We willen een brede basis maar ook meer diepgang
terugvinden in het onderwijs.
We worden inmiddels
ook met de gevolgen van het tekort aan
diepgang geconfronteerd, de overgang van
onderbouw (lagere cyclus) naar bovenbouw
verloopt momenteel moeilijk (Didaktief, december 2003).
De Leon Gelder middenschool in Groningen is een school die destijds
de eerste was om te experimenteren met de radicale middenschool. De huidige directeur,
Hans van der Molen, verklaarde zich in 2003
ook voorstander van het terugschroeven van de basisvorming: Vanuit onze school gezien, een middenschool, vonden we in 1993 de invoering
van de basisvorming wel een verarming
van de middenschoolidee.
Wat ik nu echter heel mooi vindt aan de hervormingsplannen,
is dat scholen straks de ruimte krijgen om het onderwijs interessant te maken
voor de leerlingen die ze in huis
hebben. De scholen krijgen meer keuzemogelijkheden
(Didaktief, december 2003).
8 Reactie prof. Mooij
Volgens prof. dr. Mooij was het mislukte beleid te
wijten aan een doorgeschoten
gelijkheidsdenken. Gevoelsmatig willen we kinderen immers gelijk behandelen. Terwijl juist als je leerlingen
gelijk wilt behandelen ,je kinderen met een
achterstand èn met een voorsprong apart zult móeten behandelen. Gelijkheid is
schadelijk.
9 Reactie van Ad
Verbrugge (voorzitter BON)
In 1993 werd die basisvorming geïntroduceerd tegen de wil
van het onderwijsveld in. Je kreeg daar ook wat modieuze vakken zoals
huishoudkunde. Je moest leren
groentesoep te maken. Er zat een bepaalde
ideologie achter. Het idee was dat op die
manier eigenlijk het verschil tussen MAVO, HAVO, VWO tijdens de eerste jaren zou worden wegge[1]poetst door àlle
leerlingen deze basisvorming aan te bieden
Iedereen liep hetzelfde programma door en
legde in principe ook dezelfde toetsen af. Dat bete[1]kent met name dat het
lagere segment, de LTS (lagere
technische school) of de hele beroepsopleiding volledig van karakter
veranderde. Want alle leerlingen dienden
volledig het programma van de basisvorming
te krijgen, en daar zaten natuurlijk
veel meer theoretische elementen in. Het programma bleek voor LTS en MAVO veel
te zwaar te zijn en bleek bovendien niet
aan te sluiten bij hun interessesfeer.
Kinderen die vroeger op 12-13 jaar in
aanraking kwamen écht met handwerk en die
konden gaan timmeren en lassen, die moesten nu vakken gaan volgen waar ze geen
belangstelling voor hadden, ook Frans en
Duits omdat het ge meenschappelijk is. Voor VWO-leerlingen die
later allen naar de universiteit doorstroomden, was dit
pakket veel te licht. Die begonnen zich stierlijk te vervelen. Je zag dan
eigenlijk dat scholen in een vroeg stadium al gingen sjoemelen, omdat er simpelweg niet mee te
werken viel. (Passage uit gesprek met
Rondas op Clara/Vlaanderen op 3 mei
2009.)
10 Segor Weeshuizen
(website BON)
Het idee om leerlingen met verschillend capaciteiten na de basisschool
bij elkaar te houden staat haaks op het beginsel dat elke leerling recht heeft op
passend onderwijs. VWO-ers onderwerpen
aan het regiem van de basisvorming was dus
een misdaad, een schending van het recht op
passend onderwijs. De verschillen tussen de leerlingen betreffen niet
alleen de snelheid waarmee de verschillende leerlingen iets onder de knie
krijgen, maar ook de keuze van de
leerstof en de didactiek.
Sommige leerlingen hebben meer belangstelling voor echte wiskunde dan voor de verhaaltjes,
de raadseltjes, de visualisering en de
praktische toepasbaarheid van de Freudenthal-wiskunde. Relatief veel
intelligente leerlingen leren liever vreemde
talen op analytische wijze m.b.v. grammatica. Dat je voor passend onderwijs kunt zorgen door
elke leerling in een klas van 25
zelfstandig te laten werken of verrijkingsstof te geven is eveneens een fabeltje. Er zal dus wel degelijk klassikaal
gewerkt moeten worden.
Nog een bedenking. Sommigen stellen dat in het buitenland leerlingen met verschillende
potenties langer bij elkaar blijven in
het voortgezet onderwijs zodat op een
later stadium met grotere betrouwbaarheid over een
vervolgtraject voor de afzonderlijke leerlingen besloten kan worden. Om te beginnen
is er een tijd geweest dat veel leerlingen ver
boven het ontwikkelingsniveau van hun ouders uitkwamen en sociale promotie maakten. In het
besef dat intelligentie in hoge mate erfelijk is mag men verwachten dat zo iets in steeds mindere mate
zal lukken. Het Vlaamse Onderwijsblad
Onderwijskrant heeft daar al geregeld op gewezen. Men moet dus landen met elkaar vergelijken waarin reeds in de
vijftiger jaren van de vorige
eeuw voor kinderen van laagopgeleiden de formele barrières voor het volgen
van hogere typen van onderwijs geslecht
waren.
|