Waarheen met Meten én metend
rekenen in nieuwe eindtermen en leerplannen:
in rubriek meten in eindtermen-1996 werden belangrijke
leerdoelen geschrapt ook de naam metend rekenen
Raf
Feys
In deze bijdrage hebben we het over het
leerdomein 'meten én metend rekenen' en over ingrediënten van degelijk
onderwijs voor dit leerdomein. In de vorige bijdrage wees ik er al op dat er
binnen de ontwikkelcommissie van de eindtermen-1996 nogal wat onenigheid
bestond over volgens mij toch belangrijke doelstellingen als de kennis van de
formules voor de berekening van oppervlakte en inhoud, belang van herleidingen binnen metriek stelsel,
Vooral
de nefaste invloed van de onderwijsvisie van het Nederlandse Freudenthal
Instituut speelde hierbij een rol.
1 Nefaste
invloed van sympathisanten Freundenthal Instituut op de eindtermen
Bij het opstellen van het leerplan wiskunde
1998 opteerden we voor een herwaardering van het klassieke leerdomein meten en metend rekenen dat
destijds door de moderne wiskunde wat in de verdrukking was geraakt, aangevuld met een paar nieuwe accenten. Bij
de opstelling van de eindtermen kregen we jammer genoeg te maken met enkele
vurige aanhangers van de wiskundevisie van het Nederlandse Freudenthal
Instituut. Mijn visie omtrent meten en metend rekenen verschilt in
sterke mate van deze van het FI, dat vanuit de keuze voor constructivistische
en contextuele wiskunde & wiskunde
doen weinig aandacht had voor de
wiskunde als cultuurproduct/vakdiscipline -
en dus ook voor tal van leerdoelen uit de rijke traditie van het metend
rekenen.
De vertegenwoordigers van het FI lieten zich o.i. ten onrechte vernietigend uit
over het rijke verleden van het
leerdomein metend rekenen. Hans ter Heege (2001 a) schreef bv. in 2001:
Het onderdeel meten in het wiskunde
onderwijs is op de basisschool nog nauwelijks ontwikkeld. In een
andere publicatie werkt ter Heege (2001b) deze stelling verder uit. Volgens hem
kwamen nog tot voor kort nauwelijks realistische & daadwerkelijke
meetproblemen en praktische meetervaringen voor. Er was ook veel te weinig aandacht voor informele meetprocedures
met natuurlijke maten. Men startte
volgens hem te vlug met gestandaardiseerde maateenheden. In de traditionele leerboeken beperkte men
zich volgens hem vooral tot oefeningen (herleidingen) in het metriek stelsel,
die hij zelf niet echt belangrijk vond. Een liniaal was volgens hem het enige
meetapparaat dat kinderen gedurende hun basisschooltijd in handen kregen.
Het F.I. stelde ook het werken met
gestandaardiseerde maateenheden al te lang uit. Het werkte al te lang en al te
veel, met natuurlijke maateenheden voor lengte, oppervlakte en inhoud- net zoals reformpedagoog Decroly rond 1920 en
het leerplan-1936 propageerden. Ik hou straks een pleidooi voor het vrij vroeg werken met
standaardmaten als meter en centimeter, en minder lang met natuurlijke
maateenheden. Het F.I. vond ook de kennis van formules voor oppervlakteberekening e.d. overbodig
en zelfs inzichtbelemmerend. Het F.I. opteert voor contextueel rekenen
waarbij de leerlingen bv. grotendeels zelf
het oppervlakbegrip moeten construeren vertrekkende van opdrachten
als: bereken hoeveel autos kunnen
parkeren op een parking van 50 op 90
vierkante meter. Het F.I. relativeerde ook heel sterk alles wat te maken heeft
met het metriek stelsel en met herleidingen in het metriek stelsel.
Volgens
medewerker van het Freudenthal Instituut Ed de Moor (1999) had dit te
maken met het feit dat prof. Hans Freudenthal een aanhanger was van het
genetische principe. Precies daarom
ook liet het FI de klassieke benaming metend rekenen vallen en koos voor
meten. Door de invloed van de constructivisten binnen de ontwikkelcommissie
sneuvelde de klassieke naam metend rekenenen werd meten overgenomen.
Het verwonderde me dus dat ter Heege en aanhangers van de visie van
het FI zich zo negatief uitlieten over het verleden van ons wiskundeonderwijs
en over de toestand van het meten en metend
rekenen. Het volstaat m.i. om even de handboeken van weleer te
bekijken of opgaven uit de kantonnale en interdiocesane proeven voor 12-jarigen,
om te beseffen dat dit geenszins het geval is. Ik beschik nog over een grote reeks opgaven
uit de periode 1960-1976. Voor de leerlingen van de hogere leerjaren bevatten
die leerboeken ook veel vraagstukken metend rekenen. In de hogere leerjaren was
er wellicht iets te weinig aandacht voor diagrammen en grafieken. Al bij al
zien we echter geen reden om zich
meewarig uit te laten over het verleden van het leerdomein 'metend
rekenen'. (Bij het opstellen van een reeks wiskundepublicaties voor de basisvorming slaagde ik er destijds niet in om Ter Heege
op andere gedachten te brengen.)
2 Nefaste
Invloed visie Freudenthalers op eindtermen en bepaalde leerplannen
Geen
metend rekenen meer, maar enkel meten
We vermeldden al de discussie omtrent de
benaming van dit leerdomein. De constructivisten wilden per se de naam meten net als de Freudenthalers en dus ook
het accent op doing mathematics. In
overeenstemming hiermee werd ook het belang van het klassieke metriek stelsel
met zijn herleidingen gerelativeerd. Zelf wou ik per se ook de naam metend
rekenen behouden, maar tevergeefs. Voor
het leerplan lager (katholiek) onderwijs van 1998 koos ik later voor de
benaming meten én metend rekenen.
Geen
formules meer voor oppervlakte e.d.
Er was ook veel discussie omtrent de formules voor berekening van
omtrek, oppervlakte en inhoud De constructivistische strekking won hier opnieuw het pleit. De twee eindtermen i.v.m.
oppervlakte en inhoud klinken dan ook minimaal: Eindterm
2.9: Op een concrete wijze aangeven hoe de oppervlakte en de omtrek van een
willekeurige vlakke figuur en van een veelhoek kan bepaald worden. Eindterm
2.10: Concreet aangeven hoe de inhoud van een balk kan bepaald worden. In de
eindtermen van de Franstalige gemeenschap waren de formules voor de
oppervlakteberekening van de rechthoek en voor de volumeberekening van de balk
wel opgenomen (Socles de compétences, 1994, p. 82). Maar de
constructivisten binnen de ontwikkelcommissie sloten zich aan bij het FI en de
formules sneuvelden.
In het leerplan dat ik mede opstelde slaagde ik er in om de formules opnieuw in te
voeren. In het OVSG-leerplan werden enkel de formules voor de oppervlakte van
de rechthoek en voor het volume van de balk behouden. In de toelichting bij het
OVSG-leerplan klonk de terughoudendheid inzake formules sterk door. We lezen
als verantwoording: Onze leerlijnen
meten monden slechts zelden uit in een formule. De hoofdzaak is om in
realistische contexten het meten functioneel te maken en kinderen daarbij de
kans te geven gestelde meetproblemen zelf op te lossen.(p. 235). Zelf vind
ik de kennis van frequent gebruikte formules wel belangrijk en heel functioneel.
Ik geloof ook niet in het zomaar zelf kunnen oplossen van het probleem van bv.
de oppervlakte van een driehoek, cirkel
De tegenstanders van het opnemen van
formules als parate kennis vinden allereerst parate wiskundekennis minder
belangrijk. Ze beklemtonen vooral de probleemoplossende vaardigheden en de
eigen constructies van de leerlingen. Zij stellen ook dat de introductie van
formules nadelig is voor het verwerven van inzicht en/of dat de eigen
constructies van de leerlingen dan te weinig aan bod zullen komen.
3 Belang van formules voor oppervlakte e.d.
terug inlassen in eindtermen
Zelf vind ik en ook de meeste
praktijkmensen - dat formules om tal van redenen belangrijk blijven. Formules fungeren
vooreerst als een powerful formal tool for
generalisation. Formules zijn in de eerste plaats kernachtige
uitdrukkingen en synthese van verkorte en handige meetprocedures. De beknopte
symbolische voorstelling van de formule voor de volumeberekening van de balk (l
x b x h) is makkelijk inprentbaar en is een steun bij het vlot berekenen van
volumes. De ingeprente formules zijn achteraf ook een hulp om het
achterliggende inzicht te reconstrueren. In het Britse standaardwerk Teaching Primary Mathematics worden
formules ook voorgesteld als powerful formal tool for generalisation (Booker,
e.a., 1997).
Bij zwakkere en zelfs gemiddelde leerlingen
stelt men overigens vast dat het inzicht na zekere tijd wat wegdeemstert, maar
dat de kennis en het kunnen toepassen van formules veelal blijven. Veel
volwassenen ook van negentig jaar kunnen de formules nog toepassen , zelfs
al is het inzicht in de formules volledig of grotendeels verdwenen. Dit alles
geldt nog meer voor formules van de oppervlakte van de driehoek en van de cirkel.
Bepaalde leerlingen verwerven zelfs nooit een volledig inzicht in de formules.
We moeten dan tevreden zijn met het kennen en kunnen toepassen van de formule
voor bv. de oppervlakte van de cirkel, zonder de verbinding met het inzicht in
de formule.
Ik begrijp niet waarom constructivistenzo vlug stellen dat formules (als parate
kennis) niet functioneel zijn. Dit laatste geldt enkel voor formules die we
weinig nodig hebben, bv. voor de oppervlakteberekening van een ruit of van een
trapezium, en die werden dan ook niet opgenomen in het leerplan-1998 (katholiek
onderwijs).
4 Herwaardering rijke traditie in leerplan-1998:
strijd tegen New-Math-verdrukking én tegen constructivistische visie
Ik was verrast door de denigrerende toon
waarop ter Heege over het (verre) verleden van het onderwijs in 'meten en metend
rekenen' sprak. Zelf keek ik respectvol terug op de lessen 'metend rekenen' die
we als basisschoolleerling kregen in de periode 1952 en 1958. ik heb gedurende
de voorbije 62 jaar geregeld gebruik gemaakt van die basiskennis en zelfs
intensief toen ik een huis liet bouwen. Onze buurman schrijnwerker vertelde
destijds dat de jonge schrijnwerkers veel minder de elementaire basiskennis
'metend rekenen' onder de knie hadden dan onze generatiegenoten.
Moderne
wiskunde: metend rekenen in de verdrukking
Door de invoering van de moderne wiskunde vanaf 1976 merkten we dat de uitbreiding van het leerplan en de formalistische
benadering van de wiskunde ook nadelig was voor het domein 'metend rekenen'. In
onze kruistocht tegen de 'New Math' wezen we er herhaaldelijk op dat het
'metend rekenen' in de verdrukking kwam (Moderne wiskunde: een vlag op een
modderschuit, 1982). Dit kwam ook omdat dit leerdomein zich minder leende tot
toepassing van de verzamelingen & relatieleer.
5 Nieuw leerplan 1998 (katholiek onderwijs):
vernieuwing in continuïteit en herwaardering meten en metend rekenen.
Bij de opstelling van het leerplan- 1998
(katholiek onderwijs) ijverde ik voor een herwaardering van het klassieke leerdomein
'meten en metend rekenen'. In plaats van
de enge benaming meten in de
eindtermen werd de benaming meten én
metend rekenen. Bij de voorstelling van het VVKBaO-leerplan -1998 wees ik
de toehoorders op onze sterke traditie. Ik verwees ook naar het hoge niveau
van de interdiocesane proeven van de voorbije decennia. Ik voegde er aan toe:
In tegenstelling met de
eindtermen blijven we veel belang hechten aan
formules voor de oppervlakteberekening, aan belangrijke herleidingen met metriek stelsel,
inzichten in de relatie: vorm, afmetingen, oppervlakte, oppervlakte berekenen door verdeling in
gekende figuren, enz. Als medeontwerper van de eindtermen en van een nieuw
leerplan was onze stelling steeds: Laat
ons een aantal oude waarden herwaarderen en tegelijk nieuwe elementen en
evoluties integreren.
Inzake nieuwe elementen denken we bv. aan een
aantal nieuwe ideeën als een diepere verkenning van oppervlakte en inhoud,
iets meer aandacht voor maatgevoel en werken met diagrammen en grafieken,
vlugger werken met conventionele maten en meetinstrumenten voor lengte,
. Ons
leerplan van 1998 biedt o.i. een goede
synthese van oude waarden en meer recente, vernieuwende ingrediënten. Ook in de
nieuwe wiskundemethodes kreeg metend rekenen weer meer aandacht. De Vlaamse aanpak is ook evenwichtiger en
rijker dan deze die in Nederland in de zgn. Proeve van een nationaal
programma gepropageerd wordt (Treffers e.a., 1989).
In het boek Meten en metend rekenen (Plantyn, 2002 nu ook als e-book) formuleerde ik mijn visie op dit leerdomein samen
met een uitgewerkte leergang: b.v. reeks lessen over het werken met
conventionele maten en meetinstrumenten, soorten actieve meetopdrachten,
grootte-eigenschappen, invoeren van standaardmaten, verkenning van
conventionele meetinstrumenten, verfijnen en vergroten van de standaardmaat,
indirecte metingen, courante en minder courante samengestelde maateenheden,
herleidingen, schatten op basis van referentiepunten, nauwkeurigheid van meten
en afronding, oppervlakte, omtrek en volle, tabellen, diagrammen en grafieken,
vraagstukken. begrip oppervlakte en
inzicht in de formules, herleidingen e.d. Klara Vandoyre, lector wiskunde KdG-hogeschool,
schreef een uitgebreide recensie in School- en klaspraktijk,
aflevering 177, 2003. Na een
voorstelling van de verschillende hoofdstukken besloot ze: Feys en Van
Iseghem benaderen de verschillende
invalshoeken en opvattingen rond meten en metend rekenen. Ook zij nemen een
duidelijk standpunt in over de te volgen didactische aanpak en zij motiveren hun visie aan de hand van
tal van praktijkvoorbeelden en recentere wetenschappelijke studies. Een
waardevolle handleiding die het eigen inzicht in het didactisch proces verdiept
en aanzet tot een creatieve en realistische aanpak in de klas.
6 Pleidooi
om vlugger te werken met conventionele maateenheden
Waar het Freudenthal Instituut pleit voor het
langer uitstellen van het werken met standaardmaten, pleitte ik voor het
vlugger invoeren van standaardmaten als cm e.d.
Te lang en eenzijdig werken met natuurlijke maateenheden
De invloed van Decroly op het leerplan van 1936 zorgde
ervoor dat in het leerplan expliciet
werd vermeld: 'Men zal eerst voldoende
natuurlijke maten gebruiken' (Leerplan
Ministerie van Openbaar Onderwijs, 1936). Het werken met gestandaardiseerde maateenheden
moest worden uitgesteld. Dit principe
was overigens heel populair binnen de
reformpedagogiek die het 'natuurlijke' leren propageerde en het meer
'formele' en schoolse leren wou uitstellen. Men vindt die idee terug bij
Rousseau, Dewey e.d.
Er kwam veel kritiek op het leerplan van
1936, op de propaganda voor totaliteitsonderwijs, op de Decrolyaanse aanpak van het rekenonderwijs, op de globale leesmethodiek van Decroly, op
het totaliteitsonderwijs
In het
leerplan wiskunde van 1957/1958 werd de klok al vlug teruggedraaid, en kwam
het meten met meter en met centimeter
weer in het leerplan - zelfs in eerste leerjaar.
In de leerplannen van 1998 kwam de introductie van centimeter pas in het tweede leerjaar en
decimeter en millimeter soms zelfs in het vierde.
Waar komen de pleidooien voor het gedurende lange tijd alleen werken met
natuurlijke maten vandaan - en is het wel verantwoord? In de geschiedenis werd uiteraard lange tijd uitsluitend met
natuurlijke maten gewerkt, en pas later met gestandaardiseerde maateenheden en
meetinstrumenten zoals we die in het dagelijks
leven gebruiken. In de klascontext willen
sommigen deze historische genese van het meten reconstrueren. Er wordt dan lange
tijd met 'natuurlijke maateenheden' gewerkt,
en de introductie van conventionele maateenheden wordt uitgesteld. De leerlingen moeten ook zoveel mogelijk
zelfstandig de opeenvolgende historische
stappen reconstrueren.
Voor het onderwijs in 'metend rekenen' werd dus vaak uitgegaan van het zgn. 'genetische
principe' in de traditie van Dewey,
Decroly, Piaget, en recentelijk van het constructivisme.
Vanuit de stelling dat een leerling het ontstaan
van de wiskundekennis moet kunnen (re-) construeren om inzicht te verwerven,
beklemtonen ook de medewerkers van het
Freudenthal Instituut en de voorstanders van
constructivistische wiskunde echter al te sterk het belang van het
langdurig werken met natuurlijke maateenheden
voor lengte, oppervlakte, inhoud ...
In België was de bekende medicus en
reformpedagoog Ovide Decroly (1871-1932) een groot voorstander van het 'genetische principe'
binnen wiskunde, wereldoriëntatie, ...
(Liefland, 1959). Decroly dweepte volgens
Liefland met de recapitulatietheorie; voor meten en metend rekenen propageerde
hij het lange tijd werken met 'natuurlijke maateenheden' en het uitstellen van
het meer formele meten. De invloed van Decroly
op het leerplan van 1936 zorgde ervoor dat
in de tekst expliciet werd vermeld: Men
zal eerst voldoende lang natuurlijke maten gebruiken (Leerplan Ministerie van Openbaar
Onderwijs, 1936). Dit principe was overigens
heel populair binnen de reformpedagogiek
die het 'natuurlijke' leren propageerde en het meer 'formele' en schoolse leren
wou uitstellen. Men vindt die idee ook
terug bij Rousseau. Prof. Victor d'Espallier schreef in 1974 : De overgang van de natuurlijke maten
naar de conventionele, moet volgens Decroly ook door de kinderen zelf ontdekt worden. Deze
psychologische aanpassing aan het kind
kan o.i. echter maar binnen zeer
beperkte grenzen geschieden. Ook de
cultuur en de maatschappij stellen hun eisen; ze kunnen niet op het kind wachten (De
Block e.a., 1974, deel 1, p. 367).
De recapitulatietheorie had niet enkel
invloed op de leerlijn voor 'metend
rekenen' (bv. lange tijd met natuurlijke
maten werken, de ene fase in de meetleerlijn laten voortvloeien uit de
voorafgaande), maar ook op de
gepropageerde werkvormen. Het zgn.
constructivisme en het reconstructieprincipe
beklemtonen ook nu nog dat de eigen inbreng en constructie van het kind heel belangrijk zijn - in navolging
van Piaget, Decroly & Dewey. Uitdrukkingen
als leren al doende (learning by
doing) en 'wiskunde is wiskunde doen' deden hun intrede.
Constructivisten vertrekken hierbij van
de idee dat ook onze voorouders het zelf
hebben moeten ontdekken en zelf hun wiskundekennis moesten construeren. (Ze
vertellen er wel niet bij hoeveel eeuwen
het geduurd heeft alvorens de
hedendaagse wiskunde als cultuurproduct ontwikkeld werd.)
Een medewerker van het Freudenthal Instituut
Ed de Moor (1999) schreef dat ook prof. Hans Freudenthal een fervent aanhanger
was van het 'genetische principe'. Ook medewerkers
van het FI hecht(t)en te veel waarde aan het lange tijd laten meten met natuurlijke maateenheden
voor lengte, oppervlakte
Zelf erkennen
we ook wel de waarde van het even werken met natuurlijke maateenheden, maar tegelijk relativeren we
het gebruik ervan. We raden dan ook aan
om vlugger te werken met conventionele
maateenheden als cm e.d.
De voorbije 25 jaar kwam er terecht veel
kritiek op het dogmatisme van dit 'genetische principe' en van het lange tijd
uitstellen van de invoering van standaardmaten. A. Peter Koops (2000) verzuchtte in dit verband: Een overbeklemtonen van het meten met
niet-standaardmaateenheden levert voor kinderen tijdverlies en moeilijkheden op
die lange tijd zijn onderschat. Op basis van onderzoek pleitte hij voor het vlugger werken met
conventionele maateenheden als cm e.d.
Vanuit mijn eigen ervaring onderschrijf
ik de relativering van het werken met natuurlijke maateenheden en van het psychologisch-genetische reconstructieprincipe. De culturele of
formele 'maten' zijn voor kinderen soms natuurlijker/bekender dan bepaalde
natuurlijke maateenheden die steeds
minder gebruikt worden.
Kritiek op de recapitulatietheorie &
uitstellen van conventionele maateenheden
Er is al lang discussie over de toepassing
van het 'genetische principe' en de
recapitulatietheorie in het onderwijzen
van wiskunde, wereldoriëntatie e.d. (Feys,
2001). Afgezien van het feit dat het genetische principe allerlei variaties
kent, bleek het ook een onvolledig en
gebrekkig instrument voor de leerplanontwikkeling.
Er wordt bv. voorbijgegaan aan de
relatie met - en de invloed van de huidige
cultuur waarin het kind opgroeit en aan de invloed van het onderwijsleerproces.
De voorbije 20 jaar kreeg de toepassing van
de recapitulatietheorie op 'meten en metend rekenen' veel kritiek te verduren, vooral waar het gaat om
grootheden zoals lengte, gewicht, inhoud
waarbij de meeste kinderen al in een vroeg stadium
kennismaken met standaardmaten en standaardmeetinstrumenten. Thuis bv. zien ze
meten met lintmeter, vouwmeter, lat
en
ze horen over centimeter en over hoeveel
kilometer het nog is naar oma. Ze verwerven al vroeg een beeld van een literpak melk, hun gewicht wordt in
kilos uitgedrukt ... Ze horen 'over
vijf minuten (of over een kwartier) gaan
we eten'
Een aantal gestandaardiseerde maateenheden zijn a.h.w.
'natuurlijker' dan de meeste zgn. 'natuurlijke
maateenheden' die de voorouders
hanteerden.
Nogal wat leerkrachten en didactici vinden
dat voor het meten van lengte en gewicht veel vroeger gebruik gemaakt moet worden van deze voorkennis.
Lange tijd en enkel met natuurlijke maten werken is volgens hen dan ook
onnatuurlijk. In de volgende paragrafen bespreken we de kritiek op de dogmatische
genetische leerlijn voor 'metend rekenen' en op de recapitulatietheorie met de
eraan verbonden 'informele' en
zelfontdekkende aanpak
Relativering van werken met natuurlijke lengtematen en informele aanpak
De conclusies
bij een aantal onderzoeken over lengtemeting zijn de volgende:
*De kinderen komen in hun leefwereld veel
vroeger in contact met conventionele maten en meetinstrumenten dan de
aanhangers van het genetisch principe
beweren. De culturele of formele 'maten'
zijn soms natuurlijker dan natuurlijke maateenheden die steeds minder
gebruikt worden. Veel jonge kinderen gaan
soms al opmerkelijk goed met standaardmaten (bv. cm en m) en conventionele meetinstrumenten (bv. meter, liniaal) om. De
langdradige en omstandige indirecte vergelijkingsmethoden met willekeurig
gekozen maten zijn voor deze kinderen
eerder zinloos en ook moeilijker. Een niet-kritisch gebruik van
niet-conventionele maateenheden kan zelfs tot ontwikkeling van misvattingen
leiden.
* Het werken met natuurlijke lengtematen en
informele meetsituaties draagt minder bij tot het ontdekken van de basisstructuur
van elk meetsysteem dan algemeen
verwacht wordt. Vooral via gerichte verkenning
van conventionele maten als centimeter en
meter - gekoppeld aan de verkenning en het
gebruik van de liniaal - ervaren de leerlingen de drieledige structuur van het echte
meetsysteem. ° Er moet een van tijd en ruimte onafhankelijke maateenheid gevonden worden. Hierbij moet ook
verwarring tussen de maten voor lengte en oppervlakte/volume voorkomen worden.
Bij het meten van lengte met stroken of
blokjes treedt vlugger verwarring op.
*De maateenheid moet herhaald toegepast en
bijgeteld worden als het te meten object groter is dan de eenheid. Het inzicht in 'schaalverdeling'
en 'resultatief tellen' van de grootte is hierbij heel belangrijk. De eenheid moet systematisch onderverdeeld
worden wanneer er geen natuurlijk maatgetal bestaat, dat het te meten object volledig kan
omvatten. *Uit bepaalde onderzoeken
blijkt verder dat een te grote nadruk op
het meten met niet-standaardmaten problemen voor veel leerlingen oplevert die
tot nu onderschat werden. In een
Amerikaans handboek beklemtoonden
P.Wilson en A. Osborne in 1988 het volgende:
Bij het pure aftellen met
niet-conventionele, willekeurig gekozen lengtematen worden noch de betekenis van de nul, noch het
herhaalde aanleggen van lijnstukken, die
de eenheden respectievelijk de ondereenheden representeren, in het meetproces duidelijk. Dit bemoeilijkt een
werkelijk begrip van de onderliggende structuren van het meetproces. De auteurs pleiten voor
het vroeger overschakelen op
conventionele maten en meetinstrumenten.
*De kinderen zijn binnen metend rekenen te
veel gedachteloos en informeel met meten
bezig en dat levert te weinig resultaten
op. P. Bragg en L. Outhred hebben aan
het eind van de jaren 1990 in een breed
opgezette studie de kennis van
Australische basisschoolleerlingen over lengtematen onderzocht. "De
leerlingen pasten bij de toetsopgaven
twee verschillende strategieën toe: enerzijds
het tellen met informele maateenheden, markeringen
of afstanden, anderzijds het gebruik van
een liniaal en het aflezen van de schaalindeling. Beide aanpakken verwijzen volgens de
wetenschappers naar een eerder verworven instrumenteel en oppervlakkig begrip van het meetproces en
laten geen dwingende conclusies toe dat
er een diepergaand begrip van het hieraan ten grondslag liggende complexe
(drieledige) meetsysteem bestaat.
Eerder ontstaat de indruk dat voor veel
kinderen meten hetzelfde is als tellen van 'papieren voeten', lucifers of strepen. Deze louter rekenkundige
interpretatie van grootheden, die de samenhang met de aan de meting ten grondslag liggende
eenheden verwaarloost, kan de opbouw van
een realistische voorstelling van grootheden
en van een begripsvolle afbakening van lengte, oppervlakte en inhoud blijvend belemmeren (Peter-Koops, o.c.)
Bragg en Outhred stellen voor meer tijd
te besteden aan de gerichte verkenning
van de conventionele maten en meetinstrumenten
en wat minder aan het informele meten.
Voorkeur van kinderen voor conventionele maten
en meetinstrumenten bij lengtemeting
De Australische G. Boulton-Lewis (1996)
onderzocht midden de jaren tachtig de samenhang tussen de cognitieve theorieën (bv. genetische
principe, ontwikkelingspychologische
gegevens à la Piaget
) en de kennis van
lengtemeting bij basisschoolleerlingen. Zij stelde daarbij vast dat de
meeste kinderen van haar onderzoeksgroep
met succes al met een liniaal konden werken voordat ze in een situatie waren om over strategieën met
niet-conventionele meetinstrumenten te denken. Uit een aanvullend onderzoek
over lengtestrategieën bleek verder dat
leerlingen uit leerjaar 1, 2 en 3 duidelijk
de voorkeur gaven aan een conventioneel meetinstrument zelfs wanneer ze
dat nog niet volledig begrepen hadden of
dat nog niet op de juiste wijze en exact
konden toepassen. Om te kunnen zien dat
willekeurig gekozen maten en
meetinstrumenten niet betrouwbaar zijn, moet de leerling begrijpen dat de
onderscheiden lengten en maatgetallen
van de gebruikte eenheden een sluitend systeem vormen en moet hij daarbij
passende conclusies trekken. Het gebruik
van een gewone 30 -cm liniaal bij het vergelijken van twee verschillende objecten is dan ook minder lastig. Bovendien
past dit veel meer bij de alledaagse
ervaringen van de kinderen, die toch in
de regel zien hoe volwassenen bij het meten en vergelijken van lengten conventionele
- en juist niet willekeurig gekozen meetinstrumenten
- gebruiken.
T. Nunes, P. Light en J. Mason vergeleken in
een onderzoek van 1993 de handelswijzen
van leerlingen uit klas 2 bij lengtemeting - waarbij verschillende
conventionele, maar ook niet-standaard meetinstrumenten ter beschikking
stonden. Hun onderzoeksresultaten wijzen in dezelfde richting. Nunes en
haar collega's onderzochten of de leerlingen meetinstrumenten als een gewone
liniaal met onderverdeling op de juiste
manier gebruikten, voordat ze dat instrument
zelf (her)uitgevonden hadden volgens de theorie
van de didactische ordening ( = zgn. meetleerlijn). Evaluatie van de data van dit onderzoek laat zien dat de zes- tot
achtjarigen beter met conventionele meetinstrumenten voor lengte konden omgaan dan met onconventionele
(zoals een stuk touw), hoewel volgens het
leerplan in Engeland juist het werken met
onconventionele maten in klas 2 een centrale plaats heeft en vooraf dient
te gaan aan het gebruik van gestandaardiseerde
maten" (Peter-Koop, o.c.). Ook uit
actueel onderzoek van M. Nührenbörger (2001) in Duitsland blijkt dat leerlingen
uit het 2de leerjaar, aan wie gevraagd werd
- voordat ze onderwijs in lengtematen
kregen om streepjes te tekenen van 1 cm
respect 10 cm lang, zich daarbij vaak
een liniaal voorstellen en dan volgens dit
mentale beeld de streeplengtes tekenen.
Waar zit die klaarblijkelijke attractiviteit
van conventionele meetinstrumenten voor de kinderen in? Volgens Peter-Koop (o.c.) vast en zeker in
een of andere eerdere buitenschoolse
ervaring. Zo zijn de meeste kinderen bijvoorbeeld
al meerdere malen en in verschillende
situaties gemeten en gewogen, hebben ze
zakgeld gekregen (en uitgegeven) en weten
ze precies wat de aanvangstijden en duur
van hun lievelingsprogramma's op de televisie zijn. Zij zien hun ouders
en anderen koken en iets repareren, en
hebben het nut van conventionele meetinstrumenten
op allerlei manieren direct of indirect
ervaren.
Besluiten
Bij lengtemeting e.d. is een aanpak die
gebaseerd is op de voorschoolse en
buitenschoolse ervaringen waarover de
meeste kinderen beschikken, aangewezen. Kinderen maken geen echt onderscheid
tussen 'natuurlijke maten' en 'standaardmaten'. Ook een standaardmaat is voor hen een 'natuurlijke
maat'. Meetlat, lint en liniaal zijn
heel natuurlijke meetinstrumenten die ze
al vroeg kennen.
Een quasi gelijktijdig gebruik van
conventionele en willekeurige maten, waarbij ook de voorkennis over het omgaan met gebruikelijke maten en
meetinstrumenten betrokken wordt, lijkt dus aangewezen. We denken hier bv. aan de bespreking met de kinderen van de schaalverdelingen op de hun
bekende meetinstrumenten en het tegelijk laten ontwerpen van dergelijke schaalverdelingen met
onderverdelingen bij willekeurig gekozen
maateenheden; dit laatste om de betekenis en de structuur van de gebruikelijke meetinstrumenten en maten
nog beter te kunnen doorzien en
begrijpen. Dit betekent ook dat de
leerkracht van een eerste leerjaar al
over cm mag praten. De verkenning van de
meetlat biedt overigens een goede ondersteuning van de getallenkennis (bv. ook
resultatief tellen). Een leerling moet nog niet weten dat 1 m = 100 cm om al
met cm als lengtemaat en de meetlat te
kunnen werken.
|