Waarheen
met de nieuwe eindtermen/ontwikkelingsdoelen basisonderwijs? Nivellerende ET/OD
& leerplannen moeten grondig bijgewerkt worden. Ook meer eindtermen nodig i.p.v.
minder!
1 Nieuwe eindtermen voor het basisonderwijs:
een controversiële onderneming?
Momenteel wordt gewerkt aan de opstelling van
nieuwe eindtermen en ontwikkelingsdoelen basisonderwijs. Die eindtermen zijn
ook heel belangrijk voor het opstellen van nieuwe leerplannen en methodes voor
rekenen, taal e.d. , en voor de toekomstige doorlichtingen van de inspectie. Ze zijn ook
belangrijk voor het opstellen van de
centrale toetsen voor het 4de en 6de leerjaar. De voorbije decennia
beluisterden we heel veel kritiek op de
nivellerende eindtermen en leerplannen van eind de jaren negentig. Ze worden
mede verantwoordelijk gesteld voor de niveaudaling. De ET/OD moeten o.i.
grondig bijgewerkt worden.
Bij de opstelling van de nieuwe eindtermen
had men moeten vertrekken van een kritische analyse van de vigerende
eindtermen; maar een ernstige
officiële evaluatie is er nooit gekomen. Zo is b.v. bekend dat de praktijkmensen
(leraren, docenten, professoren) de voorbije jaren massaal aandrongen op een herwaardering
van basiskennis & -vaardigheden en van de vakdisciplines, en van onze
sterke onderwijstraditie. We noteerden bv. ook veel kritiek op de uitholling
van het taalonderwijs als gevolg van de
eindtermen en van de leerplannen en leerplaninstructies i.v.m. de methodiek. Het
debat zou ook moeten starten met het oplijsten van de sterke kanten. Men heeft zelden
over de sterke kanten, ook klassieke zinsontledding en studie van de woordsoorten die terug in de nieuwe eindtermen moet opgenomen worden.
Met Onderwijskrant publiceerden we een rist kritische analyses. Al in september
1993 formuleerden we onze kritieken op de ontwerpeindtermen. Sindsdien
volgden tal van analyses. Over de
nivellerende eindtermen namen we in het O-ZON-witboek -2007 (Onderwijskrant nr.
140) veel kritische getuigenissen van leraren op. We bekritiseerden ook de
opgelegde onderwijsvisie in de tekst 'Uitgangspunten van de eindtermen' - in de
richting van constructivisme, eenzijdig vaardigheidsonderwijs,
kennisrelativisme, enz. Met Onderwijskrant
stelden we dat het hier ging om regelrechte staatspedagogiek. Veel leerplanopstellers omarmden de
tendentieuze pedagogische onderwijsvisie van de ET en namen ze ook over in hun
eigen leerplannen voor taal, wiskunde e.d. De pedagogische/methodische vrijheid
van de leerkrachten kwam in het gedrang, maar
de onderwijskoepels hadden hier blijkbaar geen problemen mee.
Minder
of meer eindtermen? Meer en concreter!
We maken ons ook al een aantal jaren zorgen over de
aangekondigde opstelling nieuwe eindtermen en leerplannen. De eindtermen kregen de voorbije 20 jaar terecht
de kritiek dat ze minimalistisch waren en te weinig steun boden, belangrijke
brokken leerstof als klassieke grammatica
lieten vallen, de taalvakken uitholden ... Ook bij het opstellen van het
leerplan wiskunde - 1998 voor het lager (katholiek) onderwijs hadden we weinig
steun aan de eindtermen. We namen heel
wat belangrijke klassieke leerstofpunten die de eindtermen hadden geschrapt
terug op. Dit leidde ook tot grote verschillen tussen de leerplannen over b.v.
de oppervlakte- en inhoudsberekening.
In het
doorlichtingsrapport-Andersen van 8 maart 2002 werd b.v. terecht gesteld dat de
eindtermen onvoldoende duidelijk geformuleerd zijn, en dat daardoor ook de inspectie haar controlerende
rol onvoldoende kon uitoefenen In het VRT- Bel10-programma van 22 juli-2015 stelden minister Crevits, Lieven Boeve &
Raymonda Verdyck ... merkwaardig genoeg dat de eindtermen en leerplannen in sterke
mate ontstoft moesten worden.
Het VLOR-advies-2015 stelde eveneens voor de eindtermen en
leerinhouden gevoelig te beperken omdat uit de ET-evaluatie bleek dat 10% of
15% van de leerlingen bepaalde leerdoelen niet echt of op een voldoende niveau
bereikten. Ook Lieven Boeve pleitte dus voor beperking van de eindtermen
én tegelijk voor (verdere) ontstoffing van de leerinhouden, en voor een
leefschool i.p.v. leerschool. De VLOR en
de koepel van het katholiek onderwijs opteerden ook voor een
perspectiefwisseling in de richting van ontwikkelend onderwijs. Ook de
ZILL-leerplanverantwoordelijken pleitten voor een perspectiefwisseling in de
richting van ontwikkelend onderwijs volgens het model van het kleuteronderwijs,
voor totaliteitsonderwijs, enz.
Eindtermen: minimalistisch en nivellerend
In zijn opiniestuk Het Vlaams onderwijs: het noorden kwijt? bestempelde de ervaren onderwijzer Jef Boden de eindtermen terecht als
veel te vaag en tegelijk minimalistisch en nivellerend. Hij beschreef uitvoerig reeksen belangrijke klassieke
leerdoelen voor de verschillende vakken die sneuvelden; zoals bv. de meeste grammaticale kennis
(VRT-website, 24 augustus 2010). De eindtermen vielen inderdaad al te
minimalistisch uit, veel belangrijke leerdoelen werden niet opgenomen. In de
ontwikkelcommissie wiskunde slaagden we
er ook niet in om b.v. de kennis van elementaire formules voor de
berekening van oppervlakte e.d. op te nemen. We hebben ze achteraf wel in het
leerplan weer opgenomen. We hebben in het leerplan-1998 (katholiek onderwijs) ook
het belangrijke onderscheid weer ingevoerd
tussen gestandaardiseerd berekenen en anderzijds hoofdrekenen/gevarieerd
rekenen. We spreken in het leerplan ook over de rubriek meten én metend rekenen en niet louter over de meer beperkte term meten in de eindtermen, omdat we nog
steeds het klassieke metend rekenen belangrijk vonden. De
eindtermen Nederlands waren nog
algemener geformuleerd dan deze van
wiskunde: Bepaalde soorten teksten kunnen lezen, het gepaste taalregister
kunnen hanteren ...
Voor
het eerst grote invloed universitaire
onderwijsexperts: vervreemding van klaspraktijk
Jef
Boden betreurde ook dat invloedrijke leden van de
ontwikkelcommissies onvoldoende het basisonderwijs en de klassieke leerdoelen
en leerplannen kenden en waardeerden. Hij schreef: De ontwikkelingsdoelen en eindtermen zijn voor een groot deel geschreven door talrijke
achtergrondmedewerkers en al dan niet zelfverklaarde onderwijsspecialisten. Het
resultaat is een surrealistische bundel die aantoont dat de lat van het
kwaliteitsniveau steeds lager gelegd wordt. Voor het eerst in de
geschiedenis werden inderdaad bij de
opstelling van de eindtermen en leerplannen universitaire onderwijsexperts
betrokken; vroeger waren het steeds ervaren leerkrachten en inspecteurs lager onderwijs.
De eindtermenoperatie van de jaren negentig
werd volledig gepatroneerd en in sterke
mate beïnvloed door de pedagoog Roger Standaert en zijn DVO, die zich
manifesteerden als propagandisten van
het kennisrelativisme , constructivisme,
eenzijdig vaardigheidsonderwijs e.d. In punt 3 gaan we hier uitvoerig op
in. Standaert & zijn DVO-medewerkers en topambtenaar Georges Monard wilden
de opstelling van de nieuwe eindtermen duidelijk aangrijpen om een
perspectiefwisseling, cultuuromslag te realiseren.
Het feit dat de universitaire
onderwijsexperts binnen de ET-ontwikkelcommissies en leerplancommissies te weinig het lager
onderwijs en de klassieke leerplannen kenden, leidde ook tot een vervreemding
van de praktijk. Bovendien pakten veel van die onderwijsexperts uit met
modieuze en simplistische onderwijsvisies als constructivisme, eenzijdig
taalvaardigheidsonderwijs, enz. In punt
4 beschrijven we de o.i. eenzijdige
onderwijsvisies die in die kringen al in de jaren 1980 circuleerden en die in
sterke mate de inhoud van de nivellering in de eindtermen en leerplannen
beïnvloedden. Binnen de ET-ontwikkelcommissies was er destijds dan ook vaak
veel controverse. In de volgende bijdrage illustreren we die controverse binnen
de wiskunde-ontwikkelcommissie, waardoor heel wat belangrijke wiskundedoelen
sneuvelden.
Noot: Tussendoor: de invloed van
universitaire onderwijsexperts bij de recente opstelling van de nieuwe
eindtermen voor het secundair onderwijs zorgde
er ook wel voor dat sommige eindtermenreeksen overladen zijn, en soms ook in een verkeerde graad geplaatst
werden. Door die invloed verwacht men nu ook bv. dat in een beperkt aantal lessen geschiedenis complexe en controversiële onderwerpen als
kolonisatie en dekolonisatie uitvoerig aan bod komen.
2 Minimale eindtermen of eerder
confrontatiedoelen Niet enkel einde 6de leerjaar
2.1
Beperkte eindtermen?
Kopstukken van bepaalde onderwijskoepels als
Lieven Boeve sturen al enkele jaren aan op minimale eindtermen en op zogenaamde
ontstoffing. Dit was ook het geval in
het VOR-advies 2015. De opgelaaide &
hevige discussie omtrent de uitgebreidheid van de eindtermen in het s.o. laat vermoeden dat dit debat er ook zal zijn
omtrent de eindtermen lager onderwijs. Volgens
ons zijn er voor de meeste vakken meer en duidelijke eindtermen nodig omdat de vigerende eindtermen
minimalistisch en vaag waren, om voldoende steun te bieden bij de opstelling
van de leerplannen, om te garanderen dat
alle leerlingen in welke school of onderwijsnet ook gelijke
ontwikkelingskansen krijgen. Die overeenstemming tussen de leerplannen moet er
ook zijn voor de vele leerlingen die van school of schoolnet veranderen.
Meer en duidelijkere eindtermen zijn ook
belangrijk en noodzakelijk in
functie van de centrale proeven voor het
4de en 6de leerjaar die ingevoerd zullen worden. Om valide en functionele centrale proeven voor leerlingen van alle
scholen en schoolnetten te kunnen
opstellen, moet er een grote mate van gemeenschappelijkheid zijn in de
leerplannen. Voor de centrale proeven
vierde leerjaar is er nu ook nood aan extra ET voor het einde van het vierde
leerjaar en aan leerplannen die de
leerdoelen einde 4de leerjaar aanduiden en leerboeken die daarop afgestemd
zijn.
Volksvertegenwoordiger Loes Vandromme
(CD&V) vroeg op 1 april j.l. aan minister Ben Weyts of het wel mogelijk was
om met centrale toetsen de leerwinst van leerlingen te meten als je weet dat
leerlingen wel eens van school en schoolnet veranderen. Ik verstuurde meteen
een bericht waarin ik stelde: Een
centrale proef 4de en 6de leerjaar
vereist in elk geval dat de eindtermen en leerplannen zorgen voor een
grote mate van gemeenschappelijkheid in de leerdoelen en leerplannen. De eindtermen moeten dan ook voldoende uitgebreid
en concreet zijn om die gemeenschappelijkheid in de leerplannen te garanderen.
En leerplannen wiskunde en taal zullen
ook voldoende moeten aanduiden wat er eind 4de leerjaar gekend moet zijn in
het ZILL-leerplan is dit b.v. onvoldoende het geval omdat de leerdoelen niet
meer per leerjaar worden aangeduid. In het leerplan wiskunde lager (katholiek) onderwijs van 1998 dat we
mede opstelden duidden we nauwkeurig de leerstofpunten per leerjaar aan. Dit
biedt zowel houvast voor de leerkrachten als voor de opstellers van methodes
voor wiskunde e.d.
Een aantal medewerkers van de Leuvense
onderzoeksgroep Onderwijs en maatschappij mengden zich recentelijk in het
debat: ook zij opteerden jammer genoeg voor minimale eindtermen met een beperkte functie en spraken zich tegelijk ook vierkant uit tegen het invoeren van centrale toetsen
en dit allemaal in naam van de pedagogische vrijheid van de school en van de leerkrachten. Maar met beperkte eindtermen
dreigen de leerinhouden van de scholen en schoolnetten al te sterk van elkaar
te verschillen en dus ook geen gelijke ontwikkelingskansen te garanderen voor elke leerling. Het is merkwaardig en jammer dat de Leuvense pedagogen hier geenszins
rekening mee houden en blijkbaar ook weinig voeling hebben met de
klaspraktijk. Ze beseffen ook niet dat
de pedagogische/methodische vrijheid van
de leerkrachten de voorbije decennia niet gekortwiekt werden door de
eindtermen, maar door de methodische instructies die de meeste leerplannen
propageerden en oplegden veelal ook
eenzijdige en controversiële methodieken als constructivistisch en contextueel
rekenen, eenzijdig communicatief taalonderwijs, enz.
2.2 Verschil tussen strikte eindtermen
en confrontatiedoelen
Het werken met minimale en vage eindtermen met resultaatsverbintenis, met ET dus die bijna door elke leerling bereikt moeten
worden, lijkt ons niet aangewezen. Zo
werd b.v. destijds gesteld dat de klassieke grammatica (lijdend en meewerkend voorwerp, persoonlijk
en bezittelijk voornaamwoord
) niet mocht opgenomen worden omdat heel wat
leerlingen moeite hadden met die leerdoelen. Ook zwakkere leerlingen die bepaalde doelen
maar deels bereiken, hebben er o.i. baat bij dat ze bv. al in het lager
onderwijs geconfronteerd worden met breukrekenen, de regel van 3, lijdend en meewerkend
voorwerp, ... Het kennen van de regels voor breukrekenen, de formules voor de
oppervlakteberekening,
zonder volledig
inzicht , is op zich ook al belangrijk
en functioneel. Die partiële kennis kan ook in het secundair onderwijs nog
bijgewerkt worden. Ze is ook belangrijk voor het later leven: bv. om later als ouder enigszins te weten waarover het gaat als
de eigen kinderen met zon opgaven op school geconfronteerd worden. In die zin zijn heel
wat doelen niet zozeer einddoelen met resultaatsverbintenis, maar eerder confrontatie-of
nastreefdoelen, doelen waarvan we weten dat ze niet door alle leerlingen ten volle bereikt zullen worden..
In de klassieke leerplannen ging het steeds
en terecht om essentiële leerinhouden/doelstellingen waarmee alle leerlingen
geconfronteerd moeten worden, om confrontatiedoelen. De naam eindterm die 20
jaar geleden werd ingevoerd, werd jammer genoeg
geassocieerd met minimale doelen in de betekenis van doelen die bijna
elke leerling moet bereiken. Minimum-eindtermen met resultaatsverbintenis voor
alle leerlingen leidden/leiden al te vlug tot het schrappen van leerdoelen die
zwakkere leerlingen slechts partieel
kunnen bereiken.
2.3 Enkel eindtermen einde 6de
leerjaar is niet voldoende
Eindtermen moeten voldoende houvast bieden
voor leerkrachten, voor opstellers van leerplannen, voor methodeontwerpers,
voor inspectie,
Voor het secundair onderwijs werden er
eindtermen opgesteld per graad, maar voor het lager onderwijs waren er enkel
eind lager onderwijs. Roger Standaert vond destijds dat die ET eind zesde leerjaar
toch voldoende houvast boden; hij vond leerplannen zelfs overbodig. Met
eindtermen eind zesde leerjaar
weten leerkrachten van de leerjaren 1 tot en met 5 nog niet wat ze
precies moeten aanbieden in hun klas en wat de leerlingen al in de vorige
leerjaren geleerd hebben. Zo vermelden ET
Nederlands wel dat de 12-jarigen een aantal soorten teksten
begrijpend moeten kunnen lezen, maar er wordt met geen woord gerept over het
technisch lezen in het eerste en de daarop volgende leerjaren. Eindtermen per
graad zoals in het s.o. zijn o.i.
wenselijk. Maar dit keer zal men vermoedelijk ook omwille van de
centrale toetsen eind 4de leerjaar eindtermen moeten opstellen.
We hebben dus voor het lager onderwijs meer
en meer duidelijke ET nodig. We hopen
ook dat de nieuwe eindtermenoperatie zal leiden tot het terug opnemen van
belangrijke doelstellingen die sneuvelden in de vorige eindtermenoperatie: als basisgrammatica (persoonlijk en
bezittelijk voornaamwoord, lijdend en meewerkend voorwerp ...) in het lager
onderwijs, formules voor oppervlakte en inhoud, belang van dictee Frans i.p.v.
enkel Franse woordjes kunnen kopiëren.
3 Roger Standaert en DVO drongen
kennisrelativisme en constructivisme op
Toen ik merkte dat Monard in 1991 een beroep
deed op kennisrelativist Roger Standaert
als DVO-directeur, en hem de opstelling van de eindtermen en van de doorlichtingscriteria van de inspectie
toevertrouwde, wist ik ongeveer hoe laat het was. In het blad Klasse van april 1993 stelde de
DVO-directeur Roger Standaert de controversiële uitgangspunten voor het
opstellen van de nieuwe eindtermen voor.
In de bijdrage DE KNOPEN en hoe ze worden doorgehakt omschreef hij de uitgangspunten zo:
(1)
Minder accent op kennis en het
cognitieve, meer op waarden, het affectieve en de persoonlijkheidsvorming. (2)
Minder theorie en zuiver intellectualisme: meer praktijk, toepassing en
aandacht voor het levensechte.
(3) Minder mikken op het
geheugen, onmiddellijk resultaat op de korte termijn, meer aandacht voor wat
beklijft op lange termijn.
(4) Minder
specialisatie en meer brede basisvorming. (5) Een andere grote vernieuwing is de
vakoverschrijdende aandacht. In het basisonderwijs spreken we niet meer over
vakken. Er blijven slechts vijf leergebieden over. (6)
Vijf vakkenoverschrijdende themas: vorming tot burgerschap, milieuopvoeding,
sociale vaardigheden, leren leren en gezondheidszorg.
Standaert beweerde dat die keuzes/doorgehakte
knopen tot stand gekomen waren na veel denk- en studiewerk. Pas nadat de
eindtermen opgesteld waren stelden Standaert en de DVO de zgn. Uitgangspunten van de eindtermen voor,
een verdere bewerking van de keuzes uit de tekst van 1993, met nog meer de
klemtoon op de constructivistische en competentiegerichte aanpak. De DVO stelde
ten onrechte voor alsof de ontwikkelcommissies al bij de start van de opstelling van de eindtermen deze tekst in
handen gekregen hadden. Dit was niet het geval.
De DVO legitimeerde achteraf zijn controversiële opstelling ook
zo: Er
was een verschuiving nodig van het traditionele doceren' naar vormen van open leren die (bijna)
volledig leerlinggestuurd zijn. In
tegenstelling tot de traditionele opvatting, waarbij de leraar werd beschouwd
als de overdrager van kennis, wordt de leerling vandaag actief betrokken bij
het leerproces. Bij actief leren wordt
in veel mindere mate gefocust op overdracht van
feitenkennis. Leerinhouden moeten ook ingebed zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare
contexten (in DIROO-boek: Is de
leraar een coach?, Academia Press -2004)
Standaert
legitimeerde
de filosofie achter de opstelling van de eindtermen in 2007 in termen die nog explicieter wezen op zijn
radicaal kennisrelativisme: Bij de
opstelling van de eindtermen was de reactie van de beleidsmakers en de onderwijswereld(?) op de kennisexplosie van die kennis niet meer op de
voet te volgen. Moet je nog wel kunnen
hoofdrekenen, met een calculator op zak?
Ik zoek toch gewoon op hoe gedownloaded gespeld moet worden. Waarom wordt weten wie Rubens
was, hoger aangeslagen dan weten wie David
Beckham is? Het is geen schande als je een
technische analfabeet bent, maar dat is het wel als je je nogal direct
uitdrukt in een gesprek: la parlure vulgaire,
contre la parlure bourgeoise van de Franse
sociologen (in: Nova et Vetera, Sept. 2007). Standaert sloot zich hier ook aan bij het kennis en cultuurrelativisme van de Franse
socioloog Pierre Bourdieu. In zijn
standpunten over examens, punten, rapporten, centrale toetsen
stelde Standaert zich ook steeds prestatievijandig op.
Nog een paar illustraties van Standaerts
kennisrelativisme. Tijdens de startvergadering van de ontwikkelcommissie
wiskunde stelde Standaert ook meteen dat
volgens hem b.v. ook breukenonderwijs in
de lagere school te moeilijk was voor de meeste leerlingen. Hij stelde verder
dat er niet teveel eindtermen mochten zijn; enz. Ik repliceerde dat volgens mij het
breukenonderwijs grotendeels moest behouden blijven, en dat hij
de opstelling van de eindtermen
aan de commissieleden zelf moest overlaten. Ik nam me alvast voor om
zelf geen rekening te houden met de
visie van Standaert en de DVO, en om
weerwerk te bieden aan commissieleden waarvan ik wist dat ze het
constructivisme omarmden. Zelf kwam ik op voor onze sterke wiskundetraditie in
het lager onderwijs - zowel inhoudelijk als qua methodiek. Begin 1993 nodigde
een DVO-medewerker mij uit voor een advies omtrent de eindtermen voor wereldoriëntatie en de
zaakvakken. Ik stelde voor om in de hogere leerjaren naast rijke themas
minstens de helft van de leertijd te behouden voor systematisch/cursorisch
onderwijs voor natuurkennis, geschiedenis en aardrijkskunde, maar merkte dat
dit niet de visie van de DVO was. Standaert & de DVO stelden ook samen met
prof. Ferre Laevers de inspectiecriteria op. De controversiële en nivellerende visie in de tekst Uitgangspunten van de eindtermen werd
de bijbel van de inspecteurs; en zo werden de inspecteurs mede verantwoordelijk voor de nivellering en niveaudaling. Zo kregen leerkrachten die voor Frans nog dictees gaven vaak onder de voeren omdat in de eindtermen en leerplannen nog enkel sprake was van kopiëren van woordjes. In de inspectieverslagen lazen we de voorbije 20 jaar ook geregeld dat er te veel lesgegeven werd, dat er teveel aandacht was voor kennis, enz.
3 Al
veel controverse, kennisrelativisme
& methodiekstrijd voor start opstelling ET in 1990
Ik wist eigenlijk al in de jaren 1980, jaren dus voor de start van de
opstelling van de eindtermen en leerplannen, dat dit
een delicate en moeilijke aangelegenheid zou worden. Onze sterke Vlaamse
onderwijstraditie en didactische aanpakken die hun deugdelijkheid/effectiviteit
al lang bewezen hadden, werden door veel zgn. onderwijsexperts radicaal in
vraag gesteld, en allerhande vormen van ontscholing werden gepropageerd. Al in
de jaren tachtig deden we ons best om die ontscholingsdruk te bestrijden en
met enig succes.
Enkele
illustraties.
*In haar licentiaatsonderzoek toonde Katrien
Staessen aan dat ook nog in 1985 het zelfontplooiingsdenken en vocabularium volop aanwezig waren in de
meeste pedagogische publicaties, en dus niet enkel in de publicaties van Ferre
Laevers & CEGO en van de methodescholen ook bv. in teksten van onderwijskoepels over
hun pedagogisch project. Ook uit het
rapport Zicht op kwaliteit van de Nederlandse Commissie Evaluatie Basisonderwijs (1994) bleek dat ook dat in de jaren tachtig het zelfontplooiingsmodel
centraal stond in Nederland; ook in
Vlaanderen was dit het geval. De Leuvense prof. Ferre Laevers schreef al vanaf
1976 dat hij niet begreep hoe onze kleuters en leerlingen lager onderwijs het
konden uithouden in een schoolomgeving waarin hun behoeften en verlangens
werden onderdrukt.
*Vanaf 1998 stelde topambtenaar Georges
Monard dat het Vlaams onderwijs op alle
niveaus totaal verouderd was en dat Kurieren
am Symptom geen soelaas meer kon bieden. Het onderwijs moest totaal
hervormd worden. Al vlug bedachten Monard en co dat er in functie van die
beoogde copernicaanse hervorming het best nieuwe eindtermen en leerplannen werden opgesteld.
Ik merkte dat die innovatiemanie en
bevlogenheid van Monard gunstig onthaald werd vanuit het vernieuwingsestablishment,.
Ik maakte ime grote zorgen en ging in het verweer. In mei 1992 liet ik Monard op
studiedag van de administratie in Nieuwpoort weten dat ik me grote zorgen
maakte over de revolutionaire bevlogenheid van de topambtenaren, hun gebrek aan
waardering voor onze sterke onderwijstraditie en hun beeldenstormerij. In De Standaard van 28 september 1992
waarschuwde ik voor de toenemende
vervreemding van de klasvloer
vanwege het onderwijsbeleid en het steeds groter wordende vernieuwings- en
ondersteuningsestablishment. Ik citeer
even: Het aantal beleidsmakers,
universitaire adviseurs en vrijgestelden allerhande voor de permanente
vernieuwing/hervorming van het onderwijs is sterk aan het toenemen. Het zijn
die mensen die elkaar in Brussel in
allerhande clubs frequenteren, de spelregels bepalen en spijts alle beloften
voor meer autonomie voor de scholen en leerkrachten regulerend en sterk
moraliserend optreden. Zo zal de kloof tussen de top en de basis, tussen
de vele beleidsbepalers en de
veldwerkers alsmaar grote worden. (Noot: en die kloof werd inderdaad steeds maar groter!) Ook de macht/invloed van veel
praktijkvreemde en idealistische beleidsadviseurs neemt toe en de invloed van
de meer realistische praktijkmensen
wordt verder ingeperkt. De beleidsverantwoordelijken, vrijgestelden allerhande,
academische adviseurs,
vormen een onderwijsvreemd, eng en gesloten clubje,
met eigen clubbladen als Klasse, goede
contacten met supporters in kwaliteitsbladen), rapporten en
hoorzittingen voorbehouden voor het eigen deelparlement. Het geheel van beleid, administratie en
advisering wordt steeds meer een
zelfreferentiële organisatie los van de
ervaringswijsheid en visie van het onderwijsveld.
Ik stelde in 1991 ook vast dat Monard ervoor zorgde dat
kennisrelativist Roger Standaert directeur werd van de nieuwe
DVO-overheidsdienst , Dienst voor onderwijsontwikkeling, en hem meteen
belastte met de opstelling van de eindtermen en (samen met prof. Laevers) voor
de opstelling van de criteria voor de
doorlichting van de inspectie.
* Inspecteur-generaal Peter Michielsens
poneerde: In de 21ste eeuw zullen
individuen vanaf de jonge leeftijd hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen
enkele overheid, onderwijzer of professor zal
nog in staat zijn om dwingend anderen voor te schrijven wat geleerd moet worden.(Wat
wil ik leren op school?, Impuls, juni
1999, p. 381)
*Voor het vak Nederlands werd al in leerplannen van de jaren tachtig de eenzijdige communicatie aanpak
gepropageerd, met communicatieve
competentie als toverwoord. In het jaar 1988 liet een van onze kritische
oefenschoolleerkrachten als sinterklaas de directeur tien maal na elkaar communicatieve competentie
uitspreken. Ook het belang van de
klassieke grammatica werd toen al in
vraag gesteld.
De
leerplanvoorzitter katholiek onderwijs Ides Callebaut b.v. liet zich al in de
jaren 1980 denigrerend uit over het klassiek taalonderwijs. Hij pakte in 2010
uit met de stelling dat de nieuwe visie in het leerplan-1998 ook al aanwezig was in de leerplannen
Nederlands van de jaren tachtig en ook
perfect aansloot bij de visie van prof.
Jaap ter Horst in het Einde van de
standaardtaal. Callebaut publiceerde in 2009 een bijdrage waarin hij opteerde
voor het quasi afschaffen van de standaardtaal: Wat doen we met ons
taalonderwijs als er geen standaardtaal meer is? Volgens Callebaut is er zonder
standaardtaal zelfs beter taalonderwijs mogelijk. (School- en klaspraktijk, nr.
199, 2009; ingekorte versie in VONK, dec. 2009.) Hij ging er prat op dat zijn
visie aansluit bij deze van prof. Van der Horst in zijn boek Het einde van de
standaardtaal. Hij poneerde ook: De leerplanmakers en de taaldidactici
propageren al lang het poststandaardtaal-Nederlands. Hij betreurde tegelijk
dat de meeste leerkrachten zijn visie niet genegen zijn. Ook in de methodische richtlijnen van de leerplanvoorzitters katholiek secundair onderwijs van 1994, dus nog voor de opstelling van de eindtermen, werd al eenzijdig gepleit voor vaardigheidsgericht onderwijs, en voor veel minder aandacht voor kennis (woordenschat, spelling, grammatica). De controversiële 60/40%-regel werd ook al ingevoerd. Lieven Boeve stelt dus
ten onrechte dat het niet de leerplannen, maar de eindtermen zijn die
verantwoordelijk zijn voor de niveaudaling
*Het spellingonderwijs staat ook al heel lang
onder druk. In de jaren 1970 opteerden de VON-redactieleden-neerlandici van
VONK zelfs voor de odeklonjespelling; en
dus ook afschaffing van de werkwoordspelling. De VON-neerlandici bekritiseerden
ook de klassieke methodiek voor
begrijpend lezen met zijn uitgekiende en gestructureerde leesteksten en
goeddoordachte (denk)vragen. De teksten moesten voortaan aansluiten bij de
leef- en ervaringswereld van de
kinderen. Leerkrachten moesten de leerlingen vooral leren om zelf een tekst te bevragen.
Het is geen toeval dat het niveau van begrijpend lezen de voorbije jaren fel is
gedaald. De gevolgen zijn gekend. Ik pleitte in 1991 in Onderwijskrant voor de
herwaardering van de klassieke methodiek - aangevuld met het doordacht
aanleren van leesstrategieën.
*De jaren tachtig waren ook de jaren van de
whole-language- visie en van het zgn. normaal-functioneel taalonderwijs. Zo was het aanleren van een term als ventiel
niet langer meer normaal-functioneel omdat de leerlingen bij de fietsenmaker
toch normaal het woord soupape gebruikten. De Leuvense prof. Koen Jaspaert
sloot zich daarbij aan en bestempelde het klassiek taalonderwijs als
ouderwets en totaal voorbijgestreefd. Jaspaert en zijn Leuvens taalcentrum kozen
voor communicatief en constructivistisch totaalonderwijs, en tegen systematisch onderwijs voor
woordenschat, spelling, grammatica
. En
later kozen ook de eindtermen voor normaal-functioneel taalonderwijs centraal.
*Voor de zaakvakken natuurkennis, geschiedenis
en aardrijkskunde werd in de jaren
tachtig mede vanuit Nederland de thematische aanpak en het open
projectonderwijs gepropageerd, enkel nog thematische wereldoriëntatie i.p.v. het
zaakvakkennonderwijs in de hogere klassen. Op de Nationale Onderwijsdag van
1981 in de Blandijnberg kwamen twee Nederlandse sprekers het open
projectonderwijs propageren en de methodescholen pakten er eveneens uit met
ervaringsgericht projectonderwijs & totaliteitsonderwijs i.p.v. cursorisch zaakvakkenonderwijs. Op die
nationale onderwijsdag sprak ik me kritisch uit over open projectonderwijs,
ervaringsgericht en zelfontdekkend leren, totaliteitsonderwijs. Er kwam veel
kritiek op cursorisch en systematisch onderwijs, en veel propaganda voor een louter
thematische en projectmatige aanpak b.v.
in publicaties van methodescholen - ook in een boek van 1986 van Carl
Medaer: Kabouter tussen reuzen: leven en
leren in een totaliteit van projecten (uitgeverij EPO), met als
basisprincipes: zelfdirectiviteit, ervaringsleren, totaliteitsonderwijs. Zelf
bleven we het belang van voldoende cursorisch onderwijs voor natuurkennis,
geschiedenis en aardrijkskunde in de hogere klassen propageren.
Al voor de start van de opstelling van de ET
waren ook het constructivisme & ermee verbonden kennisrelativisme in
opmars. Ik waarschuwde b.v. al in 1987 in Onderwijskrant voor de nieuwe mode
van het constructivistisch en contextueel rekenen à la Freudenthal
Instituut. Ik poneerde: Het komt er
volgens mij nu op aan de vele goede elementen uit onze sterke wiskundetraditie,
die door de moderne wiskunde onder het stof zijn geraakt,
te herwaarderen, en aan te vullen met enkele waardevolle nieuwe
elementen. De professoren Eric De
Corte en Lieven Verschaffel betreurden dat de Torhoutse pedagoog Raf Feys in Onderwijskrant al lange tijd van leer trok tegen zaken als het
constructivisme die nochtans vanuit
onderwijswetenschappelijke hoek op de practici afkomen (in het tijdschrift Impuls, 2001). Ik merkte al in de jaren tachtig dat heel wat
mensen het extreem van de formalistische en hemelse moderne wiskunde wilden
inruilen voor het andere extreem van het constructivistisch, contextueel/aards
en hemels rekenen, en tegelijk een
karikatuur ophingen van het klassiek
wiskundeonderwijs. Ook prof. Lieven Verschaffel stelde het klassieke
wiskundeonderwijs al te vlug als mechanistisch voor.
Op het colloquium Welke wiskunde voor 5-à 15-jarigen in 1983 steunde de Nederlandse prof. Hans Freudenthal
me in mijn strijd tegen de formalistische moderne wiskunde. Maar over de
middag liet ik hem in een tafelgesprek al verstaan dat ik niet zomaar akkoord
ging met zijn alternatieve visie, met zijn keuze voor constructivistisch en
contextueel rekenen, met al te weinig
aandacht voor de sterke wiskundetraditie, voor wiskunde als vakdiscipline en
cultuurproduct, en voor sturing door de leerkracht. Ik pleitte in 1987 in Onderwijskrant voor een
herwaardering van onze sterke onderwijstraditie , aangevuld met enkele nieuwe
leerdoelen, b.v. i.v.m. driedimensionele
ruimtelijke oriëntatie. Wat later schreef de Gentse prof. Leo Apostel me dat
hij ook vond dat Freudenthal al te weinig waarde hechtte aan wiskunde als
cultuurproduct/vakdiscipline met zijn vaste waarden en leerstofdoelen.
Deze illustraties wijzen erop dat we in die
tijd al volop af te rekenen kregen met
de propaganda voor een constructivistische en competentiegerichte aanpak, voor
kennisrelativisme, eenzijdig vaardigheidsgericht
taalonderwijs, enz. Voor het wiskundeonderwijs was er de sterke invloed van de
constructivistische en contextuele aanpak van het Nederlandse Freudenthal
Instituut; ik nam er al in een bijdrage in 1987 expliciet afstand van.
5 Besluit
De opstelling van de
nieuwe eindtermen en leerplannen voor het basisonderwijs wordt heel belangrijk
voor de toekomst van het Vlaams onderwijs. We besteedden er de vorige jaren al heel wat aandacht aan. In de volgende bijdragen formuleren we nog een
aantal aandachtspunten en voorstellen voor de nieuwe eindtermen en leerplannen voor een aantal vakken.
De voorbije jaren lanceerden we ook
campagne voor de dringende optimalisering
van het kleuteronderwijs (zie www.onderwijskrant.be)
|